vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/833020-12
Parketnummer vordering: 01/824031-11
Datum uitspraak: 20 augustus 2012
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1994],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juli 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld
(te weten 10,- euro) en/of een mobiele telefoon (van het merk Blackberry, type
Bold 9780 Black), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan die [slachtoffer 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn
mededader(s), althans alleen, met voormeld oogmerk - zakelijk weergegeven -
- op die [slachtoffer 1] is afgerend en/of
- die [slachtoffer 1] tot stoppen heeft gedwongen, althans de vlucht en/of vrije
doorgang heeft belet of belemmerd en/of
- tegen de fiets van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of
- (meermalen) tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft
voorgehouden/getoond aan die [slachtoffer 1], althans zichtbaar voor die [slachtoffer 1] heeft
gedragen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
zijn mobiele telefoon en/of geld moesten hebben,
zulks terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg, de Rode Kruislaan,
in elk geval op enige openbare weg;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Eindhoven met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, de Rode Kruislaan, althans op of aan een openbare weg,
in elk geval ten aanschouwen van, althans zichtbaar voor, het publiek openlijk
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
tegen een of meer fietsen, welk geweld bestond uit het (van hun fiets)
schoppen en/of duwen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of schoppen en/of duwen
tegen een/de fiets(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (meermalen) slaan
tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1];
(artikel 141 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 05 februari 2012 te Eindhoven met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, De Smalle Haven, althans op of aan een openbare weg,
in elk geval ten aanschouwen van, althans zichtbaar voor, het publiek openlijk
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond
uit het (meermalen) slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die
[slachtoffer 3];
(artikel 141 Wetboek van Strafrecht)
[parketnummer 01/824040-12]
hij op of omstreeks 05 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 4]), heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
[parketnummer 01/824040-12]
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/824031-11 is aangebracht bij vordering van 6 maart 2012. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch
d.d. 30 juni 2011. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van feit 1 primair gepleit voor vrijspraak, gelet op de verklaring van verdachte dat hij aangever niet heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld en zijn mobiele telefoon, maar dat aangever deze spullen uit zichzelf aan hem heeft gegeven, omdat hij bang was. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde en ten aanzien van de feiten onder 2 en 4 heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe ten aanzien van feit 1 primair. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij en getuige [slachtoffer 2] na het uitgaan naar huis fietsten en dat uit een passerende auto meerdere personen stapten. Ze moesten stoppen en werden van hun fietsen geschopt. Aangever was bang en rende weg. Meerdere jongens renden achter aangever aan. Aangever voelde dat hij tegen zijn achterhoofd werd geslagen en toen hij zich omdraaide, werd hij opnieuw geslagen. Aangever hoorde de jongens roepen dat ze zijn mobiele telefoon moesten hebben en dat ze zijn geld wilden. Omdat hij bang was heeft hij zijn mobiele telefoon, een BlackBerry Bold 9780 Black, gegeven. Verder denkt aangever dat hij € 10,00 aan de jongens heeft gegeven.
Uit het onderhavige dossier en uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat zich in de passerende auto die bewuste nacht naast verdachte tevens navolgende medeverdachten bevonden: verdachtes neef [m[medeverdachte 1]rdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]), [medeverdachte 4] en ene '[medeverdachte 5]' uit 's-Hertogenbosch.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat, toen ze in de auto zaten, [verdachte] op een gegeven moment riep: "stoppen" en "we pakken die jongens". [medeverdachte 1] zag dat [verdachte] op de jongens afrende en één jongen vastpakte. [verdachte] zei tegen die jongen "geef je telefoon en je geld". De jongen gaf een paar euro aan [verdachte]. [verdachte] zei: "geef je telefoon." [medeverdachte 1] hoorde [verdachte] later zeggen dat hij die Blackberry van die jongen had.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] achter een jongen aanrende en hem met zijn vuist en met kracht op het achterhoofd sloeg. [medeverdachte 2] hoorde dat [verdachte] riep: "heb jij je telefoon bij, heb jij geld bij." [medeverdachte 2] zag dat de jongen zijn telefoon en zijn portemonnee aan [verdachte] gaf.
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat aangever [slachtoffer 1] het geld en zijn mobiele telefoon uit zichzelf aan verdachte heeft gegeven omdat hij bang was, en dat verdachte niet meer weet waarom hij die spullen heeft aangepakt, vindt geen bevestiging in de overige bewijsmiddelen als hierboven weergegeven. De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld en zijn mobiele telefoon en zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat verdachte de afpersing heeft gepleegd in een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat hij een mes heeft voorgehouden of getoond aan aangever, aangezien aangever de enige is die verklaart dat hij een mes zag. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 20 november 2011 te Eindhoven, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 10,- euro) en een mobiele telefoon (van het merk Blackberry, type Bold 9780 Black), toebehorende aan die [slachtoffer 1], welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met voormeld oogmerk - zakelijk weergegeven -
- op die [slachtoffer 1] is afgerend en
- die [slachtoffer 1] tot stoppen heeft gedwongen, en
- tegen de fiets van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en
- tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft geroepen dat hij, zijn mobiele telefoon en geld moest hebben,
zulks terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg, de Rode Kruislaan;
op 05 februari 2012 te Eindhoven met anderen, op de openbare weg, De Smalle Haven, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het slaan en schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 3];
op 05 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]) heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
- bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 en feit 3;
- gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maanden, subsidiair 12 maanden jeugddetentie; deze maatregel dient te bestaan uit de modules zoals in het rapport van de Jeugdreclassering is opgenomen;
- jeugddetentie 180 dagen waarvan 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest en als bijzondere voorwaarde: toezicht door de jeugdreclassering;
- toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling, te weten een werkstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie;
- gehele en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 1.598,-- en hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 31 dagen jeugddetentie.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om al dan niet samen met anderen dergelijk geweld tegen zijn medemensen te gebruiken alsmede dat verdachte zich om het lot van de slachtoffers kennelijk volstrekt niet heeft bekommerd;
- verdachte verkeerde tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen en hetgeen hem niet van het nuttigen van alcohol heeft weerhouden;
- het initiatief tot het plegen van de strafbare feiten ging uit van verdachte;
- tussen de afpersing (feit 1) en de openlijke geweldpleging en de mishandeling (feiten 2 en 3) zat slechts anderhalve maand;
- verdachte werd eerder voor mishandeling al veroordeeld;
- verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee:
- dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht psychologisch rapport door drs. R.J.B. Metze van 11 mei 2012 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend;
- dat verdachte zich bereid heeft getoond zich in verband met zijn psychische problemen zoals die uit voornoemd omtrent hem uitgebracht rapport naar voren zijn gekomen te laten behandelen, zoals is geadviseerd door de psycholoog en de jeugdreclassering;
- dat verdachte de hem in het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis opgelegde bijzondere voorwaarden tot aan de zitting van 6 augustus 2012 naar behoren heeft nageleefd.
De gedragsdeskundige drs. R.J.B. Metze heeft - verkort weergegeven - in het psychologisch rapport het volgende opgemerkt en geadviseerd:
Bij [verdachte] is sprake van een gedragsstoornis, ADHD van het gecombineerde type en ouder-kind relatieproblemen. Daarnaast is er sprake van verhoogde (in)directe agressie, een zwakke gewetensontwikkeling en een wantrouwende houding. Het recidiverisico wordt als verhoogd ingeschat indien er geen behandeling plaatsvindt.
De gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) wordt in het belang geacht van de verdere ontwikkeling, omdat een duidelijk juridisch kader gedragsregulerend werkt voor [verdachte]. Daarnaast heeft de plaatsing in de Hunnerberg ertoe geleid dat [verdachte] een mogelijke toekomstige gesloten plaatsing wil voorkomen. Derhalve zal deze maatregel kunnen dienen als 'stok achter de deur'. Verder is [verdachte] al meerdere keren met justitie in aanraking gekomen en is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Een duidelijk afgekaderd behandelkader is noodzakelijk. Kijken we daarbij naar de voorgeschiedenis van de ingezette vrijwillige hulpverlening dan zien we dat dit door [verdachte] is afgehouden. Hij heeft zich hierbij niet meewerkend opgesteld.
Uit het Plan van Aanpak Jeugdreclassering inclusief strafadvies van 3 augustus 2012 blijkt dat de jeugdreclassering het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel, inhoudelijk gezien, haalbaar acht. De jeugdreclassering adviseert een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de maximale duur, bestaande uit de volgende modules:
- Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT);
- Behandeling vanuit de GGzE bestaande uit Psychomotore Therapie (PMT) en individuele (cognitieve) therapie;
- Jeugdreclassering (JR).
Daarnaast adviseert de jeugdreclassering om [verdachte] een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat [verdachte] zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien deze inhouden dat hij zich laat behandeling door de GGzE of een soortgelijke instelling. Dit omdat de behandeling waarschijnlijk langer dan een jaar zal duren en de jeugdreclassering het verplichtende kader wil behouden om de behandeling succesvol te kunnen afronden.
De jeugdreclassering vermeldt verder in het rapport dat het van belang is dat de verschillende modules en het traject van [verdachte] gecoördineerd blijft worden door één instantie. De jeugdreclassering lijkt hiervoor de aangewezen instantie. De jeugdreclassering wil nogmaals benadrukken dat de medewerking van [verdachte] onvoldoende zal zijn zonder strikt juridisch kader. Het opleggen van de GBM geniet daarom ook bij uitstek de voorkeur.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in het rapport van 3 augustus 2012 tot oplegging van de GBM geadviseerd.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop deze berusten over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank overweegt dat de ernst van de misdrijven, de eerdere veroordeling en de jeugdige leeftijd van verdachte aanleiding geven tot oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van verdachte. De maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De gedragsbeïnvloedende maatregel zal moeten bestaan uit voormelde modules, dient twaalf maanden te duren en dient ambulant ten uitvoer gelegd te worden. De jeugdreclassering wordt belast met de uitvoering van de maatregel.
De rechtbank stelt de vervangende jeugddetentie op acht maanden voor het geval verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het zeer wenselijk is dat de jeugdreclassering verdachte langer blijft begeleiden dan de duur van de maatregel en zij zal verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar opleggen onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan die begeleiding gedurende de proeftijd, ook indien dat inhoudt verdachte zich laat behandelen door de GGzE of een soortgelijke instelling. Oplegging van deze voorwaardelijke straf is daarnaast geboden vanwege de aard en de ernst van de feiten en om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie voor het overige overnemen nu deze in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan jeugddetentie welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten de materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 879,-- (post 1) en de immateriële schadevergoeding
€ 600,-- (post 2), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft ten aanzien van post 1 de personeelskortingen - in totaal € 225,-- - in mindering gebracht op het gemiddelde maandloon, waardoor het verlies aan arbeidsvermogen wordt vastgesteld op € 879,--.
De wettelijke rente over de immateriële schade zal worden toegewezen vanaf de datum van het delict. De wettelijke rente over de materiële schade zal worden toegewezen vanaf de dag van indiening van de civiele vordering, nu niet duidelijk is op welk moment die schade is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de horlogeband afwijzen, aangezien de benadeelde partij onvoldoende het causale verband tussen het strafbare feit en de beschadiging van de horlogeband heeft onderbouwd, nu in de aangifte of anderszins hierover niets vermeld staat, terwijl voorts de offerte van aanzienlijk latere datum is dan het voorval. Deze kosten kunnen redelijkerwijs niet aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank zal de vordering voorts afwijzen ten aanzien van het overige deel van de post verlies van arbeidsvermogen dat het bedrag van € 879,-- te boven gaat.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
De wettelijke rente over de immateriële schade zal worden toegewezen vanaf de datum van het delict. De wettelijke rente over de materiële schade zal worden toegewezen vanaf de dag van indiening van de civiele vordering, nu niet duidelijk is op welk moment die schade is ontstaan.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/824031-11.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen ziet de rechtbank aanleiding thans geen tenuitvoerlegging te gelasten, doch de vastgestelde proeftijd te verlengen met één jaar.
De rechtbank is van oordeel dat de begeleiding in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel intensief zal zijn. De rechtbank acht van belang dat veroordeelde zich volledig richt op zijn behandeling in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300, 317.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
afpersing.
T.a.v. feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
T.a.v. feit 3:
mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen voor de duur van 12 maanden, subsidiair 8 maanden jeugddetentie.
Deze maatregel bestaat uit het volgen van de modules:
- Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT);
- Behandeling vanuit de GGzE bestaande uit Psychomotore Therapie (PMT) en individuele (cognitieve) therapie;
- meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
- medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen hem in het kader van jeugdreclassering te geven door of namens het Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, Wal 20, Eindhoven, ook indien deze inhouden dat de veroordeelde zich laat behandelen door de GGzE of een soortgelijke instelling.
Verleent opdracht aan voornoemd Bureau om aan de veroordeelde terzake van de naleving van deze bijzondere voorwaarde hulp en steun te verlenen.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.479,00 subsidiair 7 dagen jeugddetentie.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 1.479,-- (zegge: duizendvierhonderdnegenenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 879,-- materiële schade (post 1 ) en EUR 600,-- immateriële schade (post 2 ).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
De immateriële schade tot EUR 600,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict en de materiële schade tot EUR 879,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2012, steeds tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 1.479,-- (zegge: duizendvierhonderdnegenenzeventig euro), te weten EUR 879,-- materiële schade (post 1 ) en EUR 600,-- materiële schade (post 2 ).
De immateriële schade tot EUR 600,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict en de materiële schade tot EUR 879,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2012, steeds tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is reeds geschorst met ingang van 18 april 2012.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Verlenging van de proeftijd, bepaald bij vonnis van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch d.d. 30 juni 2011, gewezen onder parketnummer 01/824031-11 met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 20 augustus 2012.