ECLI:NL:RBSHE:2012:BX5883

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/840272-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door het heftig schudden van een baby

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn vijf maanden oude zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 augustus 2010 in 's-Hertogenbosch zijn baby heftig heen en weer heeft geschud, wat heeft geleid tot ernstig hersenletsel bij het kind. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de aanmerkelijke kans op de dood van zijn kind. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat het slachtoffer, zijn eigen zoon, volledig weerloos was en dat de verdachte de zorg voor hem had. De rechtbank nam ook in overweging dat er geen aanwijzingen waren voor structurele mishandeling en dat het incident eenmalig was. De rechtbank kende een schadevergoeding van 1000 euro toe aan de benadeelde partij, het slachtoffer, en legde de schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 287, dat betrekking heeft op poging tot doodslag.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/840272-11
Datum uitspraak: 27 augustus 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2012 en 13 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 december 2011.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 augustus 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer], geboren op [2010] (zijnde de zoon van
verdachte) van het leven te beroven, hebbende verdachte met dat opzet
- die [slachtoffer] (met twee handen) (stevig) vastgepakt (bij en/of onder
de armen) en/of
- (vervolgens) [slachtoffer] heftig heen en weer geschud (waardoor het
hoofd van [slachtoffer] op-en neer en/of voor- en achterwaartse bewegingen heeft
gemaakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 te 's-Hertogenbosch aan een persoon genaamd [slachtoffer], geboren op [2010] (zijnde zijn zoon), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bloed onder het harde hersenvlies linkszijdig en/of lichte verplaatsing van de middellijn tussen beide hersenhelften en/of vochtophoping in de hersenen en/of netvliesbloedingen in beide ogen), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk (met twee handen (stevig) vast te pakken (bij en/of onder de armen) en/of (vervolgens [slachtoffer] heftig heen en weer te schudden (waardoor het hoofd van [slachtoffer] op- en neer en/of voor- en achterwaartse bewegingen heeft gemaakt);
art. 302 jo 304 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer]
[slachtoffer] ,geboren op [2010], (zijnde de zoon van verdachte),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende verdachte met
dat opzet
- die [slachtoffer] (met twee handen) (stevig) vastgepakt (bij en/of onder
de armen) en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] heftig heen en weer geschud (waardoor het
hoofd van [slachtoffer] op-en neer en/of voor- en achterwaartse bewegingen heeft
gemaakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikelen 302 jo 304 onder 1 jo 45 Wetboek van Strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heftig heen en weer heeft geschud en dat hij met dit handelen het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Hiermee acht zij wettig en overtuigend bewezen de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De door de verdediging aangedragen alternatieve scenario's die het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] zouden kunnen verklaren passen volgens de officier van justitie niet bij de conclusie van de deskundige Van Duurling omtrent de datering van het letsel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er twijfels zijn over de datering van het letsel bij [slachtoffer]. De deskundige stelt in haar rapport dat de symptomen van hersenletsel doorgaans direct aansluitend na het incident zichtbaar zijn. De ambulancemedewerker die ter plaatse kwam nam dergelijke symptomen echter niet waar. De raadsman stelt dat uit jurisprudentie volgt dat het een feit van algemene bekendheid is dat symptomen van hersenletsel zich ook enkele uren of dagen later kunnen uiten. Dit betekent dat, anders dan Van Duurling stelt, het incident waarbij [slachtoffer] het letsel heeft opgelopen ook kan hebben plaatsgevonden op een eerder moment. Gelet op de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór 24 augustus 2010 valt niet uit te sluiten dat een ander dan verdachte de veroorzaker is van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen.
De raadsman heeft verder nog aangevoerd dat het letsel ook kan zijn veroorzaakt door andere omstandigheden zoals het rebleed-fenomeen en het optreden van een zogenoemde ALTE (apparent life threatning event).
Subsidiair voert de verdediging aan dat verdachte geen opzet had op de dood van [slachtoffer].
Het handelen van verdachte vloeide voort uit een panieksituatie. Er is geen bewijs voorhanden dat hij met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van [slachtoffer]. Hij heeft dit juist willen voorkomen. Ondanks het feit dat de ambulanceverpleegkundige geen afwijkingen bij [slachtoffer] constateerde, is hij toch met [slachtoffer] naar de huisarts gegaan.
Het oordeel van de rechtbank.1
I. Aard van het letsel bij [slachtoffer]
Op 24 augustus 2010 om 18.15 uur wordt [slachtoffer] (geboren op [2010]) onderzocht door de kinderarts [naam kinderarts]2 in het Jeroen Bosch Ziekenhuis.
Bij lichamelijk onderzoek door de kinderarts was [slachtoffer] deels huilend wakker en viel
ook snel in slaap. Er bestond een opvallend sterke houding van het hoofd naar links tot dwangstand. Daarbij waren de ogen voornamelijk naar links gericht en kwamen niet duidelijk over de middellijn naar rechts. De spierspanning van de rechterarm leek verminderd te zijn (hypotoon).
[slachtoffer] wordt opgenomen in het Jeroen Bosch Ziekenhuis en er wordt aanvullend onderzoek
bij hem verricht. Op een CT-scan van de hersenen wordt bij [slachtoffer] op meerdere plaatsen aan de linkerzijde van de hersenen de aanwezigheid van bloed onder het harde hersenvlies (subduraal bloed) geconstateerd, waarbij de radioloog aangeeft dat sommige afwijkingen volgens hem recenter zijn dan andere. Tevens wordt op de CT-scan bij [slachtoffer] aan de linkerzijde van het achterhoofd een bloeding in het hersenweefsel (parenchym) gezien en was er vochtophoping (oedeem) in de linkerhersenhelft.
Op 25 augustus 2010 worden bij [slachtoffer] röntgenopnames van zijn skelet gemaakt. Daarbij
worden geen afwijkingen gezien3. De oogarts4 die dezelfde dag in consult komt, constateert
dat bij [slachtoffer] netvliesbloedingen rond de papil van beide ogen aanwezig zijn alsmede een
enkele bloeding in de midperiferie van het netvlies van het linkeroog.
Op 26 augustus 2010 wordt een MRI-scan van de hersenen verricht bij [slachtoffer]. Hierop wordt
de aanwezigheid van bloed onder het harde hersenvlies aan de linkerzijde van de hersenen
bevestigd. Daarbij blijkt tevens dat er uit de radiologische beelden geen verschil in tijdstip
van ontstaan van de bloedingen kan worden afgeleid5.
Op 27 augustus 2010 wordt [slachtoffer] op verzoek van zijn ouders voor een second opinion
overgeplaatst naar het Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ) in Utrecht. Daar wordt [slachtoffer] onderzocht6 en wordt het beschikbare beeldmateriaal herbeoordeeld door een radioloog. Bij herevaluatie van de beeldvorming blijkt een groot subduraal hematoom. De
conclusies zoals die in het Jeroen Bosch Ziekenhuis zijn getrokken, worden in het WKZ
bevestigd. De radioloog uit het WKZ interpreteert het bloed onder het harde hersenvlies dat bij [slachtoffer] zichtbaar is op de MRI-scan van de hersenen als een mogelijk 'rebleed fenomeen' in een bestaande bloeding. In het WKZ komt eveneens een oogarts in consult bij [slachtoffer], waarbij zogenaamde RetCam-foto's van beide ogen van [slachtoffer] zijn gemaakt. Op deze RetCam-foto's zijn volgens de oogarts geen bloedingen zichtbaar die passen bij het "Shaken Baby Syndrome". Wel is een splinterbloedinkje op de papilrand zichtbaar. De afwezigheid van bloedingen sluit echter een shaken baby syndrome niet uit.7
De forensisch arts L.L.B.M. van Duurling van het KNMG heeft op 5 september 2011 in opdracht van de rechtbank gerapporteerd8 omtrent de gebeurtenissen met betrekking tot [slachtoffer] welke zich hebben afgespeeld rond 24 augustus 2012. Van Duurling heeft in haar rapport mede verwoord de bevindingen en conclusies van medisch deskundigen dr. R.R. van Rijn, werkzaam als kinderradioloog met forensische expertise in het AMC, Universiteit van Amsterdam en tevens werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut en dr. F.T. Kerkhoff als oogarts verbonden aan het Maxima Medisch Centrum te Veldhoven en onder meer gespecialiseerd in vitreoretinale chirurgie en kinderoogheelkunde.
Van Duurling heeft na herbeoordeling omtrent het letsel bij [slachtoffer] het volgende gerapporteerd.
Op 3 juni 2011 heeft op haar verzoek herbeoordeling van het in het Jeroen
Bosch Ziekenhuis vervaardigde radiologische beeldmateriaal plaatsgevonden door dr. R.R. van Rijn. Dr. Van Rijn stelt vast dat bij [slachtoffer] sprake is van bloed onder het harde hersenvlies aan de linkerzijde over de grote hersenen (convexiteit), zich uitbreidend langs het tussenschot tussen beide hersenhelften (falx cerebri) en aan de linkerzijde langs het tussenschot tussen de grote en kleine hersenen (tentorium). Dr. Van Rijn ziet tevens een lichte verplaatsing van de middellijn tussen beide hersenhelften (midline shift) naar de rechterzijde, als gevolg van massawerking.9
Op 2 september 2011 heeft op haar verzoek herbeoordeling van de in het
Wilhelmina Kinderziekenhuis vervaardigde RetCam-foto's plaatsgevonden door
dr. F.T. Kerkhoff. Dr. Kerkhoff stelt vast dat twee foto's van de achterpool van het rechteroog en twee foto's van de achterpool van het linkeroog zijn verstrekt. Er zijn geen afbeeldingen van de randen van het netvlies (perifere retina). Op de foto's is zichtbaar dat in het netvlies van het rechteroog twee bloedingen op verschillende niveau's aanwezig zijn: een splinterbloeding op de papil en een bloeding voor het netvlies (preretinaal). Het netvlies van het linkeroog laat geen afwijkingen zien.
Dr. Kerkhoff concludeert dat de afwijkende bevindingen in het rechteroog van [slachtoffer] zoals zichtbaar op de RetCam-foto's, in combinatie met de afwijkende bevindingen van de oogarts in het Jeroen Bosch Ziekenhuis d.d. 25-08-2010, die in beide ogen soortgelijke afwijkingen waarnam, overeenkomen met de afwijkende bevindingen zoals die in het oog kunnen worden gevonden bij het 'shaken baby syndrome' en bij 'infantiel non-accidental head injury'.10
Samenvattend zijn volgens Van Duurling bij onderzoek van [slachtoffer] in het Jeroen Bosch Ziekenhuis te 's-Hertogenbosch en in het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht vanaf 24 augustus 2010 de volgende afwijkende bevindingen geobjectiveerd:
I. Schedel-/hersenletsel
a. Bloed onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) linkszijdig.
b. Lichte verplaatsing van de middellijn tussen beide hersenhelften (midline
shift).
c. Vochtophoping in de hersenen (cerebraal oedeem).
II. Oogafwijkingen
Netvliesbloedingen in beide ogen.11
De rechtbank neemt voornoemde conclusie van de deskundige over en stelt vast dat bij [slachtoffer] vanaf 24 augustus 2010 hersenletsel en oogafwijkingen als hiervoor omschreven zijn geconstateerd.
II. Oorzaak van het letsel bij [slachtoffer]
Van Duurling heeft omtrent de oorzaak van het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] het volgende gerapporteerd.
Hoewel de voornoemde afwijkende bevindingen ieder afzonderlijk mogelijk zouden kunnen worden verklaard door andere oorzaken, vormt de combinatie van de bevindingen een indicatie voor een niet-accidentele oorzaak van de bevindingen. De afwijkende bevindingen bij [slachtoffer] zijn, zonder aannemelijke verklaring voor het ontstaan van deze bevindingen, zeer
verdacht voor toegebracht schedel-/hersenletsel (Abusive Head Trauma (AHT)). Er bestaan
vrijwel geen andere verklaringen voor het vóórkomen van deze combinatie van
bevindingen. Dergelijke verklaringen zouden in het bijzonder de geboorte en accidentele
oorzaken kunnen betreffen. Volledigheidshalve dienen tevens (zeldzame) onderliggende
medische oorzaken, die een verklaring zouden kunnen vormen voor iedere afwijkende
bevinding afzonderlijk, te worden uitgesloten.12
Van Duurling concludeert in haar rapport omtrent de afwijkende bevindingen het navolgende.
Met betrekking tot het hersenletsel
De bloeding onder het harde hersenvlies die bij [slachtoffer] aanwezig is, in combinatie
met de netvliesbloedingen, maakt een niet-accidenteel trauma, specifiek een
acceleratie-deceleratietrauma (een schudincident), al dan niet met impact op of
tegen het hoofd, een aannemelijke verklaring voor het ontstaan van de bloeding
onder het harde hersenvlies.13
De analyse van de medisch-wetenschappelijke literatuur over niet-accidenteel trauma als oorzaak van een bloeding onder het harde hersenvlies en de analyse van overige in de medisch-wetenschappelijke literatuur bekende oorzaken, leidt tot de conclusie dat een niet-accidenteel trauma als oorzaak van de bij [slachtoffer] aanwezige bloeding onder het harde hersenvlies, specifiek een acceleratie-deceleratietrauma (schudincident), al dan niet met impact op of tegen het hoofd, zeer veel waarschijnlijker is dan een andere
oorzaak.14
Met betrekking tot de oogafwijkingen
De aanwezigheid van de netvliesbloedingen in beide ogen van [slachtoffer], zoals op 25 augustus 2010 door de oogarts in het Jeroen Bosch Ziekenhuis is vastgesteld, maakt - bij afwezigheid van andere plausibele oorzaken en in combinatie met de klinische verschijnselen van [slachtoffer] - een acceleratie-deceleratietrauma (schudincident), eencontacttrauma of een combinatie van beide als oorzaak van de netvliesbloedingen zeer waarschijnlijk.15
Van Duurling heeft vervolgens geconcludeerd: "Na uitsluiting van een onderliggende medische oorzaak alsmede van de geboorte als oorzaak of een adequate accidentele oorzaak voor de afwijkende bevindingen bij [slachtoffer], moet geconcludeerd worden dat bij [slachtoffer] sprake moet zijn geweest van een niet-accidentele oorzaak voor de afwijkende bevindingen bij hem. De afwijkende bevindingen zoals die vanaf 24 augustus 2010 bij [slachtoffer] zijn geconstateerd, zijn suspect voor toegebracht schedel-/hersenletsel (Abusive Head Trauma) als gevolg van een acceleratie-deceleratietrauma. Een dergelijk trauma kan zeer wel mogelijk veroorzaakt zijn door een schudincident met of zonder impact tegen het hoofd. 16
III. Datering van het letsel bij [slachtoffer]
Van Duurling heeft omtrent de datering van het letsel bij [slachtoffer] het volgende gerapporteerd.
Uit de medisch-wetenschappelijke literatuur blijkt dat bij kinderen met hersenletsel als gevolg van een niet-accidentele oorzaak, de symptomen van hersenletsel, zoals
bijvoorbeeld een bewustzijnsdaling, doorgaans direct aansluitend aan het incident
ontstaan. Hieruit volgt dat er vlak vóór de melding van de vader van [slachtoffer] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake moet zijn geweest van
een acceleratie-deceleratietrauma bij [slachtoffer]. 17
Op de CT-scan van de hersenen, die op 24 augustus 2010 in het Jeroen Bosch Ziekenhuis bij [slachtoffer] is gemaakt, werd op verschillende plaatsen bloed waargenomen. Hieruit is afgeleid dat sommige afwijkingen recenter waren dan andere. Datering van het ontstaan van bloedingen onder het harde hersenvlies is op een CT-scan echter niet betrouwbaar mogelijk. Bij de MRI-scan van de hersenen, die op 26 augustus 2010 in het Jeroen Bosch Ziekenhuis bij [slachtoffer] is gemaakt, werd vastgesteld dat op basis van de radiologische beelden geen verschil in tijdstip van ontstaan van de bloedingen bij [slachtoffer] kon worden afgeleid.
Volgens de radioloog uit het Wilhelmina Kinderziekenhuis zou het bloed onder het harde hersenvlies dat bij [slachtoffer] zichtbaar is op de MRI-scan van de hersenen, als een mogelijk 'rebleed-fenomeen' in een reeds bestaande bloeding kunnen worden opgevat. Deze opvatting sluit echter niet aan bij het klinisch beeld zoals dat op 24 augustus 2010 bij [slachtoffer] is opgetreden. Een bloeding onder het harde hersenvlies heeft op zichzelf doorgaans geen tot nauwelijks klinische gevolgen. De klinische verschijnselen die optreden, zijn veelal het gevolg van met de bloeding onder het harde hersenvlies gepaard gaande schade van de hersenen aansluitend aan een acceleratie-deceleratietrauma. De bloeding onder het harde hersenvlies dient voornamelijk beschouwd te worden als marker voor een mogelijk niet-accidentele oorzaak van de klinische verschijnselen. Het gegeven dat bij [slachtoffer] op
24 augustus 2010 plotseling symptomen ontstonden die daarvóór niet bij hem zijn
waargenomen, past niet bij de presentatie van het 'rebleed-fenomeen'.
Dr. Van Rijn geeft in zijn herbeoordeling van het radiologisch beeldmateriaal eveneens geen datering van de bloeding onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer].
Hoewel het op basis van het radiologisch beeldmateriaal niet volledig uit te sluiten is dat de bloeding onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer] het gevolg zou kunnen zijn van meerdere incidenten met inwerking van uitwendig geweld, is het veel meer waarschijnlijk dat de bloeding onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer] het gevolg is van een incident op 24 augustus 2010 18.
De deskundige merkt op dat in de vakliteratuur en onder onderzoekers overeenstemming bestaat over de opvatting dat er veel kracht nodig is om dit type letsel te veroorzaken19.
De verdediging heeft met betrekking tot de oorzaak van het ontstaan van het hersenletsel bij [slachtoffer] aangevoerd dat het ook een zogenaamd rebleed-fenomeen zou kunnen zijn.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige zoals boven weergegeven over en verwerpt daarmee dit verweer van de verdediging.
IV. Verklaringen getuigen en verdachte over 24 augustus 2010
De moeder van [slachtoffer], mevrouw [moeder slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] in de ochtend van 24 augustus 2010 nog bewoog met heel zijn lichaam. Het was het kindje zoals zij dat kende: vrolijk en lachen.Toen zij 's middags thuis kwam, bewoog [slachtoffer] niet meer. Het was niet de baby die zij kende. [slachtoffer] was slap en wit, anders dan 's-morgens 20.
Op 6 november 2010 heeft zij de verdachte horen zeggen dat hij [slachtoffer] uit wanhoop door elkaar had geschud21.
De moeder van verdachte, mevrouw [slachtoffer], heeft verklaard22 dat zij op 24 augustus 2010 aan het eind van de ochtend naar [verdachte] (verdachte) en [slachtoffer] is gegaan. Nadat zij [slachtoffer] heeft verzorgd, is zij samen met [verdachte] en [slachtoffer] met de auto boodschappen gaan doen. Toen zij terugkwamen, heeft zij nog de boodschappen binnengebracht en koffie gedronken. Omstreeks 14.30 uur die dag is zij weggegaan. [slachtoffer] lag op dat moment te slapen in de maxi cosi. Het enige wat zij aan [slachtoffer] die dag heeft gemerkt dat hij wat zweterig was en misschien wat sloom, maar zij had daar niet veel van gemerkt. Ook op andere dagen heeft zij niets aan [slachtoffer] gemerkt. Zij hoorde op 24 augustus tegen half vijf van verdachte dat [slachtoffer] in het ziekenhuis werd opgenomen omdat hij uitvalverschijnselen had en wegrakingen en spuugde. Zij schrok heel erg toen verdachte later terugbelde en zei dat [slachtoffer] een klein bloedinkje in zijn hersenen had. Zij dacht nog: "Hoe kan dat nou, net was er nog niks aan de hand".
Verdachte heeft op 10 februari 2011 verklaard23 dat zijn moeder op de ochtend van 24 augustus 2010 naar zijn woning in Den Bosch is gekomen en dat hij daarna samen met zijn moeder en [slachtoffer] met de auto boodschappen is gaan doen. Omstreeks 15.00 uur die dag zijn zij thuis gekomen, waarna zijn moeder weer is vertrokken. Samen met [slachtoffer] is hij naar de woonkamer gegaan. Vervolgens is hij op de pc spelletjes gaan spelen, terwijl [slachtoffer] naast hem in de kinderwagen lag. Toen hoorde hij [slachtoffer] kuchen en raar ademen. De ogen waren een beetje half. [slachtoffer] leek gewoon weg. Gewoon dood.
Kort daarna heeft hij de ambulance gebeld.
Ter terechtzitting24 heeft verdachte zijn eerdere verklaring bevestigd en daar onder meer nog aan toegevoegd dat hij zich kan voorstellen dat als je een baby schudt op de wijze zoals het geval zou zijn bij een auto-ongeluk, een baby daardoor kan komen te overlijden.
V. Conclusie rechtbank
Uit voornoemde getuigenverklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte op 24 augustus 2010 de zorg had voor [slachtoffer] en alleen was met [slachtoffer] toen de symptomen van het later bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel verschenen. Op de momenten dat de moeder van [slachtoffer] en later de moeder van verdachte de woning verlieten waren dergelijke symptomen niet aanwezig, terwijl deze wel aanwezig waren op het moment dat verdachte om ongeveer om ongeveer 15.30 uur het alarmnummer 112 belde25.
Op grond van de hiervoor genoemde bevindingen omtrent het geconstateerde letsel en het ontstaan en de datering van dit letsel in samenhang met de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op 24 augustus 2010 kort voordat hij de ambulance belde, heftig heen en weer moet hebben geschud waardoor het letsel is ontstaan zoals bij [slachtoffer] is aangetroffen (Abusive Head
Trauma als gevolg van een acceleratie-deceleratietrauma; ook wel "shaken baby syndrome"). Alternatieve scenario's zoals door de verdediging aangevoerd over het ontstaan van het letsel worden door de rechtbank verworpen. De deskundige Duurling heeft gerapporteerd dat uit de medisch-wetenschappelijke literatuur blijkt dat bij kinderen met hersenletsel als gevolg van een niet-accidentele oorzaak, de symptomen van hersenletsel, zoals bijvoorbeeld een bewustzijnsdaling, doorgaans direct aansluitend aan het incident
ontstaan26. De enkele stelling van de raadsman, dat uit jurisprudentie volgt dat het een feit van algemene bekendheid is dat symptomen van hersenletsel zich ook enkele uren of dagen later kunnen uiten, leidt niet tot een ander oordeel. Deze stelling is op geen enkele wijze (medisch) onderbouwd en in strijd met de bevindingen van de deskundige. Ook het door de verdediging aangehaalde feit dat de ter plaatse gekomen ambulancemedewerker geen neurologische verschijnselen bij [slachtoffer] heeft waargenomen, maakt dit niet anders nu kort daarna in het ziekenhuis wel letsel is geconstateerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat het letsel bij [slachtoffer] ook kan zijn opgetreden door een Apparent Life Threatening Event (ALTE). Een zogenaamd levensbedreigende situatie waarvoor geen directe oorzaak is aan te wijzen.
Dit scenario, naar de rechtbank begrijpt inhoudende dat verdachte [slachtoffer] naar aanleiding van een ALTE heeft geschud teneinde hem tot leven te wekken tengevolge waarvan hij het geconstateerde letsel heeft bekomen, past niet in de verklaring van verdachte. Verdachte ontkent immers stellig dat hij [slachtoffer] heeft geschud.
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat geen sprake is van opzet op het overlijden van [slachtoffer]. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby kwetsbaar is en dat de kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is. Het is algemeen bekend dat bij een baby van 5 maanden oud botten, spieren en weefsels nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig zijn, dat bij het oppakken en in de omgang met een baby uiterste voorzichtigheid is geboden. Een babylichaam, en in het bijzonder het relatief grote en zware hoofd, dient zoveel mogelijk te worden ondersteund. Indien in strijd met deze behoedzaamheid wordt gehandeld, kan dit gemakkelijk leiden tot ernstig letsel. Het krachtig schudden van de baby waardoor ook het hoofd fors wordt geschud kan ernstige schade toebrengen aan de nek of in de hersenen en daardoor leiden tot de dood van de baby.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat een baby van 5 maanden oud komt te overlijden aan de gevolgen van het hevig door elkaar schudden zoals hier met [slachtoffer] is gebeurd, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten en dat dit een feit is van algemene bekendheid.
Dat het letsel van [slachtoffer] dodelijk kan zijn blijkt onder meer uit het hiervoor reeds besproken rapport van L.L.B.M. van Duurling, met name de navolgende passage27:
Het cerebrale oedeem (en doorgaans niet een bloeding onder het harde hersenvlies) kan
door toenemende hersenmassa zorgen voor ruimtewerking met bijvoorbeeld een
verplaatsing van de hersenen binnen de schedel, verschuiving van de (voor-achterwaartse)
middellijn en uiteindelijk het risco op inklemming van de hersenen tot gevolg hebben.
Daarbij kan de functie van de hersenstam beschadigd raken. Dit is een uitermate
gevaarlijke situatie, aangezien de hersenstam vitale functies reguleert, zoals ademhaling
en hartslag.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het met kracht door elkaar schudden van [slachtoffer], in het bijzonder gelet op de aard van deze gedraging, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Verdachte heeft ter terechtzitting impliciet te kennen gegeven dat hij beseft dat zodanig heftig schudden van een baby een dodelijk gevolg kan hebben.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen welke tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is besproken, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven, zoals in de bewezenverklaring is omschreven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 24 augustus 2010 te 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], geboren op [2010] (zijnde de zoon van verdachte) van het leven te beroven, hebbende verdachte met dat opzet [slachtoffer] heftig heen en weer geschud (waardoor het hoofd van [slachtoffer] op- en neer en/of voor- en achterwaartse bewegingen heeft gemaakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist en gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van 1000 euro als voorschot, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt is het standpunt van de verdediging dat volstaan dient te worden met oplegging van een deels voorwaardelijke straf in combinatie met een deels onvoorwaardelijke werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer zijn eigen zoon is, die toen slechts 5 maanden oud en derhalve volledig weerloos was en volledig afhankelijk was van verdacht, aan wie de zorg voor [slachtoffer] was toevertrouwd. Bovendien heeft verdachte nimmer openheid van zaken gegeven over wat er is voorgevallen in de middag van 24 augustus 2010. Anderzijds zijn er geen aanwijzingen dat de verdachte [slachtoffer] structureel zou hebben mishandeld. Het moet ervoor worden gehouden dat op 24 augustus 2010 sprake is geweest van een eenmalig incident. Het strafblad van de verdachte laat geen andere strafbare feiten zien die duiden op structurele agressiviteit van de verdachte. Ook spreekt het in het voordeel van verdachte dat hij onmiddellijk medische hulp heeft ingeroepen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een vergoeding voor immateriële schade tot een bedrag van 1000 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij is in aanmerking genomen dat er in dit stadium nog geen duidelijkheid is over de lichamelijke gevolgen voor [slachtoffer] op lange termijn, maar wel is voldoende aannemelijk dat hij moet hebben geleden van het incident zelf en de gevolgen daarvan: de medische onderzoeken en een uithuisplaatsing gedurende enige tijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren, omdat er nog geen zicht is op de medische eindtoestand van [slachtoffer] en het beoordelen en vaststellen van de omvang van de overige schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 287.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
poging tot doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1000,00 (zegge:
duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen
hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
EUR 1000,00 (zegge: duizend euro), zijnde immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. P.J. Appelhof, voorzitter,
Mr. M. Lammers en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 27 augustus 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (hierna: eindpv), wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Rapport van de forensisch arts L.L.B.M. van Duurling van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling d.d. 5 september 2011 (hierna: rapport FPK) p. 10 en einddossier p. 64 en 65.
3 Rapport FPK, p. 10 en einddossier p. 64 en 65.
4 Rapport FPK, p. 10 en einddossier p. 64, 65 en 74.
5 Rapport FPK, p. 10 en einddossier p. 64 en 65.
6 Rapport FPK, pg. 10
7 Einddossier p. 78-81.
8 Rapport FPK
9 Rapport FPK, p. 11
10 Rapport FPK, p. 12.
11 Rapport FPK, p. 13.
12 Rapport FPK, p. 13.
13 Rapport FPK, p. 25.
14 Rapport FPK, p. 36.
15 Rapport FPK, p. 46.
16 Rapport FPK, p. 49.
17 Rapport FPK, p. 49-50.
18 Rapport FPK, p. 50-51.
19 Rapport FPK, p. 14 en 24
20 Verbatim uitgewerkt verhoor van [moeder slachtoffer] op 7 februari 2011 bijlage II, pg. 12 en verhoor [moeder slachtoffer] bij de rechter-commissaris
21 Aangifte [moeder slachtoffer] eindpv pg. 271
22 Verklaring [naam], eindpv. 213-229
23 Verbatim uitgewerkt verhoor van verdachte op 10 februari 2011, bijlage II vanaf pg. 80 en bijlage III vanaf pg.26
24 verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 augustus 2012
25 Pv bevindingen p. 185 en verklaringvan verdachte ter terechtzitting van 13 augustus 2012
26 Rapport FPK, pg. 47
27 Rapport FPK, pg. 36