vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825250-12
Datum uitspraak: 30 augustus 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
wonende te [woonplaats] [land], [adres],
thans gedetineerd te P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 juli 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Eindhoven tezamen en in verenging met anderen of een ander, danwel alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier, danwel een of meer kassalades (inhoudende geld) en/of een bakje (inhoudende bankbiljetten), in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- voorzien van (bivak)mutsen en/of zwarte kleding en/of handschoenen en/of een afgezaagde riotgun (dubbelloops geweer) en/of een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een pepperspray en/of een stroomstootwapen die supermarkt is/zijn binnengegaan en/of
- heeft/hebben gezegd: "I Shoot you" en/of "Give me money" en/of "Key, key", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of
- een wapen en/of een of meer op een vuurwapen gelijkende voorwerp(en) (telkens) heeft/hebben gericht op en/of tegen het hoofd/lichaam van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 4]en/of
- die [benadeelde 2] heeft/hebben vastgepakt en/of (onder dreiging van voornoemde wapen(s)) heeft/hebben gedwongen mee te gaan naar de kluisruimte en/of [benadeelde 2] (vervolgens) heeft/hebben geslagen en/of (in de maag) geschopt en/of (met de kolf van een geweer) op het (achter)hoofd heeft/hebben geslagen en/of met pepperspray heeft/hebben besprayed en/of
- die [benadeelde 1] heeft/hebben vastgepakt en/of (onder dreiging van voornoemde wapen(s) heeft/hebben gedwongen mee te gaan naar de kluisruimte en/of (vervolgens) bij haar haren heeft/hebben vastgepakt en/of meegesleurd en/of met pepperspray heeft/hebben besprayed en/of
- die [benadeelde 4] (onder dreiging van een wapen) op de grond heeft/hebben geduwd;
(artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of[benadeelde 4] heeft gedwongen tot de afgifte van twee, althans een of meer kassalades (met geld) en/of een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt [bedrijf] en/of [benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- voorzien van (bivak)mutsen en/of zwarte kleding en/of handschoenen en/of een afgezaagde riotgun (dubbelloops geweer) en/of een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een pepperspray en/of een stroomstootwapen die supermarkt is/zijn binnengegaan en/of
- heeft/hebben gezegd: "I Shoot you" en/of "Give me money" en/of "Key, key", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of
- een wapen en/of een of meer op een vuurwapen gelijkende voorwerp(en) (telkens) heeft/hebben gericht op en/of tegen het hoofd/lichaam van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 4]en/of
- die [benadeelde 2] heeft/hebben vastgepakt en/of (onder dreiging van voornoemde wapen(s)) heeft/hebben gedwongen mee te gaan naar de kluisruimte en/of [benadeelde 2] (vervolgens) heeft/hebben geslagen en/of (in de maag) geschopt en/of (met de kolf van een geweer) op het (achter)hoofd heeft/hebben geslagen en/of met pepperspray heeft/hebben besprayed en/of
- die [benadeelde 1] heeft/hebben vastgepakt en/of (onder dreiging van voornoemde wapen(s) heeft/hebben gedwongen mee te gaan naar de kluisruimte en/of (vervolgens) bij haar haren heeft/hebben vastgepakt en/of meegesleurd en/of met pepperspray heeft/hebben besprayed en/of
- die [benadeelde 4] (onder dreiging van een wapen) op de grond heeft/hebben geduwd, ten gevolge waarvan die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] de code van de kluis hebben ingetoetst en/of de kluis hebben geopend;
(artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht);
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5][slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6], alle medewerker(s) van supermarkt [bedrijf], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1], te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6] door middel van een vuurwapen en/of (een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) onder schot genomen en/of gehouden en/of op hen pepperspray gespoten en/of hen aldus gedwongen in de supermarkt op de grond te gaan zitten en/of aldaar te blijven teneinde die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] de kluis te laten openen;
(artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5][slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6], alle medewerker(s) van supermarkt [bedrijf], wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6], opzettelijk en wederrechtelijk door middel van een vuurwapen en/of op (een) vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) onder schot te nemen en/of te houden en/of op hen pepperspray te spuiten en/of hen aldus gedwongen in de supermarkt op de grond te gaan zitten en/of aldaar te blijven;
(artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht);
4.
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Eindhoven (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 jo 55 van de Wet Wapens en Munitie);
5.
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Eindhoven een of meer wapens van categorie II, te weten een geweer (van het merk Merkel, type 41, met ingekorte dubbele loop), van categorie II onder 3, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 jo 55 van de Wet Wapens en Munitie).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 3 primair en feit 4.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan kort gezegd gijzeling in vereniging gepleegd (feit 3 primair). Zij heeft ten aanzien van feit 4 vrijspraak gevorderd.
De verdediging heeft, op gronden in haar schriftelijke pleitnota verwoord, voor beide feiten vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 primair is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat vrijspraak dient te volgen. De vrijheidsberoving had weliswaar ten doel de diefstal en afpersing te vergemakkelijken maar uit de voorhanden bewijsmiddelen blijkt niet dat de vrijheidsberoving plaats vond met het oogmerk [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] te dwingen iets te doen of niet te doen.
Ten aanzien van feit 4 is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een elektrisch stroomstootwapen voorhanden heeft gehad, zodat verdachte ook van dat feit behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair en feit 5.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan kort gezegd diefstal met geweld in vereniging gepleegd (feit 1), afpersing in vereniging gepleegd (feit 2) en het voorhanden hebben van een geweer met een ingekorte dubbele loop (feit 5).
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de onderhavige feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.1
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [benadeelde 2],2 [benadeelde 1],3 [benadeelde 4],4 [slachtoffer 2],5 [slachtoffer 3]6 [slachtoffer 5][slachtoffer 7]7 [slachtoffer 1],8 [slachtoffer 6],9 verdachte10 en medeverdachten [medeverdachte 1]11 en [medeverdachte 2]12 wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair is ten laste gelegd.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging onder feit 2 niet feitelijk is opgenomen, dat [benadeelde 4] ten gevolge van de jegens hem uitgeoefende dwang werd bewogen tot afgifte van zijn mobiele telefoon, zodat de rechtbank het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de afpersing van die mobiele telefoon niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank zal derhalve verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant]13 en de verklaring van verdachte14 wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering telkens volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(1.)
op 5 mei 2012 te Eindhoven, tezamen en in verenging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier kassalades (inhoudende geld) en een bakje (inhoudende bankbiljetten), toebehorende aan supermarkt [bedrijf], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en [benadeelde 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders
- voorzien van bivakmutsen en zwarte kleding en handschoenen en een afgezaagde riotgun (dubbelloops geweer) en een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en pepperspray die supermarkt is/zijn binnengegaan en
- heeft/hebben gezegd: "I shoot you" en "Give me money" en "Key, key" en
- een wapen en/of een of meer op een vuurwapen gelijkende voorwerp(en) telkens heeft/hebben gericht op en tegen het hoofd/lichaam van die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en [benadeelde 4] en
- die [benadeelde 2] heeft/hebben vastgepakt en onder dreiging van voornoemde wapens heeft/hebben gedwongen mee te gaan naar de kluisruimte en [benadeelde 2] vervolgens heeft/hebben geslagen en met de kolf van een geweer op het achterhoofd heeft/hebben geslagen en met pepperspray heeft/hebben bespoten en
- die [benadeelde 1] heeft/hebben vastgepakt en onder dreiging van voornoemde wapens heeft/hebben gedwongen mee te gaan naar de kluisruimte en vervolgens bij haar haren heeft/hebben vastgepakt en meegesleurd en met pepperspray heeft/hebben bespoten en
- die [benadeelde 4] onder dreiging van een wapen op de grond heeft/hebben geduwd;
(2.)
op 5 mei 2012 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en [benadeelde 4] heeft gedwongen tot de afgifte van twee kassalades (met geld), toebehorende aan supermarkt [bedrijf], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders
- voorzien van bivakmutsen en zwarte kleding en handschoenen en een afgezaagde riotgun (dubbelloops geweer) en een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en pepperspray die supermarkt is/zijn binnengegaan en
- heeft/hebben gezegd: "I shoot you" en "Give me money" en "Key, key" en
- een wapen en een of meer op een vuurwapen gelijkende voorwerpen(en) telkens heeft/hebben gericht op en tegen het hoofd/lichaam van die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en [benadeelde 4] en
- die [benadeelde 2] heeft/hebben vastgepakt en onder dreiging van voornoemde wapens heeft/hebben gedwongen mee te gaan naar de kluisruimte en [benadeelde 2] vervolgens heeft/hebben geslagen en met de kolf van een geweer op het achterhoofd heeft/hebben geslagen en met pepperspray heeft/hebben bespoten en
- die [benadeelde 1] heeft/hebben vastgepakt en onder dreiging van voornoemde wapens heeft/hebben gedwongen mee te gaan naar de kluisruimte en vervolgens bij haar haren heeft/hebben vastgepakt en meegesleurd en met pepperspray heeft/hebben bespoten en
- die [benadeelde 4] onder dreiging van een wapen op de grond heeft/hebben geduwd,
ten gevolge waarvan die [benadeelde 2] of die [benadeelde 1] de code van de kluis heeft ingetoetst en de kluis heeft geopend;
(3 subsidiair.)
op 5 mei 2012 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5][slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6], allen medewerkers van supermarkt [bedrijf], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die anderen, voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6], opzettelijk en wederrechtelijk door middel van een vuurwapen en op een vuurwapen gelijkend voorwerp onder schot te nemen en te houden en hen aldus gedwongen in de supermarkt op de grond te gaan zitten en aldaar te blijven;
(5.)
op 5 mei 2012 te Eindhoven een wapen van categorie II, onder 3, te weten een geweer van het merk Merkel, type 41, met ingekorte dubbele loop, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Naar het oordeel van de rechtbank is er tussen het bewezenverklaarde feit 1 en feit 2 sprake van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daartoe dat er sprake is van een vergelijkbare strekking van de betrokken strafbepalingen, alsmede van eenheid van tijd en plaats en een wezenlijke samenhang in de overtreding van de verschillende strafbepalingen.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 5 een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft matiging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf bepleit. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte slechts te beschouwen is als 'pakezel' en niet heeft deelgenomen aan de voorbereiding van deze overval. Voorts is verdachte niet eerder voor dergelijke geweldsfeiten veroordeeld. In Frankrijk is hij slechts eenmaal veroordeeld voor het verstrekken en aanbieden van verdovende middelen.
De verdediging heeft verder gesteld dat verdachte, indien hij wordt veroordeeld, tot ongewenst vreemdeling zal worden verklaard. Dit heeft gelet op het op 1 april 2012 in werking getreden artikel 15, lid 3, sub c, van het Wetboek van Strafrecht tot gevolg dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet van toepassing zal zijn. Verdachte loopt aldus het risico feitelijk te zwaar gestraft te worden. De rechtbank dient ook dit bij de strafoplegging mee te wegen.
De officier van justitie heeft in haar reactie op dit laatste punt aangegeven dat zij er bij haar strafeis van uitgaat dat verdachte wel in aanmerking komt voor de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte en zijn mededaders hebben in de ochtend van 5 mei 2012 een gewapende overval gepleegd op een supermarkt van [bedrijf] in Eindhoven. Een aantal personeelsleden is in het magazijn van die supermarkt door medeverdachte [medeverdachte 2] onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp van de vrijheid beroofd en beroofd gehouden. Slachtoffers [benadeelde 2] filiaaldirecteur, en [benadeelde 1], hoofdcaissière, zijn door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]onder bedreiging van een geweer met afgezaagde dubbele loop en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de kluisruimte gedreven en aldaar gedwongen een kluis te openen. Met name verdachte is er daarbij niet voor teruggeschrokken om jegens [benadeelde 2] fors geweld te gebruiken. Hij heeft onder meer het geweer op zijn hoofd/lichaam gezet en hem met de kolf van dat geweer geslagen. Hij heeft tevens [benadeelde 1] vastgepakt en haar onder bedreiging van zijn wapen aan haar haren door de supermarkt gesleurd. Om de vlucht te vergemakkelijken is na de overval door medeverdachte [medeverdachte 2] met pepperspray in de richting van de slachtoffers gespoten.
Deze bewezen verklaarde delicten behoren tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken, meer in het bijzonder bij de directe slachtoffers. Slachtoffers van zulke feiten lijden vaak langdurig onder de psychische gevolgen van een dergelijke traumatische gebeurtenis, getuige onder meer de schriftelijke slachtofferverklaringen van [benadeelde 1] en [slachtoffer 1]. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Voorts leidt het ongecontroleerde bezit en gebruik van wapens niet zelden tot het plegen van ernstige geweldsdelicten, zoals ook in het onderhavige geval. Ter voorkoming daarvan moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van deze wapens.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft geconcludeerd, verdachte van hetgeen aan hem onder feit 3 primair is ten laste gelegd zal vrijspreken en de rechtbank voorts van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat verdachte, indien hij wordt veroordeeld, tot ongewenst vreemdeling zal worden verklaard en aldus de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet van toepassing zal zijn, waardoor verdachte het risico loopt feitelijk te zwaar gestraft te worden, overweegt de rechtbank als volgt.
Het wettelijk kader.
Artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover van belang, als volgt: (...)
2. De veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde gedeelte daarvan heeft ondergaan.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien:
a. (...) b. (...)
c. de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 geeft een uitputtende opsomming van de verblijfstitels die als grondslag kunnen dienen voor rechtmatig verblijf van vreemdelingen in Nederland.
Artikel 67 Vreemdelingenwet 2000 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. (...) Onze minister [kan] de vreemdeling ongewenst verklaren
a. (...)
b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd (...)
2. (...)
3. in afwijking van artikel 8 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.
Artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 vormt de grondslag van de bevoegdheid van de minister van Veiligheid en Justitie om een veroordeelde ongewenst te verklaren. Gelet op de formulering van de bepaling ('kan') bestaat er geen verplichting die bevoegdheid te gebruiken. Niettemin is het naar het oordeel van de rechtbank gelet op de bestaande praktijk en de in de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleidsregels reëel te veronderstellen dat verdachte ongewenst zal worden verklaard. Indien de minister daartoe besluit, heeft dit tot gevolg dat verdachte niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in artikel 15, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld in hoeverre zij bij de op te leggen straf hier rekening mee dient te houden. De wetsgeschiedenis biedt daarbij aanknopingspunten.
De wetsgeschiedenis van artikel 15, lid 3, sub c, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 15, lid 3, onder c, van het Wetboek van Strafrecht is ingevoerd bij wet van 17 november 2011 (Stb. 2011, 545). In de toelichting bij de tweede nota van wijziging (TK 2010-2011, 32319, nr. 8, pp. 8-9) staat de volgende passage:
"In het wetsvoorstel is thans als bijzondere voorwaarde opgenomen: het voldoen aan een op grond van de Vreemdelingenwet 2000 bestaande verplichting Nederland te verlaten en niet in Nederland terug te keren.
Voorgesteld wordt om deze bijzondere voorwaarde te schrappen. Hieraan ligt een principiële en een praktische reden ten grondslag. Ik zal beginnen met de principiële reden. Met de herinvoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling per 1 juli 2008 is beoogd een bijdrage te leveren aan de vergroting van de maatschappelijke veiligheid. De voorwaardelijke invrijheidstelling draagt bij aan de bescherming van de samenleving door het beperken van de kans op recidive doordat de veroordeelde onder toezicht van justitie staat, met het restant van de gevangenisstraf als stok achter de deur. De veroordeelde krijgt een kans om te laten zien dat hij met zijn herwonnen vrijheid op verantwoorde wijze kan omgaan. De functie van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve het mogelijk maken van een gecontroleerde terugkeer in de samenleving. Voor vreemdelingen die na het ondergaan van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf niet in Nederland mogen blijven, ligt dit anders. Zij keren, na het ondergaan van hun straf, niet terug in de Nederlandse samenleving. In dergelijke gevallen ligt het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de invrijheidstelling niet voor de hand. Bijzondere voorwaarden worden immers aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden ten behoeve van een verantwoorde terugkeer in de Nederlandse samenleving. Daarmee is hetgeen met voorwaardelijke invrijheidstelling wordt beoogd, voor deze categorie veroordeelden in feite van geen betekenis en is het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling ook niet aan de orde. (...) Geconcludeerd moet worden dat de voordelen van het invoeren van deze voorwaarde niet opwegen tegen de nadelen. Zoals aangegeven, voorziet deze nota van wijziging erin dat de voorwaarde wordt geschrapt. In de plaats daarvan komt het kabinet met een ander voorstel, dat meer recht doet aan het karakter van de voorwaardelijke invrijheidstelling en tevens een bijdrage kan leveren aan de bereidheid van illegale vreemdelingen om Nederland te verlaten. Dit voorstel houdt in dat bij deze nota van wijziging illegale vreemdelingen voortaan worden uitgesloten van voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit betekent dat illegale vreemdelingen in beginsel de aan hen opgelegde vrijheidsstraf volledig zullen moeten uitzitten. In beginsel, omdat het kabinet tevens voorstelt een mogelijkheid te creëren om de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf voortijdig te beëindigen onder de voorwaarde dat de vreemdeling uit Nederland kan worden verwijderd en niet in Nederland terugkeert. Deze voorziening sluit aan bij de vorig jaar ingevoerde mogelijkheid om bij illegale vreemdelingen de TBS-maatregel voortijdig te beëindigen op het moment dat een daadwerkelijk vertrek naar het land van herkomst mogelijk is (artikel 38la van het Wetboek van Strafrecht). Ook voor de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) zal de tussentijdse beëindiging in geval van illegale vreemdelingen worden geregeld. Met de mogelijkheid van voortijdige beëindiging van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf kan een extra prikkel worden gecreëerd voor de illegale vreemdeling om mee te werken aan zijn uitzetting uit Nederland. De combinatie van het afzien van voorwaardelijke invrijheidstelling van strafrechtelijke illegale vreemdelingen en het creëren van de mogelijkheid dat de gevangenisstraf alleen dan niet volledig ten uitvoer wordt gelegd, als vaststaat dat de vreemdeling Nederland kan verlaten en ook niet terugkeert, vormt een belangrijke ondersteuning van het kabinetsbeleid dat is gericht op het daadkrachtig bestrijden van illegaal verblijf van criminele en overlast veroorzakende vreemdelingen. (...) Voor het creëren van de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging van een aan een illegale vreemdeling opgelegde gevangenisstraf voortijdig stop te zetten onder de voorwaarde van het vertrek en het wegblijven uit Nederland, zal aansluiting worden gezocht bij het bestaande instrument van de strafonderbreking. In artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de Minister van Veiligheid en Justitie de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf kan onderbreken. Het wetsvoorstel opheffen samenloop, dat is aangekondigd tijdens het interpellatiedebat Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 319, nr. 8 9 (Kamerstukken II 2009-2010, 32 143, nr. 6), voorziet onder meer in een wijziging van dit artikel, waardoor het mogelijk wordt om in een algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de strafonderbreking, in het wetsvoorstel omgedoopt tot "detentieonderbreking". Dat wetsvoorstel ligt thans voor advies bij de Raad van State. In de nog op te stellen algemene maatregel van bestuur zullen de criteria worden opgenomen waaraan een strafrechtelijke illegale vreemdeling moet voldoen om voor detentieonderbreking in aanmerking te komen en de voorwaarden waaronder de detentieonderbreking wordt verleend. Het gaat hierbij dan om detentieonderbreking voor onbepaalde tijd, waarbij de eventuele hervatting van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf afhankelijk is van het wegblijven van de vreemdeling uit Nederland."
Bij de Tweede Kamer is thans aanhangig het Wetsvoorstel opheffen samenloop15 (TK 2010-2011, 32882, nr. 2) waarin onder meer wordt voorgesteld artikel 570b, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering te wijzigen. In lid 2 wordt de mogelijkheid gecreëerd bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen aangaande detentieonderbreking. Op 18 november 2011 heeft de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie het verslag vastgesteld.
Bij het opleggen van na te noemen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gaat de rechtbank er van uit dat verdachte na ommekomst van tweederde gedeelte van de straf in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling. In het geval verdachte dan geen beroep meer zou kunnen doen op artikel 15, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht omdat hij ongewenst is verklaard, bestaat gelet op het aanhangige wetsvoorstel en de wetsgeschiedenis van artikel 15, lid 3, sub c, van het Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid een beroep te doen op artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering. Indien het nieuwe artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering en de daarmee samenhangende te ontwerpen Algemene maatregel van bestuur onverhoopt nog geen rechtskracht mochten hebben, doet zich een situatie voor waarin de rechtbank in het kader van deze strafprocedure niet kan voorzien.
De motivering ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op een bivakmuts en een stroomstootwapen.
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van deze inbeslaggenomen goederen gevorderd. De verdediging heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen bivakmuts vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten onder 1, 2 en 3 subsidiair zijn begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van die feiten aan verdachte toebehoorde. De rechtbank is verder van oordeel het inbeslaggenomen stroomstootwapen vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit een voorwerp is dat tot het begaan van genoemde misdrijven is vervaardigd of bestemd en van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De civiele vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] (beiden ten aanzien van feit 1 en feit 2) en [slachtoffer 1] (ten aanzien van feit 3 subsidiair).
Benadeelde partij [benadeelde 2] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 3.220,00, bestaande uit € 220,00 voor materiële schade en € 3.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [benadeelde 1] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 3.067,75, bestaande uit € 67,75 voor materiële schade en € 3.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 1.807,94, bestaande uit € 107,94 voor materiële schade en € 1.700,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale hoofdelijke toewijzing van de civiele vorderingen met daarbij telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in het deel van hun vorderingen dat betrekking heeft op de materiële schade bepleit. Voorts heeft zij ter terechtzitting, anders dan in haar schriftelijke pleitnota verwoord, matiging van de hoogte van de gevorderde immateriële schade bepleit.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de schadevergoedingsmaatregel niet dient te worden opgelegd, aangezien toepassing van deze maatregel in strijd komt met het ingevolge artikel 1, 12e Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geldende verbod op discriminatie op grond van vermogen. De verdediging verwijst in dat verband mede naar het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO). De discriminatie is daarin gelegen dat een verdachte mét vermogen de hem - als maatregel - opgelegde schadevergoedingsverplichting wel kan nakomen en dat een niet-vermogende verdachte dat niet kan. Dat heeft tot gevolg dat de niet-vermogende verdachte eerder wordt geconfronteerd met hechtenis wegens het niet nakomen van de schadevergoedingsverplichting dan de vermogende verdachte die wel kan betalen. Omdat deze hechtenis de betalingsverplichting niet opheft levert dat discriminatie op van de onvermogende verdachte ten opzichte van de vermogende verdachte. Gelet op de Aanwijzing executie die geldt voor het CJIB worden alleen betalingsregelingen geaccepteerd van - maximaal - 2 jaar. Cliënt beschikt niet over vermogen en zal dus - voorzienbaar - geconfronteerd worden met hechtenis wegens het niet nakomen van de schadevergoedingsmaatregel en daarmee dubbel worden bestraft. Daarnaast wijst de verdediging er op dat verdachte als gevolg van de schadevergoedingsmaatregel evenmin in aanmerking zal komen voor een penitentiair programma.
De beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank acht de door de benadeelde partijen gevorderde materiële schadevergoedingen telkens voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. Ook acht de rechtbank, gezien de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid telkens voor toewijzing vatbaar. Het beroep op matiging van de zijde van de verdediging wordt gepasseerd nu daarvoor geen redengevende feiten of omstandigheden worden aangevoerd. De rechtbank zal de toe te wijzen schadevergoedingen telkens vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte telkens veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Naar aanleiding van het verweer omtrent het discriminatoire karakter van de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 1, 12e protocol bij het EVRM16 luidt als volgt:
'1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale en maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op, met name, een van de in het eerste lid vermelde gronden.'
Artikel 2, lid 1, van het BUPO17 luidt:
1. Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich de in dit Verdrag erkende rechten te eerbiedigen en deze aan een ieder die binnen zijn grondgebied verblijft en aan zijn rechtsmacht is onderworpen te verzekeren, zonder onderscheid van welke aard ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, welstand, geboorte of enige andere omstandigheid.
De vraag of (toepassing van) de schadevergoedingsmaatregel, mede in verband met de mogelijk toe te passen hechtenis ingeval van niet-nakoming, wellicht een discriminatoir karakter draagt en mitsdien, in verband met het bepaalde in de hiervoor aangehaalde verdragsbepalingen, achterwege behoort te blijven laat zich niet in abstracto beantwoorden. Daarvoor komt het aan op de concrete omstandigheden van het geval, in samenhang met de wettelijke bepalingen die (de toepassing van) de schadevergoedingsmaatregel beheersen.
Vooropgesteld moet worden dat de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag ten behoeve van het slachtoffer het karakter draagt van een maatregel, niet gericht op het toevoegen van leed maar op het herstel van de rechtmatige toestand (welke door de gedraging van de verdachte verstoord is geworden).18 Zij versterkt een reeds door die gedraging in het leven geroepen civielrechtelijke schadevergoedingsverplichting en wordt naar haar aard en hoogte ook uitsluitend naar civielrechtelijke criteria bepaald19. Dit heeft - onder meer - tot gevolg dat de draagkracht van de verdachte niet van invloed is op de hoogte van het aan het slachtoffer toe te wijzen bedrag ter delging van zijn schade.
Hoewel de draagkracht van de verdachte niet van invloed is op de hoogte van de aan het slachtoffer toe te wijzen schadevergoeding kan deze draagkracht wel van belang zijn voor de toepassing van de ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 24a en 24b leden 1 tot en met 4 WvSr, meer in het bijzonder de in die bepalingen neergelegde bevoegdheid van de rechter om betaling in termijnen toe te staan, zo de draagkracht van verdachte daar aanleiding toe geeft, terwijl de officier van justitie ingevolge artikel 561, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) in de executiefase een voor de veroordeelde gunstiger betalingsregeling kan toestaan. Deze bevoegdheid is gedelegeerd aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau en nader gereglementeerd in de Aanwijzing Executie van het College van PG's van 13 december 2010,20 meer in het bijzonder bijlage 3 bij de Aanwijzing. Onderdeel 9 van de bijlage bepaalt:
'De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot maximaal 36 maanden. Dit is echter alleen mogelijk indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie kan van de termijn van maximaal 36 maanden worden afgeweken. In dat geval wordt maatwerk toegepast in het individuele geval. Bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen wordt rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde/bestrafte'.
Uit het hiervoor aangehaalde samenstel van regels volgt dat bij het opleggen en toepassen van de schadevergoedingsmaatregel rekening kan worden gehouden met de draagkracht van de verdachte. Het ligt evenwel op de weg van de verdachte om de in dat verband relevante feiten en omstandigheden rondom zijn inkomens- en vermogenspositie tijdig, gemotiveerd en zo mogelijk ook met stukken onderbouwd onder de aandacht te brengen van de rechter en, in de executiefase, van het openbaar ministerie.
Met betrekking tot de draagkracht van verdachte heeft de raadsman in zijn pleidooi uitsluitend aangevoerd dat zijn client niet over vermogen beschikt. Deze stelling is niet nader toegelicht, onderbouwd of van stukken voorzien terwijl door de verdediging evenmin informatie is verschaft over de verdiencapaciteit van verdachte na zijn invrijheidstelling.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat het verweer van verdachte met betrekking tot het discriminatoire karakter van de schadevergoedings-maatregel moet worden verworpen. Verdachte heeft zijn financiële onvermogen onvoldoende onderbouwd en heeft, gelet op de vigerende regelgeving, miskent dat bij de oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel met financieel onvermogen, mits dit voldoende aannemelijk is gemaakt, rekening wordt gehouden.
De omstandigheid dat verdachte mogelijk niet voor deelname aan penitentiaire programma's in aanmerking komt (naar de rechtbank begrijpt:) vanwege de toepassing van vervangende hechtenis in het kader van de schadevergoedingsmaatregel staat aan oplegging van die maatregel, mede gelet op het rechtskarakter ervan, evenmin in de weg.
De rechtbank zal derhalve voor de toegewezen bedragen telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat de schadevergoedingen aan genoemde slachtoffers bevordert, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte telkens van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelden is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden telkens hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 55, 57, 60a, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 primair en feit 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 1 en feit 2 in eendaadse samenloop begaan;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregelen:
een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
verbeurdverklaring van een bivakmuts, kleur zwart (goednr. 515741);
onttrekking aan het verkeer van een stroomstootwapen, kleur grijs (goednr. 515742);
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
maatregel van schadevergoeding van € 3.220,00 subsidiair 42 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], van een bedrag van € 3.220,00 (zegge: drieduizend tweehonderdtwintig euro), bestaande uit € 220,00 voor materiële schade en € 3.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen hechtenis;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededaders is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van een bedrag van € 3.220,00 (zegge: drieduizend tweehonderdtwintig euro), bestaande uit € 220,00 voor materiële schade en € 3.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededaders is betaald;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
maatregel van schadevergoeding van € 3.067,75 subsidiair 40 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], van een bedrag van € 3.067,75 (zegge: drieduizend zevenenzestig euro en vijfenzeventig eurocent), bestaande uit € 67,75 voor materiële schade en € 3.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededaders is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van een bedrag van € 3.067,75 (zegge: drieduizend zevenenzestig euro en vijfenzeventig eurocent), bestaande uit € 67,75 voor materiële schade en € 3.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededaders is betaald;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
maatregel van schadevergoeding van € 1.807,94 subsidiair 28 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], van een bedrag van € 1.807,94 (zegge: duizend achthonderdzeven euro en vierennegentig eurocent), bestaande uit € 107,94 voor materiële schade en € 1.700,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 dagen hechtenis;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededaders is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.807,94 (zegge: duizend achthonderdzeven euro en vierennegentig eurocent), bestaande uit € 107,94 voor materiële schade en € 1.700,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededaders is betaald;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 30 augustus 2012.
Mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Voor zover de in dit vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het onder feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair en feit 5 tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven maken deze bewijsmiddelen deel uit van een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, onderzoek [naam], met onderzoeksnummer 2233120318, afgesloten op 25 juni 2012, in totaal 515 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: eindproces-verbaal). De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
2 Verklaring [benadeelde 2] d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 273-277; verklaring [benadeelde 2] d.d. 9 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 283.
3 Verklaring [benadeelde 1] d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 285-293.
4 Verklaring [benadeelde 4] d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 417-419.
5 Verklaring [slachtoffer 2] d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 325-327.
6 Verklaring[slachtoffer 3] d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 317-319.
7 Verklaring [slachtoffer 5]d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 301-304.
8 Verklaring [slachtoffer 1] d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 314-316.
9 Verklaring [slachtoffer 6] d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 323-324.
10 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 augustus 2012.
11 Verklaring [medeverdachte 1] d.d. 5 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 155-160; verklaring [medeverdachte 1] d.d. 6 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 165-168 en de foto's op p. 169-181.
12 Verklaring [medeverdachte 2] (gehoord als [medeverdachte 2] d.d. 6 mei 2012, eindproces-verbaal, p. 248, 250-252 en de foto's op p. 254-259.
13 Proces-verbaal onderzoek wapen, opgemaakt en ondertekend d.d. 22 mei 2012 door verbalisant [verbalisant], eindproces-verbaal, p. 435-436.
14 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 augustus 2012.
15 Voluit: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met het opheffen van de samenloop van regelingen inzake het tijdelijk verlaten van de inrichting tijdens de voorlopige hechtenis en enige wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering in verband met de schorsing en de beëindiging van de voorlopige hechtenis van een ongewenst verklaarde vreemdeling uit te sluiten en een wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de beëindiging van de voorlopige hechtenis.
16 Rome, 4 november 2000, Trb. 2001, 18 en 173.
17 Trb. 1969, 99, Herziene versie Trb. 1978, 177.
18 MvT, Kamerstukken II 1989/1990, 21345, nr. 3, p. 5.
19 Dit volgt rechtstreeks uit artikel 36f, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht.
20 Stcr. 2010, 20473.