ECLI:NL:RBSHE:2012:BX5642

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825106-12
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor feitelijke aanranding en mishandeling in Eindhoven

Op 7 augustus 2012 heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 februari 2012 in Eindhoven twee strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door geweld en feitelijkheden, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Dit gebeurde in discotheek 'Bar East', waar de verdachte het slachtoffer hardhandig vastpakte en haar betastte. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster en getuigen geloofwaardig, ondanks de verdediging die stelde dat de handelingen niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank vond voldoende bewijs voor de aanranding en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer 2], de vriend van [slachtoffer 1], die de verdachte had weggeduwd toen hij zijn vriendin in gevaar zag. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij [slachtoffer 2] had geslagen. De rechtbank achtte ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten een alcoholverbod en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825106-12
Datum uitspraak: 07 augustus 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], [geboorteland], op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 juli 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 april 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 20 februari 2012, te Eindhoven, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
bestaande uit het (onverhoeds) met zijn, verdachtes hand(en), betasten van de vagina en/of wrijven over de onderbroek heen over de vagina van die [slachtoffer 1] en/of betasten en/of vastpakken van een borst van die [slachtoffer 1],
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds vastpakken van die [slachtoffer 1] en/of het (met kracht) naar zich toe trekken van die [slachtoffer 1] en/of het vasthouden van die [slachtoffer 1],
waardoor die [slachtoffer 1] niet weg kon;
artikel 246 Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op of omstreeks 20 februari 2012 te Eindhoven, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, althans eenmaal, (telkens) met kracht en met gebalde vuist tegen diens gezicht geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
artikel 300 wetboek van strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
(feit 1)
De officier van justitie stelt dat kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van haar vriend en haar vriendin. Zij verklaren alle drie tot in detail hetzelfde over wat er in de kroeg gebeurde.
(feit 2)
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte acht de officier van justitie dit feit eveneens bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
(feit 1)
De ontuchtige handelingen hebben niet plaatsgevonden. Verdachte heeft het meisje aangeraakt bij de rug omdat het vol was in de kroeg.
De twee verklaringen van aangeefster verschillen onderling en met de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [slachtoffer 2] en wel zodanig, dat deze niet geloofwaardig zijn, danwel dat moet worden geoordeeld dat, gezien ook de verklaring van getuige [getuige 3], de overtuiging ontbreekt. Zo verklaart aangeefster in haar eerste verklaring niets over het door verdachte tegen haar aan rijden, verklaart getuige [getuige 1] - anders dan aangeefster - dat alles tegelijkertijd plaatsvond en verklaart getuige [slachtoffer 2] niet over het door verdachte onder de rok vastpakken van aangeefster, terwijl hij dit toch moet hebben gezien, nu volgens aangeefster verdachte nog onder haar rok is geweest nadat getuige [slachtoffer 2] zijn arm ertussen had geduwd.
Ten slotte is in casu geen sprake geweest van geweld of bedreiging met geweld.
De verdediging concludeert tot vrijspraak.
(feit 2)
Verdachte bekent het tenlastegelegde te hebben gepleegd. De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank.
(feit 1)
In de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank geen steun te vinden voor de stelling dat verdachte aangeefster slechts heeft aangeraakt bij de rug. Uit de verklaring van aangeefster, haar vriend [slachtoffer 2] en haar vriendin [getuige 1] blijkt dat verdachte aangeefster onverhoeds vastpakte, tegen haar aan stond (te rijden) en met zijn hand haar borst vastpakte. Zowel aangeefster als haar vriendin verklaren dat verdachte met zijn hand onder het rokje van aangeefster ging. Dat aangeefster pas enige uren later in haar tweede verklaring verklaart over het tegen haar aan rijden van verdachte, maakt haar verklaring, mede bezien in het licht van de verklaring van haar vriendin, niet ongeloofwaardig. De verklaring van de getuige [getuige 3] leidt niet tot een ander oordeel, temeer nu deze getuige in zijn verklaring bij de rechter-commissaris meerdere malen aangeeft niet op verdachte en aangeefster te hebben gelet.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich jegens aangeefster schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
(feit 2)
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Verdachte, ter plaatse aangehouden, heeft ter terechtzitting erkend dat hij het slachtoffer heeft geslagen.
De rechtbank acht de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen maken deel uit van een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven, Gezamenlijke Recherche Eindhoven zeden, met dossiernummer 2012025278, afgesloten d.d. 1 maart 2012, in totaal 39 doorgenummerde bladzijden (hierna: het dossier).
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2012, onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven (p. 17-19 van het dossier):
Ik bevond mij op 20 februari 2012 in discotheek "Bar East"aan het Stratumseind te Eindhoven met mijn vriend [slachtoffer 2] en mijn vriendin [getuige 1]. Omstreeks 01:00 uur liepen wij in een rijtje naar de uitgang. Mijn vriendin [getuige 1] liep voorop, ik erachter en mijn vriend liep achter ons. Toen we ter hoogte van het midden van de kroeg liepen zag ik dat een man [getuige 1] van top tot teen aan bleef kijken. Toen ik langs de man liep keek ik de andere kant op. Opeens voelde ik dat ik hardhandig werd vastgepakt. Ik zag dat dit dezelfde man betrof. Hij trok mijn lichaam met kracht naar zich toe terwijl ik dit niet wilde. In eerste instantie deed hij dit van de zijkant en vervolgens ging hij met zijn gezicht naar mij toe voor mij staan terwijl hij mij nog steeds met kracht tegen zijn lichaam aan hield. Ik voelde dat hij mijn jurk omhoog trok en dat hij mij hardhandig bij mijn vagina vastpakte. Ik voelde dat hij met zijn hand tegen mijn vagina aan bleef wrijven. Daarbij pakte hij ook mijn borst vast door zijn hand onder mijn bh door te steken. Ik probeerde de man tijdens dit incident weg te duwen. Eigenlijk liet de man pas echt los toen [slachtoffer 2] hem aan de kant duwde. De man gaf [slachtoffer 2] vervolgens een harde klap met gebalde vuist in zijn gezicht.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2012, onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven (p. 37-38 van het dossier):
Ik bevond mij op 20 februari 2012 omstreeks 01:00 uur in "Bar East" aan het Stratumseind te Eindhoven samen met mijn vriendin [slachtoffer 1] en een andere vriendin van ons, [getuige 1]. Wij liepen in een rij richting de uitgang. Ik liep achter mijn vriendin [slachtoffer 1] aan en voor haar liep [getuige 1]. Ik zag ter hoogte van het midden van de kroeg dat een man [slachtoffer 1] vast pakte. Ik zag dat hij tegen [slachtoffer 1] aan stond en dat hij met zijn hand haar borst vast pakte. Mijn reactie hierop was de man aan de kant te duwen en mijn vriendin te beschermen.
Ik zag en voelde dat de man mij twee maal opzettelijk en met kracht met gebalde vuist tegen mijn gezicht aan sloeg. Dit deed pijn. (Noot verbalisant: Aangever heeft diverse verse verwondingen in het gelaat, lip en ter hoogte van zijn jukbeenderen.) Ik heb ten gevolge van de mishandeling pijn aan mijn jukbeenderen, lip en neus.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 februari 2012, onder meer inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven (p. 26-29 van het dossier):
Wij liepen de kroeg uit, bar East. We kwamen een jongen tegen die heel vies keek. Ik zag dat deze jongen mijn vriendin [slachtoffer 1] aan haar borst pakte en haar in haar kruis greep. Daarna zag ik dat de vriend van [slachtoffer 1] de jongen duwde en toen werd er geslagen. Ik liep voorop daarna [slachtoffer 1] en daarna [slachtoffer 2]. We liepen dicht tegen elkaar aan. Hij keek mij vies aan. Ik liep hem voorbij en keek om. Ik zag toen die jongen bij [slachtoffer 1] staan. Ik zag dat de jongen met zijn gezicht naar het gezicht van [slachtoffer 1] stond. Ik zag dat de jongen [slachtoffer 1] betastte aan haar borst. Hij ging met zijn hand van boven in de kleding van [slachtoffer 1]. Met de linkerhand ging hij onder het rokje van [slachtoffer 1] en met zijn rechterhand betastte hij haar borst. [slachtoffer 1] kon niet veel doen. [slachtoffer 1] heeft de jongen weggeduwd. Vlak daarna heeft [slachtoffer 2] de jongen weggeduwd. Meteen daarna begon die jongen te slaan. Dat was dezelfde jongen die [slachtoffer 1] bij haar borst had gepakt. [slachtoffer 2] had bloed op zijn gezicht. Hij had een bloedneus en een wondje op zijn wang.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 20 februari 2012, onder meer inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant], zakelijk weergegeven (p. 9 en 10 van het dossier):
Op 20 februari 2012 te 01.00 uur hield ik, verbalisant, op de locatie Stratumseind te Eindhoven als verdachte aan [verdachte], geboren op [1993] te [geboorteplaats] in [geboorteland], op heterdaad als verdachte van artikel 246/300 Wetboek van Strafrecht. Op bovengenoemde datum omstreeks 01.00 uur stond ik ter hoogte van Bar East aan het Stratumseind te Eindhoven. Aldaar zag ik een manspersoon en een vrouw staan. Ik zag dat deze manspersoon een bebloed voorhoofd had. Ik vroeg aan deze manspersoon (aangever [slachtoffer 2]) wat er gebeurd was. Ik hoorde aangever [slachtoffer 2] zeggen dat zijn vriendin (aangeefster [slachtoffer 1]) zojuist betast was door een manspersoon in bovengenoemde bar. Ik hoorde aangever [slachtoffer 2] zeggen dat hij deze manspersoon vervolgens heeft weggeduwd en dat hij een klap in het gelaat heeft gekregen van deze manspersoon. Ik hoorde aangever [slachtoffer 2] en aangeefster [slachtoffer 1] zeggen dat het om een manspersoon ging welke door de beveiliging op dat moment naar buiten werd gezet. Ik zag daarbij dat zowel aangever als aangeefster een manspersoon aanwezen welke door mij is aangehouden. Deze manspersoon blijkt verdachte [verdachte] te zijn.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juli 2012, onder meer inhoudende als verklaring van [verdachte] (verdachte):
Ik was in Bar East. Het meisje en die jongen liepen langs mij. Het meisje kwam met de voorkant/zijkant tegen mij aan.
Ik heb de jongen geslagen. Ik zag dat hij wat bloed op zijn gezicht had.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 20 februari 2012 te Eindhoven door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het (onverhoeds) met zijn, verdachtes hand, wrijven over de onderbroek heen over de vagina van die [slachtoffer 1] en vastpakken van een borst van die [slachtoffer 1], en bestaande die feitelijkheden uit het onverhoeds vastpakken van die [slachtoffer 1] en het met kracht naar zich toe trekken van die [slachtoffer 1] en het vasthouden van die [slachtoffer 1], waardoor die [slachtoffer 1] niet weg kon
2.
op 20 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) meermalen met kracht en met gebalde vuist tegen diens gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering en dat hij zich bij de reclassering moet melden. Voorts dient verdachte deel te nemen aan een cognitieve vaardigheidstraining en een training alcohol en geweld en moet aan hem een alcoholverbod alsmede een contactverbod met de slachtoffers worden opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Aan verdachte dient een lagere straf te worden opgelegd dan de straf die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht voor deze feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen bij het onderzoek ter terechtzitting van 24 juli 2012 en zoals deze blijken uit het over hem opgemaakt reclasseringsrapport van 6 april 2012. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 20 juni 2012.
Ten nadele van verdachte geldt dat hij de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen. Dit mede om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank thans niet meer opportuun.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 246, 300.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
T.a.v. feit 2:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal deelnemen aan gedragsinterventies, te weten:
een cognitieve vaardigheidstraining, gegeven door Reclassering Nederland te Arnhem of een soortgelijke instelling, en een training alcohol en geweld of een soortgelijke training, verzorgd door de Stichting Verslavingsreclassering (SVG) of een soortgelijke instelling,
waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventies door of namens voornoemde instellingen aan veroordeelde zullen worden gegeven,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 11 mei 2012 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. M.Th. van Vliet en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken op 7 augustus 2012.
Mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.