ECLI:NL:RBSHE:2012:BX5375

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825205-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van opsporingsambtenaar en rijden onder invloed in Lieshout

In deze zaak, die zich afspeelt in Lieshout op 2 april 2011, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk inrijden op een opsporingsambtenaar, wat wordt gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid alcohol genuttigd en blies 965 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 20 km/u tussen de vangrail en een politievoertuig door reed, waarbij hij de agent, die hem een stopteken gaf, raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de agent, maar niet op de dood. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 28 uur. Daarnaast werd hem een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden opgelegd en moest hij een schadevergoeding van 400 euro aan de benadeelde partij betalen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten in het verkeer, waarbij hij niet alleen de agent in gevaar bracht, maar ook zijn eigen kind, dat hij in de auto had. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholverslaving, en legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder ambulante behandeling en een meldingsgebod bij een verslavingsinstantie. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de immateriële schadevergoeding van 400 euro rechtvaardig was.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825205-11
Datum uitspraak: 23 augustus 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 februari 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 02 april 2011, te Lieshout, gemeente Laarbeek,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[verbalisant 1], opsporingsambtenaar van de politie Brabant Zuid Oost,
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet al dan niet met (te) hoge snelheid en/of accelererend met een
personenauto (recht) op die [verbalisant 1] is ingereden en/of tegen die Van
der [verbalisant 1] is aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 287/302 juncto artikel 45 wetboek van strafrecht
2.
hij, op of omstreeks 02 april 2011 te Lieshout, gemeente Laarbeek,
als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd,
na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 965 microgram, in elk geval hoger dan 220
microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
artikel 8 lid 2 onder a WVW94
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Ten aanzien van feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen worden geacht. Verdachte reed met een snelheid van ongeveer 20 kilometer per uur tussen de vangrail en het politievoertuig waarachter verbalisant [verbalisant 1] stond. Hij heeft verklaard dat hij toen een agent heeft zien staan. Verdachte is recht op [verbalisant 1] af gereden. [verbalisant 1] opzij sprong, werd hij slechts licht geraakt. Gelet op de enigszins geringe snelheid van verdachte en de korte afstand tussen verdachte en [verbalisant 1], kan poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht, maar poging tot zware mishandeling wel. Verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de verdediging kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijke vorm, om [verbalisant 1] van het leven te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft gezien dat links van de politieauto een politieagent stond. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of dat [verbalisant 1] was. Het is mogelijk dat verdachte [verbalisant 1] niet heeft gezien. Verdachte is voorzichtig langs de politieauto gereden. Aangezien hij [verbalisant 1] toen niet heeft gezien, heeft verdachte geen opzet gehad of willens en wetens de kans aanvaard om op [verbalisant 1] in te rijden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen van belang.1
Bevindingen verbalisanten2
Naar aanleiding van een melding over een verkeersgevaarlijke situatie keken verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op zaterdag 2 april 2011 in de omgeving van Gerwen en Lieshout uit naar een zwarte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]. Op de Deense Hoek, tussen de Hoofakker en het kanaal, zagen verbalisanten dat de genoemde Volkswagen hen tegemoet reed. [verbalisant 2] zette het opvallende politievoertuig waarin zij reden enigszins schuin, midden op de weg stil. [verbalisant 1] stapte uit en stond achter het politievoertuig. Hij zag dat de bestuurder van de Volkswagen, de latere verdachte, met een snelheid van niet meer dan 20 km/uur tussen de vangrail en hun politievoertuig door reed. [verbalisant 1] stond inmiddels schuin achter het politievoertuig, aan de zijde waar de Volkswagen langs het politievoertuig heen manoeuvreerde, ongeveer tien meter voor de Volkswagen. Hij gaf verdachte een stopteken. Beide verbalisanten zagen dat verdachte ineens fors accelereerde. [verbalisant 1] zag dat de Volkswagen nu recht op hem af kwam gereden en had het vermoeden dat de bestuurder bewust op hem in probeerde te rijden. Hij kon nog net opzij springen om zo een aanrijding met de Volkswagen te voorkomen. Hij werd door de linker zijkant van de Volkswagen geraakt. [verbalisant 2] zag dit in de rechter buitenspiegel van het politievoertuig gebeuren en had het vermoeden dat [verbalisant 1] werd aangereden. [verbalisant 1] ondervond geen pijn. Doordat hij geraakt werd door de Volkswagen werd hij enigszins in onbalans gebracht maar kon nog net een paar stappen achteruit maken om erger te voorkomen.
Verklaring verdachte3
Toen ik op 2 april 2011 met de auto naar huis reed, zag ik politie aan komen rijden en raakte ik in paniek. Ik reed verder en zag politie staan en reed er langs af. Ik zag een agent staan en wilde ook langs hem af rijden. Ik ben rechts langs de politieauto gereden. Ik heb op het laatste moment een politieagent gezien. Hij bevond zich links van mijn auto. Hij stond achter de politieauto en ik reed daar aan de zijkant langs. De afstand tussen mij en de agent betrof een aantal meters.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze bewijsmiddelen als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting duidelijk en meermalen verklaard dat hij een politieagent heeft zien staan bij het politievoertuig. [verbalisant 1] de enige politieagent was die daar stond en gezien de beschrijvingen van het gebeurde door de verbalisanten en verdachte moet deze politieagent [verbalisant 1] zijn geweest. Op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn stelling dat verdachte [verbalisant 1] (wellicht) niet heeft gezien.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij na het passeren van het politievoertuig niet harder is gaan rijden4 niet aannemelijk. De rechtbank heeft namelijk geen reden om te twijfelen aan de in het ambtsedig proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] neergelegde bevindingen. Daarin hebben beide verbalisanten beschreven dat zij zagen dat verdachte nadat [verbalisant 1] hem een stopteken had gegeven ineens fors accelereerde.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte, toen hij [verbalisant 1] had zien staan op enkele meters afstand van hemzelf, harder is gaan rijden met zijn auto en aldus op [verbalisant 1] is ingereden. Hij is daarbij tegen [verbalisant 1] aan gereden. [verbalisant 1] werd doordat hij snel opzij is gesprongen slechts door de zijkant van verdachtes auto geraakt.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord hoe deze handelingen van verdachte dienen te worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit het dossier niet af te leiden dat verdachte opzet of voorwaardelijk opzet op de dood van [verbalisant 1] had. Gezien de relatief geringe snelheid van verdachte was er geen aanmerkelijke kans dat een aanrijding met een persoon dodelijke afloop zou hebben. Verdachte wordt dus vrijgesproken van poging tot doodslag. Verdachte heeft door te handelen zoals hiervoor omschreven naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan [verbalisant 1]. De rechtbank acht dus, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een poging tot zware mishandeling van [verbalisant 1] heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
Het feit kan wettig en overtuigend bewezen worden geacht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de ademanalyse.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat verdachte in zijn auto heeft gereden met een te hoog alcoholgehalte.
Het oordeel van de rechtbank.
Waarnemingen verbalisanten5
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op 2 april 2012 omstreeks 13.00 uur gezien dat verdachte een auto bestuurde op de Deense Hoek, Molenstraat en de Wieken in Lieshout.
Ademanalyse6
Op 2 april 2011 te 14.05 uur heeft verdachte zich onderworpen aan een ademonderzoek. Het onderzoeksresultaat van de ademanalyse bedroeg 965 µg/liter.
Verklaring verdachte7
Op 2 april 2011 heb ik in mijn auto gereden. Ik had alcohol tot me genomen, twee flacons wodka van 0,375 liter.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank evenals de officier van justitie en de verdediging het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 02 april 2011, te Lieshout, gemeente Laarbeek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1], opsporingsambtenaar van de politie Brabant Zuid Oost, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet accelererend met een personenauto op die [verbalisant 1] is ingereden en tegen die [verbalisant 1] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
op 02 april 2011 te Lieshout, gemeente Laarbeek, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 965 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek waarvan 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden:
- ambulante behandeling bij Novadic/Kentron;
- een meldingsgebod bij Novadic/Kentron;
- een drugs- en alcoholverbod en medewerking aan middelencontroles.
De officier van justitie eist voor feit 2 voorts een geldboete van EUR 1.100,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden met aftrek.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt ingeval van bewezenverklaring van feit 1 en 2 verdachte een taakstraf op te leggen met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is namelijk niet passend en niet in overeenstemming met een eerdere uitspraak in een soortgelijke situatie.
De verdediging verzoekt ingeval van bewezenverklaring van enkel feit 2 een geldboete op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten in het verkeer. Waarschijnlijk om aanhouding door de politie te ontlopen, is hij ingereden op politieagent [verbalisant 1]. Naar algemene ervaringsregels heeft het met een auto inrijden op een persoon aanzienlijk letsel of erger tot gevolg. Dat [verbalisant 1] enkel pijn heeft opgelopen is slechts te danken aan diens eigen snelle reactie. [verbalisant 1] heeft achteraf nog psychische gevolgen ondervonden van het gebeurde.
Verdachte had op 2 april 2011 een forse hoeveelheid alcohol gebruikt. Desondanks is hij auto gaan rijden en heeft hij hierbij zijn drie-jarige zoontje meegenomen. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij zijn zoontje hiermee in groot gevaar heeft gebracht. Ook andere verkeersdeelnemers hebben door verdachtes gedrag risico's gelopen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, het Reclasseringsadvies van Novadic-Kentron van 17 mei 2011 en het voortgangsverslag van GGZ ERW Novadic-Kentron van 3 augustus 2011 volgt dat verdachte een forse alcoholverslaving heeft (gehad) en dat hij hiervoor ook vóór het bewezenverklaarde al meerdere keren behandeling had gekregen. Desondanks heeft verdachte op 2 april 2011 een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gebruikt en onder invloed daarvan daarna twee strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft zich ter terechtzitting gemotiveerd getoond om (verder) behandeld te worden aan zijn alcoholverslaving en heeft verklaard nooit meer na het gebruik van alcohol auto te gaan rijden. Hij heeft verklaard dat hij verwacht dat behandeling slechts werkt als hij daaraan op vrijwillige basis deelneemt. Gezien de ernst van de alcoholverslaving van verdachte acht de rechtbank behandeling op vrijwillige basis niet voldoende om het gevaar op herhaling van strafbare feiten in te perken. De rechtbank zal dan ook aan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf de na te noemen bijzondere voorwaarden koppelen.
Voorts zal de rechtbank voor feit 2 een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van de hierna te noemen duur opleggen. Gezien het gevaarzettende gedrag van verdachte jegens in het bijzonder zijn zoontje - zoals hiervoor beschreven - legt de rechtbank met de werkstraf een zwaardere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde geldboete, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van benadeelde partij [verbalisant 1] voor een bedrag van EUR 400,- alsmede oplegging van de schadevergoedings-maatregel en niet-ontvankelijkverklaring van deze vordering voor het overige.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de gevorderde schadevergoeding te matigen. De onderbouwing van de vordering door de interne richtlijn van Bureau Schadebemiddeling Brabant-Zuid-Oost is niet voldoende.
Beoordeling.
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van EUR 400,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de gevorderde immateriële schadevergoeding voor zover deze het bedrag van EUR 400,- te boven gaat, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de gevorderde immateriële schade deels zou zijn veroorzaakt door een ander (mogelijk) strafbaar feit dat verdachte in deze procedure niet ten laste wordt gelegd. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 91, 302;
Wegenverkeerswet 1994 art. 8, 176, 179.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot zware mishandeling
T.a.v. feit 2:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende (bijkomende) straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Werkstraf voor de duur van 28 uren subsidiair 14 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt:
- een meldingsgebod bij Novadic/Kentron;
- aan ambulante behandeling bij Novadic/Kentron;
- een drugs- en alcoholverbod en medewerking aan middelencontroles.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 2:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 400,00 subsidiair 8 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] van een bedrag van EUR 400,= (zegge: vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 400,= aan immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1], van een bedrag van EUR 400,= (zegge: vierhonderd euro), te weten EUR 400,= aan immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 6 juni 2011 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. M.A. Bijl, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 23 augustus 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, aantal doorgenummerde bladzijden: 73. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2212 2011046539.
2 Proces-verbaal van bevindingen, p. 55-56.
3 Proces-verbaal terechtzitting 9 augustus 2012.
4 Proces-verbaal terechtzitting 9 augustus 2012.
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 55-56.
6 Proces-verbaal misdrijf, p. 45, 46.
7 Proces-verbaal terechtzitting 9 augustus 2012.
??
??
11
Parketnummer: 01/825205-11
[verdachte]