ECLI:NL:RBSHE:2012:BX5038

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
784936
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding na kennelijk onredelijk ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter in Eindhoven op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [eiser], en gedaagde, Philips Electronics Nederland BV. Eiser vorderde een verklaring voor recht dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was en eiste een schadevergoeding van € 271.765,91, vermeerderd met rente vanaf 28 september 2011. Eiser stelde dat hij sinds 1 mei 1980 in dienst was bij de rechtsvoorgangster van Philips en dat hij op 31 december 2001 met toestemming van het CWI was ontslagen. Hij voerde aan dat hij onder financiële druk twee overeenkomsten had getekend, waarbij hem een schadevergoeding van f 152.749,84 bruto was toegekend, maar dat het ontslag kennelijk onredelijk was.

Philips verweerde zich door te stellen dat eiser zijn recht om een vordering in te stellen op grond van kennelijk onredelijk ontslag had verwerkt. Hoewel er stuitingsbrieven waren verstuurd, had Philips jarenlang niets van eiser vernomen. De kantonrechter oordeelde dat de verjaringstermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (BW) artikel 7:683, niet was verstreken, maar dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om de mogelijkheid tot het instellen van een vordering meer dan negen jaar open te houden. Eiser had onvoldoende omstandigheden aangevoerd die een dergelijk uitstel zouden kunnen rechtvaardigen.

De kantonrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van Philips, die op € 1.600,- werden gesteld wegens gemachtigdensalaris. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie bij het instellen van vorderingen en de toepassing van redelijkheid en billijkheid in arbeidsrechtelijke geschillen.

Uitspraak

Rechtbank Den Bosch
DE KANTONRECHTER IN EINDHOVEN
in de zaak van:
[eiser], wonend in [plaats],
eiser,
gemachtigde: mr G. Schakenraad,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Philips Electronics Nederland BV,
gevestigd en kantoorhoudend in Eindhoven,
gedaagde,
gemachtigde: mr V. Zielinski.
Procedure
Het verloop van het geding blijkt uit de stukken die zich in het dossier bevinden, te weten
– de dagvaarding
- het antwoord
– de repliek
- de dupliek
Vordering en verweer
1.1. Eiser, [eiser], vordert ten laste van gedaagde, Philips,
- een verklaring voor recht dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is
- een veroordeling hem een bedrag van € 271.765,91 met rente vanaf 28 september 2011 te betalen
een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en met een proceskostenveroordeling.
1.2. Hij voert daartoe onder meer aan:
- dat hij bij de rechtsvoorgangster van Philips in dienst getreden is op 1 mei 1980
- dat hij met toestemming van het CWI door Philips is ontslagen per 31 december 2001
- dat hij onder financiële druk twee overeenkomsten heeft getekend waarmee hem een schadevergoeding van in totaal
f 152.749,84 bruto werd toegekend
- dat het ontslag kennelijk onredelijk is
- dat die kennelijke onredelijkheid aan de ene kant ligt in de manier waarop hij in de loop van zijn arbeidsrelatie door Philips behandeld is; hij zet dit gemotiveerd en aan de hand van stukken uiteen
- dat zij aan de andere kant schuilt in de gevolgen die het ontslag voor hem had, waarvan een blijk is het feit dat hij negen jaar nadien nog geen baan gevonden heeft.
2. Philips stelt daar onder meer het volgende tegenover:
- dat [eiser] zijn recht om een vordering in te stellen op grond van kennelijk onredelijk ontslag, verwerkt heeft; weliswaar heeft zij steeds brieven ontvangen waarmee de verjaringstermijn van BW 7:683 werd gestuit, maar zij heeft jarenlang niets vernomen
- dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was; zij spreekt alles wat [eiser] aanvoert gemotiveerd tegen.
Beoordeling
3.1. De verjaringstermijn waarbinnen een vordering als deze moet worden ingesteld (zes maanden; te vinden in BW 7:683) is blijkbaar niet verstreken. Er zijn steeds stuitingsbrieven gestuurd, die weliswaar niet zijn overgelegd maar waarvan ontvangst en effect wel door Philips erkend worden.
3.2. Er is geen wettelijke beperking gesteld aan het aantal keren dat men een verjaring stuit.
3.3. De wetgever heeft zich echter kennelijk voorgesteld, dat een vordering als deze slechts kan worden ingesteld als nog niet veel tijd verstreken is nadat aan de arbeidsovereenkomst een eind gekomen is.
3.4. Het zou dan naar regels van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als die mogelijkheid meer dan negen jaar zou kunnen worden opengehouden door de verjaringstermijn alsmaar te stuiten.
3.5. Dit geldt zeker als een eiser, zoals in dit geval, nauwelijks omstandigheden stelt die zo’n lang uitstel zouden kunnen excuseren. De mentale klap die het ontslag hem toegebracht heeft en het feit dat hij stukken heeft moeten verzamelen is wat [eiser] daarover aanvoert, maar zonder daar een uitleg aan te verbinden; dat is bepaald te weinig.
3.6. De vraag of de vergoeding van f 152.749,84 bruto die [eiser] destijds ontvangen heeft, niet als een finale afdoening kan worden beschouwd wordt dan nog niet eens in de beoordeling betrokken.
4. De vordering wordt daarom afgewezen.
5. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
Wijst de vordering af;
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Philips, gesteld op
€ 1.600,= wegens gemachtigdensalaris.
Aldus gewezen door mr P.M. Knaapen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 augustus 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.