vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/840195-12
Datum uitspraak: 17 augustus 2012
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juli 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 maart 2012 te 's-Hertogenbosch ter kabinet van de rechter-commissaris als getuige in de zaak tegen [verdachte 2], geboren op [1991] te [geboorteplaats], nadat hij in handen van de rechter-commissaris mr G.J.W.M.van der Leeuw op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
-dat hij, verdachte, [verdachte 2] niet kent en/of ook niet nadat hem een foto van [verdachte 2] wordt getoond, en/of
-dat [verdachte 2] nooit in zijn, verdachtes, woning/woonwagen aan de [adres] te [woonplaats] is geweest, en/of
-dat hij, verdachte, geen vaste telefoonaansluiting heeft gehad op het adres aan de [adres] te [woonplaats];
(artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht);
2.
hij, op of omstreeks 16 maart 2012 te 's-Hertogenbosch, die wettelijk als getuige was opgeroepen opzettelijk niet heeft voldaan aan enige wettelijke verplichting die hij als zodanig heeft te vervullen, immers is hij, verdachte, overeenkomstig artikel 260 van het wetboek van strafvordering door de officier van justitie opgeroepen om te verschijnen op
16 maart 2012 te 09.00 uur ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer
van de Rechtbank 's-Hertogenbosch teneinde getuigenis van de waarheid af te
leggen in de zaak tegen [verdachte 2] en opzettelijk niet verschenen;
(artikel 192 van het Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel, nu verdachte wordt vervolgd voor overtreding van het bepaalde in artikel 192 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het openbaar ministerie ten aanzien van dit strafbare feit slechts zelden tot strafvervolging overgaat.
De officier van justitie heeft zich met verwijzing naar het opportuniteitsbeginsel op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in, dat de officier van justitie bevoegd is af te wegen of redenen bestaan om af te zien van vervolging op gronden, ontleend aan het algemeen belang. De wijze waarop - in geval van vervolging - die belangenafweging heeft plaatsgevonden, staat in zijn algemeenheid niet ter beoordeling van de rechter. Dit is slechts anders indien de vervolging in strijd is met de wettelijke en verdragsrechtelijke voorschriften en/of beginselen van een goede procesorde. Naar het oordeel van de rechtbank doet de door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat het openbaar ministerie zelden overgaat tot vervolging voor het onderhavige strafbare feit, niet af aan haar recht wel te vervolgen en levert dit geen inbreuk op het gelijkheidsbeginsel op. Het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aan de vervolging in de weg zouden staan, kan de officier van justitie in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij
geen vaste telefoonaansluiting heeft gehad op het adres aan de [adres] te [woonplaats] (derde gedachtestreepje) niet als opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid, en aldus als meinedig, kan worden aangemerkt, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte weliswaar in zijn verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige heeft verklaard dat hij in zijn woning geen vaste telefoonaansluiting had, terwijl uit de overige inhoud van het dossier genoegzaam is gebleken dat dit wel het geval was, maar hij heeft in datzelfde verhoor op dat punt ook verklaard dat hij een internetpakket van Ziggo had en dat het nummer (de rechtbank begrijpt: telefoonnummer van een vaste telefoonaansluiting) wel via hetzelfde abonnement liep. Verdachte is aldus daarmee, in ieder geval deels, teruggekomen op zijn eerdere verklaring ten aanzien van de vaste telefoonaansluiting. Voorts acht de rechtbank uit het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende gebleken, dat verdachte de strekking van de vraagstelling op dit punt volledig heeft begrepen.
De bewijsoverweging ten aanzien van feit 2.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting om - kort gezegd - als getuige ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door de officier van justitie was opgeroepen om op 16 maart 2012 als getuige te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, maar dat hij daaraan geen gevolg heeft gegeven. Zijn vrouw heeft voorafgaand aan de betreffende terechtzitting een brief aan de rechtbank geschreven met de mededeling dat verdachte op medische gronden niet kon verschijnen. Ter terechtzitting van 3 augustus 2012 heeft verdachte tevens verklaard dat hij bang was om te verschijnen.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant] van 14 maart 2012 is op genoemde datum aan verdachte in persoon een oproeping uitgereikt om ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 16 maart 2012 als getuige te verschijnen. Verdachte is toen door de verbalisant medegedeeld dat het voor hem verplicht was om te komen. Verbalisant heeft daarop verdachte letterlijk horen zeggen: "Dat weet ik, anders komen jullie mij halen". Op grond van de voorgaande mededeling van verdachte aan de verbalisant en zijn verklaring ter terechtzitting dat hij bang was om ter terechtzitting te verschijnen acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat hij als getuige moest verschijnen en dat hij desalniettemin opzettelijk niet aan die wettelijke verplichting heeft voldaan. De omstandigheid dat verdachte op medische gronden niet in staat was om ter terechtzitting te verschijnen acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden, nu dit louter uit een handgeschreven briefje van de vrouw van verdachte volgde en niet door of namens verdachte met nadere medische stukken was onderbouwd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
(1.)
op 2 maart 2012 te 's-Hertogenbosch ter kabinet van de rechter-commissaris als getuige in de zaak tegen [verdachte 2], geboren op [1991] te [geboorteplaats], nadat hij in handen van de rechter-commissaris mr. G.J.W.M. van der Leeuw op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
- dat hij, verdachte, [verdachte 2] niet kent, ook niet nadat hem een foto van [verdachte 2] wordt getoond, en
- dat [verdachte 2] nooit in zijn, verdachtes, woning/woonwagen aan de [adres] te [woonplaats] is geweest;
(2.)
op 16 maart 2012 te 's-Hertogenbosch, die wettelijk als getuige was opgeroepen opzettelijk niet heeft voldaan aan enige wettelijke verplichting die hij als zodanig heeft te vervullen, immers is hij, verdachte, overeenkomstig artikel 260 van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie opgeroepen om te verschijnen op 16 maart 2012 te 09.00 uur ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank 's-Hertogenbosch teneinde getuigenis van de waarheid af te leggen in de zaak tegen [verdachte 2] en opzettelijk niet verschenen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende nog in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in een ernstige strafzaak, een overval op een woning, als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris een meinedige verklaring afgelegd. Een meineed ten overstaan van een rechter ondermijnt de waarheidsvinding in een rechtsstaat, hetgeen direct en in ernstige mate het algemeen belang raakt. De rechtbank neemt dit verdachte in hoge mate kwalijk. Voorts heeft verdachte opzettelijk niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting om als getuige te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, nadat hij daartoe door de officier van justitie was opgeroepen. Verdachte heeft daarmee de ongestoorde gang van de rechtspleging belemmerd.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de door de verdediging omtrent verdachte overgelegde stukken, waaronder een verslag van een psychologisch onderzoek van 25 mei 2010 van Stichting MEE, is evenwel onder meer gebleken dat verdachte een verstandelijke beperking heeft. Het resultaat van een toen uitgevoerd intelligentieonderzoek toont een totaal IQ van 71. Het intelligentieprofiel van verdachte is disharmonisch opgebouwd. Voorts is verdachte analfabeet.
Met name gelet op de persoon van de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden komt de rechtbank, ondanks de ernst van de feiten, tot een andere strafmodaliteit dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een werkstraf van maximale duur passend en geboden en oordeelt dat deze de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Voorts is de rechtbank is van oordeel dat ook van deze straf een voldoende duidelijke signaalfunctie richting verdachte zal uitgaan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 192 en 207 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
ten aanzien van feit 2:
wettelijk als getuige opgeroepen, opzettelijk niet voldoen aan enige wettelijke verplichting die hij als zodanig te vervullen heeft;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.O. de Vries, voorzitter,
mr. A.G.A.M. van de Ven en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 17 augustus 2012.
Mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.