Uit de rapportage pro justitia van het Pieter Baan Centrum van 1 mei 2012 blijkt onder meer het volgende:
'(...) Risicotaxatie
De gebruikte risicotaxatie-instrumenten hebben steeds gewezen op een statistisch hoog risico op nieuw (seksueel) geweld wanneer de tbs beëindigd zou worden. Aspecten die in belangrijke mate bijdragen aan een hoge score op de gebruikte risicotaxatie-instrumenten, hangen onder andere samen met de feitelijke voorgeschiedenis (met daarin de vele veroordelingen wegens exhibitionisme, tweemaal voor verkrachting en voor niet-seksueel geweld, maar ook bijvoorbeeld problematisch middelengebruik). De score op deze items, die gebaseerd zijn op voorvallen in het verleden, is daarmee inmiddels onveranderlijk en kan - ook na jaren zonder recidieven - niet meer afnemen.
Ook betrokkenes negativistische opstelling tegenover de huidige behandeling draagt bij aan
een hoge score op de risicotaxatie-instrumenten. De gedragingen die betrokkene in de behandeling laat zien, maken dat hij in de dagelijkse omgang (soms) als moeilijk, lastig, ontoegankelijk en moeilijk invoelbaar wordt ervaren. Geconcludeerd zou kunnen worden dat betrokkenes persoonlijkheidsstoornis, zoals aanwezig tijdens de indexdelicten, onveranderd en onveranderlijk is.
Het feit dat betrokkene in praktische zin nog niet voorbereid is op een leven buiten en hij
geen vorm heeft kunnen geven aan enige opbouw daarvan, heeft eveneens een ongunstige
invloed op de scores. Betrokkene heeft nauwelijks nog contacten en geen netwerk buiten de
kliniek. Gunstig is dat er geen sprake is van misbruik of afhankelijkheid van alcohol en drugs en dat betrokkene niet erg impulsief is.
Sommige forensisch relevante aspecten komen niet goed tot uitdrukking bij gebruik van genoemde niet-geïndividualiseerde risicotaxatie-instrumenten. De seksuele stoornis in de vorm van het exhibitionisme staat - zoals beschreven - niet meer op de voorgrond, althans is betrokkene in staat om eventuele neigingen tot het uiten daarvan te onderdrukken. Ook op het vlak van de persoonlijkheidsstoornis hebben zich wijzigingen voorgedaan: zoals beschreven uit betrokkene spanningen en frustraties veel meer rechtstreeks, en niet meer door seksuele en/of fysiek agressieve handelingen. De laatste jaren heeft betrokkene tijdens zijn verblijf in de kliniek op veel momenten spanningen en frustraties ervaren, niet in de laatste plaats toen aangestuurd werd op toegeleiding naar plaatsing in de longstay. Dit heeft niet geleid tot recidive, waar betrokkene in de eerste jaren van zijn tbs, tijdens zijn verblijf in de Van der Hoevenkliniek, bij frustraties en spanningen wel herhaaldelijk terugviel in delictgedrag. Ook tijdens zijn twee weken durende onttrekking in 2007 is betrokkene voor zover bekend niet gerecidiveerd.
Het door de kliniek gestelde en herhaalde hoge recidivegevaar is, gelet op het voorgaande,
naar de mening van ondergetekenden niet goed houdbaar en moet op basis van het bovenstaande dan ook als aanmerkelijk lager worden ingeschat dan tot heden gedaan is.
Aanbevelingen voor verder beleid
Ondergetekenden willen benadrukken dat er nog steeds sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis bij betrokkene die een negatieve invloed heeft op de dagelijkse omgang met hem. De seksuele stoornis in de vorm van exhibitionisme staat in de praktijk en vermoedelijk mede in samenhang met zijn leeftijd, niet meer op de voorgrond, al kan niet uitgesloten worden dat betrokkene nog weleens de neiging daartoe zal hebben. De combinatie van deze aspecten scheppen weliswaar geen gunstige voorwaarden voor het functioneren in het algemeen en voor het opbouwen van contacten en relaties met betrokkene in het bijzonder, maar leidt - afgaande op de ervaringen van de laatste jaren - niet meer vanzelfsprekend tot opbouw van een delictscenario. De delictgevaarlijkheid als geheel is thans dan ook zodanig dat ondergetekenden het verantwoord achten het volgende te adviseren.
Betrokkene kan geleidelijk aan in staat gesteld worden ervaringen op te doen buiten de kliniek. Dit kan alleen indien dit gebaseerd is op een goed uitgewerkt resocialisatieplan en indien dit kan plaatsvinden vanuit de kliniek, binnen het huidige tbs-kader. Het verdient uit gedragskundig oogpunt de sterke voorkeur dat de opbouw van een dergelijk plan gekenmerkt wordt door een zekere geleidelijkheid, reden waarom thans niet overgegaan wordt tot een advies tot voorwaardelijke beëindiging van de tbs, al zien ondergetekenden hiertegen op basis van het thans ingeschatte recidivegevaar ook geen onoverkomelijke bezwaren. Het opdoen van ervaringen buiten de kliniek biedt voor betrokkene mogelijkheden zich te richten op, dan wel het voorbereiden van daginvulling, bij voorkeur in de vorm van werkhervatting. Ook aan onderdak en wonen kan dan aandacht besteed worden. Te denken valt aan opbouw van contacten met instanties als Exodus, via welke weg betrokkene wellicht kan worden toegeleid naar een begeleide woonvorm.
Wenselijk is dat betrokkene professionele begeleiding krijgt bij een forensische polikliniek
voor op den duur maandelijkse contacten, waarin aandacht besteed kan worden aan onder andere eventuele neigingen tot exhibitioneren en het omgaan met spanningen, tegenslagen
en daarmee gepaard gaande emoties.
Concreet adviseren wij de tbs te verlengen met twee jaar, hetgeen in dit geval zou neerkomen op een verlenging tot augustus 2012, eventueel gevolgd door een verlenging met een jaar. In de komende periode zou met behulp van de reclassering het resocialisatieplan uitgewerkt moeten worden en zou betrokkene daadwerkelijk begonnen moeten zijn met verloven. Het maatregelrapport van de reclassering uit 2011 is niet bruikbaar voor de uitwerking van het resocialisatieplan, omdat dit is gebaseerd op een veel hogere inschatting van het recidivegevaar dan waar in het onderhavige onderzoek toe wordt gekomen.
Mocht blijken dat een nieuw resocialisatietraject binnen de huidige kliniek niet haalbaar is of niet haalbaar geacht wordt, dan adviseren wij nadien over te gaan tot voorwaardelijke beëindiging van de tbs.(...)'