ECLI:NL:RBSHE:2012:BX2069

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839815-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op juwelier met geweld en diefstal

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met twee mededaders een juwelier in Eindhoven heeft overvallen. De overval vond plaats op 6 september 2011, waarbij de verdachte en zijn mededaders geweld hebben gebruikt tegen de assistent manager van de juwelier, [slachtoffer 1]. De verdachte heeft haar bij de keel gepakt en gedwongen tot de afgifte van geld, terwijl hij haar ook bedreigde met woorden als 'Stil' en 'Waar ligt het geld?'. Tijdens deze overval is ook een Blackberry van het slachtoffer weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de inzet van een IMSI-catcher door de opsporingsambtenaren onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan afpersing, diefstal met geweld en opzetheling van kentekenplaten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [bedrijf]. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke verontwaardiging die dergelijke gewelddadige misdrijven teweegbrengen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839815-11
Datum uitspraak: 25 juli 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 april 2012 en 11 juli 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 maart 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 6 september 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (toen en aldaar werkzaam als assistent manager bij [bedrijf]) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
die [slachtoffer 1] bij haar keel heeft/hebben gepakt en/of
die van de [slachtoffer 1] (vervolgens) omhoog heeft/hebben getrokken en/of
een hand op/tegen de mond van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gelegd en/of
die [slachtoffer 1] dwingend de woorden "Stil" en/of "Waar ligt het geld"
en/of "Schiet op, schiet op" heeft/hebben toegevoegd;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht);
2. hij op of omstreeks 6 september 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een winkel van [bedrijf], gevestigd aan de [adres] heeft weggenomen een Blackberry, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
die [slachtoffer 1] bij haar keel heeft gepakt en/of
die van de [slachtoffer 1] (vervolgens) omhoog heeft getrokken en/of
een hand over/tegen de mond van die [slachtoffer 1] heeft gelegd en/of
die [slachtoffer 1] dwingend de woorden "Stil" en/of "Waar ligt het geld"
en/of "Schiet op, schiet op" heeft toegevoegd;
(artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) ;
3. hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 4 september 2011 tot en met 6 september 2011 te Gouda en/of te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee, althans een of meer kentekenplaten ([kenteken 1] heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kentekenpla(a)t(en) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416 jo 417bis Wetboek van Strafrecht);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Ter terechtzitting is het verweer gevoerd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de opsporingsambtenaren - teneinde gegevens van verdachtes GSM te bemachtigen - een IMSI-catcher, een apparaat dat, door zich voor te doen als een GSM-basisstation in staat is de identiteit van een netwerkabonnee te achterhalen, hebben gebezigd zonder dat aan de daarvoor geldende procedurele vereisten is voldaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de IMSI-catcher rechtmatig is ingezet en het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer moet worden verworpen, reeds omdat het berust op een onjuiste lezing van de wet.
Zij constateert dat de wet, met name artikel 3.10 lid 4 van de Telecommunicatiewet (zoals geldend op 30 december 2011, de dag waarop de machtiging is afgegeven) expliciet in afwijking van artikel 3.10 lid 1 van de Telecommunicatiewet de mogelijkheid biedt tot van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet afwijkend gebruik van frequentieruimte met het doel de gegevens als bedoeld in artikel 13.4, eerste en tweede lid, van die wet (gegevens ten behoeve van strafvordering) te achterhalen, mits daartoe last wordt gegeven door een tot het onderzoek van telecommunicatie bevoegde autoriteit (in casu de officier van justitie). Het gevoerde verweer gaat er ten onrechte van uit, dat de bevoegdheid tot toestemming voor zulk afwijkend gebruik is voorbehouden aan de Minister van Economische Zaken en/of van Justitie.
Het dossier bevat een nauwkeurige weergave van de procedure rond de inzet van de IMSI-catcher en de rechtbank heeft kennis genomen van een met stukken onderbouwde aanvraag voor een last tot inzet van de IMSI-catcher, van afgifte van die last en van de verkrijging van de gewenste gegevens.
De klacht van de raadsman dat de verdediging niet in staat zou zijn geweest de naleving van de voorschriften te controleren wordt van de hand gewezen, nu uit het dossier blijkt dat de vereisten voortvloeiend uit artikel 126 nb van het Wetboek van Strafvordering in acht zijn genomen. De suggestie van de raadsman dat mogelijk de bedienaars van de IMSI niet over de vereiste bevoegdheid en bekwaamheid zouden beschikken (de stukken vermelden, dat zulks wèl het geval is), snijdt geen hout.
Evenmin kan worden gezegd, dat de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit uit het oog zijn verloren. De inbreuk op verdachtes privacy was vrij licht, nu de gegeven last slechts strekte tot vaststelling van het beschikken over een GSM met een bepaald IMEI-nummer en uitdrukkelijk niet tot onderschepping van gesprekken of SMS-berichten. Niet kan worden gesteld dat het openbaar ministerie effectieve, minder ver reikende bevoegdheden ten dienste stonden om te komen tot opheldering van het gepleegde, zeer ernstige, misdrijf.
Het door de officier van justitie in casu gegeven bevel wordt dus door de rechtbank rechtmatig geacht. Van niet-ontvankelijkheid of bewijsuitsluiting of een van de andere in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde sancties op vormverzuim is derhalve geen sprake.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn:
- een proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, met proces-verbaalnummer PL2233 2011133033, afgesloten op 13 februari 2012, aantal bladzijden 451 (hierna pv) en
- een proces-verbaal ter terechtzitting van 11 juli 2012 (hierna pttz).
Ten aanzien van de feit 1 en 2:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit bewezen op grond van het door haar in haar schriftelijk requisitoir gestelde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden zoals weergegeven in zijn pleitnota vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Aangeefster [slachtoffer 1] doet op 8 september 2011 aangifte en verklaart als volgt.
Ik ben als assistent manager werkzaam bij [bedrijf] gevestigd aan de [adres] in Eindhoven. Ik doe namens de benadeelde [bedrijf] aangifte. Op 6 september 2011 rond 10.00 uur was ik daar werkzaam. Terwijl ik achter het bureau in het kantoortje achter in de winkel zat werd ik van achteren bij de keel vastgepakt en in dezelfde beweging schuin omhoog getrokken. De dader legde een hand over mijn mond en zei meerdere keren "Stil" tegen mij. Nadat de overvaller de deur van het kantoortje had dichtgedaan vroeg hij - met zijn arm nog steeds om mijn nek en zijn hand nog steeds over mijn mond "Waar ligt het geld? Waar ligt het geld?". Ik wees daarop naar de lade die op het bureau lag met daarin het geld. Dwingend zei hij daarop tot twee keer toe "Schiet op." Ik pakte daarop de sleutel en opende de kluislade. Ik heb daarop het geld dat al in een sealbag was verpakt aan de man afgegeven. In de sealbag zat een bedrag van 4.470,-- euro. Later bleek dat de dader ook mijn mobiele telefoon van het merk Blackberry, type Curve had weggenomen. Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van deze feiten (p 196 tot en met 200 van het pv).
[verbalisant 1] relateert dat uit nader onderzoek is gebleken dat de weggenomen Blackberry op enig moment in het bezit was van [getuige 1] (p 18 van het pv).
[getuige 1] verklaart op 2 november 2011 het volgende.
Ik heb de Blackberry Curve gekocht van een vriend van mij. Hij heet [verdachte] en woont in de Weidebloem (rechtbank: Wijdebloem) in Gouda. Hij heette eerst [verdachte] en is een blanke jongen van ongeveer 20 jaar oud. Hij is bekeerd tot de Islam. (p 49 van het pv).
Op vertoon van een foto van verdachte (p 56 van het pv) verklaart [getuige 1]: "Dit is de [verdachte] waar ik over verteld heb in mijn eerdere verklaring." (p 55 van het dossier)
[verbalisant 2] relateert op 30 november 2011 het volgende.
Ik heb contact gehad met de wijkagent van het Wijdebloemkwartier en zij deelde mij mede dat de vriend waarover [getuige 1] verklaarde de volgende persoon moest zijn:
[verdachte], geboren op [1990] en wonende aan de [adres] in Gouda (verdachte). Hij heette voorheen [verdachte]. De [adres] is een straat in de wijk Wijdebloemkwartier in Gouda (p 227 van het pv).
[verbalisant 4] relateert op 19 januari 2012 het volgende.
Uit mastgegevens aangaande het telefoonverkeer voorafgaande aan de overval is gebleken dat de telefoon van [medeverdachte] contact had met telefoonnummer [telefoonnummer]. Op 5 januari 2012 werd na de inzet van een IMSI-cathcher middels metingen vastgesteld dat verdachte [verdachte] gebruiker was van het telefoonnummer 06-28056308 (p 267 en 268 van het pv).
[verbalisant 1] relateert op 11 januari 2011 het volgende.
De gebruiker van het mobiele nummer 06-28056308 (mastlocatie Vestdijk in Eindhoven) sms't op 6 september 2011 te 09.03 uur uit naar het mobiele nummer 06-23275667 (rechtbank: uit het dossier blijkt dat dit het telefoonnummer van de gsm van [medeverdachte] is). De gebruiker van laatstgenoemd nummer sms't dan binnen 4 seconden terug naar het mobiele nummer 06-28056308. Vervolgens sms't de gebruiker van het mobiele nummer 06-28056308 te 09.05 uur naar het mobiele nummer 06-85578648 (mastlocatie Stationsplein te Eindhoven). Vervolgens sms't de gebruiker van het mobiele nummer 06-85578648 binnen 10 seconden naar het mobiele nummer 06-28056308. Vervolgens sms't de gebruiker van het mobiele nummer 06-23275667 omstreeks 09.07 uur naar het mobiele nummer 06-28056308. Door middel van raadplegen van DCS bleek dat het mobiele nummer 06-85578648 op 6 september 2011 was gekoppeld aan het IMSI-nummer 204091002062285. Dit IMSI-nummer werd vervolgens op 5 januari 2012 aangetroffen bij de verdachte [verdachte]. Door middel van raadplegen van DCS bleek tevens dat het mobiele nummer 06-85578648 op 6 september 2011 was gekoppeld aan het IMEI-nummer 358139048333010. Dit IMEI- nummer werd vervolgens op 5 januari 2012 aangetroffen bij de verdachte [verdachte]. De conclusie is dat de SIM-kaart (IMSI nummer 204091002062285 en mobiel toestel (IMEI- nummer 358139048333010), door middel van een technisch hulpmiddel achterhaald/aangetroffen op 5 januari 2012 op de verdachte [verdachte], op 6 september 2011 in het centrum van Eindhoven waren (p 251 tot en met 253).
[getuige 2] verklaart op 12 januari 2012 het volgende.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn betrokken bij de overval. [medeverdachte 1] vertelde me dat [medeverdachte 2] contact zou hebben met een jongen die "Baard" heette. Ze kende hem al ongeveer 2 jaar en "Baard" zou bij de ouders van [medeverdachte 2] om haar hand vragen. Ik weet dat "Baard" een Nederlandse jongen is die zich heeft bekeerd naar de Islam. [medeverdachte 1] heeft me verteld dat ze met z'n drieën waren bij de overval. Dat waren [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en "Baard" (p 311 tot en met 313 van het pv).
[medeverdachte 1] verklaart op 19 januari 2012 het volgende.
Een paar weken voor de overval heb ik daarover met mijn nicht [medeverdachte 2] gesproken. Ik en de ex-vriend van [medeverdachte 2] zijn de dag van de overval bij het station in Eindhoven bij haar in de auto gestapt. Die jongen heette [verdachte]. (Verbalisanten tonen verdachte een foto van verdachte [verdachte].) De jongen op de foto lijkt er wel veel op. Ik moest in de winkel iets aan de medewerkers gaan vragen. [verdachte] droeg toen een petje en een donkerkleurige jas. [verdachte] had kentekenplaten bij zich en hij heeft die kentekenplaten ergens in Eindhoven verwisseld. Daarna reden we naar [bedrijf] in de Heuvelgalerij. Ik liep naar de winkel en vroeg iets aan de medewerkster die toen met mij naar buiten liep. Ik zag dat daarop [verdachte] de winkel in kwam gelopen. Ik ben toen weer de winkel ingelopen en hoorde daar gebonk. Ik zag daarop dat [verdachte] de winkel uitrende. Even later ben ik ook de winkel uitgelopen. Ik ben even later weer in de auto van [medeverdachte 2] gestapt. [medeverdachte 2] reed en [verdachte] zat ook voor in de auto. Op de snelweg kreeg ik 1.500,-- euro van de buit. We zijn ook nog gestopt om de kentekenplaten er vanaf te halen. We hebben [verdachte] ergens afgezet en even later heeft [medeverdachte 2] mij weer in Eindhoven afgezet. Ik heb [verdachte] nog horen zeggen dat hij de vrouw bij de overval te pakken had gekregen. [medeverdachte 2] heeft ongeveer hetzelfde bedrag van de buit als ik gekregen. Ik had tijdens de overval een telefoon bij me. Ik heb na de overval tegen mijn tante [naam] (rechtbank: [getuige 2]) gezegd wat er gebeurd was. [verdachte] is een tot de Islam bekeerde jongen (p 180 tot en met 185 van het pv).
[medeverdachte 2] verklaart op 23 januari 2012 het volgende.
Mijn aandeel in de overval is dat ik met mijn auto heb gereden. Ik ben voor de overval naar het centraal station in Eindhoven gereden. Even later heeft een medepassagier kentekens op mijn auto gezet. Mijn nicht [medeverdachte 1] was er toen ook bij. Toen zijn we naar de stad gereden en daar zijn die twee mensen uitgestapt. Zij gingen naar de [adres]. Ik heb toen ergens in de buurt langs de Vestdijk gewacht. We hadden toen een groepsgesprek. Dat gesprek ging over hetgeen die andere twee aan het doen waren. Ze liepen toen de [adres] in. Ik had dat groepsgesprek dus met [medeverdachte 1] en die andere persoon. Ik wist wat er zou gaan gebeuren. [medeverdachte 1] heeft een van de medewerkers mee naar buiten gelokt. Toen is de derde persoon binnen gelopen. Die persoon ging het geld halen. We konden elkaar allemaal horen via een handsfree-set. Ik hoorde veel lawaai via de telefoon. Toen hoorde ik de derde persoon roepen "Waar ben je, waar ben je? Kom me ophalen." Ik heb hem toen opgehaald op het terrein aan de achteruitgang van de [adres]. Hij stapte aan de passagierszijde in. [medeverdachte 1] is even later ook weer ingestapt. We zijn toen in de richting van de snelweg naar Helmond gereden. Op een parkeerplaats langs de snelweg heeft de derde persoon de kentekens er af gehaald en die zijn daar ook weggegooid. Op die parkeerplaats is ook de buit verdeeld. Volgens mij kreeg iedereen even veel geld. We zijn toen naar het centraal station in Helmond gereden en daar hebben we de derde persoon afgezet. Daarna heb ik [medeverdachte 1] afgezet in Eindhoven. Er was dus vooraf al het plan gemaakt om [bedrijf] te gaan overvallen. Het idee van de overval hebben we tevoren met z'n allen uitgewerkt (p 115 tot en met 126 van het pv).
Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 juli 2012 het volgende verklaard.
Ik ken de beide nichtjes [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] Met [medeverdachte 2] heb ik in het verleden en nog voor de overval een relatie gehad. Voorheen waren mijn voornamen [verdachte] (pttz).
De rechtbank is van oordeel dat het vorenstaande tot geen andere gevolgtrekking kan leiden dan dat verdachte de derde persoon is geweest die bij de overval betrokken was en feitelijk het geldbedrag van aangeefster [slachtoffer 1] heeft afgeperst en haar mobiele telefoon met geweld heeft weggenomen. Hieruit volgt ook dat verdachte feit 1 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd.
De rechtbank acht ten aanzien van feit 2 bewezen dat verdachte dit feit alleen heeft gepleegd. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het opzet bestond op het plegen van dit feit.
Hiermee faalt ook het verweer van de raadsman dat het feit dat [verdachte] op 6 september 2011 niet in Eindhoven is geweest, niet hoogst onwaarschijnlijk is en niet in strijd is met de gebezigde bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen laten immers geen ruimte voor de conclusie dat verdachte ten tijde van de overval op 6 september 2011 elders was.
De rechtbank acht dan ook beide feiten wettig en overtuigend bewezen als hierna te melden.
Ten aanzien van feit 3:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht dit feit bewezen op grond van het door haar in haar schriftelijk requisitoir gestelde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de gronden zoals weergegeven in zijn pleitnota ook voor dit feit vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 7 september 2011 doet [getuige 3] aangifte van de diefstal van twee kentekenplaten met kenteken [kenteken 1] gepleegd tussen 4 september 2011 te 18.00 uur en 6 september 2011 te 17.00 uur te Gouda. Hij heeft aan niemand recht of toestemming gegeven dit feit te plegen (p 327 en 328 van het pv).
Op 22 januari 2012 relateren verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 3] het volgende.
Op 6 september 2011 werd bij de overval gebruik gemaakt van gestolen kentekenplaten met het kenteken [kenteken 1] Uit onderzoek door middel van ARS camera's was gebleken dat het vluchtvoertuig op de A270 tot aan de afslag Nuenen/Geldrop was voorzien van kenteken [kenteken 1]. Na deze afslag was het kenteken niet meer waargenomen door de camera's. Door [medeverdachte 1] werd verklaard dat de kentekens ergens langs de snelweg, rijksweg A270, naar Helmond waren verwijderd en weggegooid. Dit zou op een parkeerplaats zijn gebeurd. Op 20 januari 2012 werden door mij, verbalisant [verbalisant 5], op parkeerplaats Vaarle langs de rijksweg A270 de kentekenplaten met kenteken [kenteken 1] aangetroffen (p 276 van het pv).
Gelet op het vorenstaande en op hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte deze opzetheling samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Zij acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen als na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 6 september 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] (toen en aldaar werkzaam als assistent manager bij [bedrijf) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [bedrijf], welk geweld hierin bestond dat verdachte en haar mededaders:
die [slachtoffer 1] bij haar keel hebben gepakt en
die van de [slachtoffer 1] (vervolgens) omhoog hebben getrokken en
een hand op/tegen de mond van die [slachtoffer 1] hebben gelegd en
die [slachtoffer 1] dwingend de woorden "Stil" en/of "Waar ligt het geld"
en "Schiet op, schiet op" hebben toegevoegd;
2. op 6 september 2011 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een winkel van [bedrijf], gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen een Blackberry, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte:
die [slachtoffer 1] bij haar keel heeft gepakt en
die van de [slachtoffer 1] (vervolgens) omhoog heeft getrokken en
een hand over/tegen de mond van die [slachtoffer 1] heeft gelegd.
3. in de periode van 4 september 2011 tot en met 6 september 2011 te Eindhoven en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, twee kentekenplaten ([kenteken 1]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die kentekenplaten wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- verdachte werd eerder voor vermogensdelicten veroordeeld;
- verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd kort na een eerdere veroordeling voor vermogensdelicten;
- de grote materiële schade die het gevolg is van met name het mede door verdachte gepleegde strafbare feit, zoals bewezenverklaard onder 1;
- de mate van het leed dat aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is aangedaan, te weten een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog lange tijd negatieve gevolgen van ondervinden, zoals angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid. Dat dit in het onderhavige geval eveneens het geval is blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [slachtoffer 1];
- het gewelddadig karakter van feit 1 en 2, welke een ernstige vorm van maatschappelijke verontwaardiging en onrust veroorzaakt;
- verdachte heeft bij het plegen van met name feit 1 en 2 gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de benadeelden.
- verdachte is kennelijk niet of onvoldoende bereid zijn crimineel gedrag te veranderen nu hij niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij daartoe het nodige heeft ondernomen;
- gelet op zijn proceshouding wenst verdachte geen enkele verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering hoofdelijk en met de wettelijke rente kan worden toegewezen met uitzondering van de kosten voor logies en bewassing ten bedrage van 305,00 euro. Die kosten dienen te worden afgewezen. Verder dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman deelt de mening van de officier van justitie, in geval van een bewezenverklaring voor de feiten 1 en 2.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van 750,-- euro immateriële schade en 454,20 euro materiële schade (fysiotherapie en psychotherapie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vergoeding van de kosten voor logies en bewassing ten bedrage van 305,00 euro afwijzen, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen met uitzondering van de kosten terzake urenregistratie ten bedrage van 4.939,-- euro. Die kosten dienen te worden afgewezen. Verder dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen stukken zijn waaruit blijkt dat de benadeelde partij niet verzekerd was tegen diefstal. Als gevolg daarvan dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bovendien is de vordering te ingewikkeld voor een behandeling in dit strafgeding en dient ook op die grond niet-ontvankelijkheid te worden uitgesproken.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van 5.665,00 euro (weggenomen geld en kosten interventie).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de kosten terzake urenregistratie ten bedrage van 4.939,-- euro, aangezien de beoordeling of sprake is van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 47, 57, 60a, 310, 312, 317, 416.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
t.a.v. feit 2:
Diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
t.a.v. feit 3:
Medeplegen van opzetheling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1204,20 subsidiair 22 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 1.204,20 (zegge: twaalfhonderdenvier euro en twintig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van 750,-- euro immateriële schade en 454,20 euro materiële schade (fysiotherapie en psychotherapie).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 1.204,20 (zegge: twaalfhonderdenvier euro en twintig eurocenten), te weten EUR 750,-- immateriële schade en 454,20 euro materiële schade (fysiotherapie en psychotherapie).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst het overige deel van de vordering (kosten logies en bewassing ten bedrage van 305,-- euro) af.
t.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 5665,00 subsidiair 63 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] van een bedrag van
EUR 5665,00 (zegge: vijfduizendzeshonderdvijfenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf ] van een
bedrag van EUR 5665,00 (zegge: vijfduizendzeshonderdvijfenzestig euro). Het bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (4.939,-- euro terzake urenregistratie) niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. P.J. Appelhof en mr. J.M.J. Denie, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 25 juli 2012.
Mr. Denie is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.