ECLI:NL:RBSHE:2012:BX1716

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825379-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor Opiumwetdelicten en witwassen met vrijspraak voor witwassen van de woning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere Opiumwetdelicten en witwassen. De verdachte, geboren in 1974 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de uitspraak gedetineerd. De tenlastelegging omvatte onder andere het telen en verwerken van hennep en hasjiesj, alsook het witwassen van geldbedragen en een auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 juli 2011 in Son, gemeente Son en Breugel, opzettelijk een grote hoeveelheid hennep (ongeveer 68,32 kilogram) en hasjiesj (ongeveer 92,55 kilogram) had bewerkt en voorhanden had. Daarnaast werd vastgesteld dat hij opzettelijk een hoeveelheid stroom had weggenomen en dat hij in de periode van 1 november 2007 tot en met 18 juli 2011 voorwerpen had verworven en omgezet, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege onrechtmatige doorzoekingen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoekingen rechtmatig waren en dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het witwassen van de woning, omdat niet bewezen kon worden dat deze was verkregen met middelen van misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte de woning hadden verworven met een hypothecaire lening, en dat de officier van justitie onvoldoende bewijs had geleverd voor de bewering dat deze lening was verkregen op basis van valse inkomensgegevens.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummers: 01/825379-11 en 01/149031-11 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 oktober 2011, 26 januari 2012, 17 april 2012 en 4 juli 2012.
Op de terechtzitting van 26 januari 2012 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 3 oktober 2011 (01/825379-11) en van 21 december 2011 (01/149031-11).
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 januari 2012 is gewijzigd is onder parketnummer 01/825379-11 aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2011 te Son, gemeente Son en Breugel (in een pand aan de [adres 1]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een grote hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 68,32 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of
- een grote hoeveelheid van (ongeveer 92,55 kilogram) althans meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
artikel 3 Opiumwet jo 11 Opiumwet jo 47 Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) ongeveer 614, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
artikel 3 Opiumwet jo 11 Opiumwet jo 47 Wetboek van Strafrecht;
3.
hij op of omstreeks 18 juli 2011 te Son, gemeente Son en Breugel opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad in zijn auto, een hoeveelheid van 500 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
artikel 3 Opiumwet jo 11 Opiumwet;
4.
hij op of omstreeks 18 juli 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) meerdere, althans één zegel(s) van de aansluitkast verwijderd en/of meerdere, althans één zekering(en) in de aansluitkast vervangen door meerdere, althans één andere (illegale) zekering(en);
artikel 310, 311 Wetboek van strafrecht;
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met
18 juli 2011, te Son, gemeente Son en Breugel en/of te Eindhoven en/of te Best, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen meerdere, althans een voorwerp(en), te weten een personenauto (merk Audi) en/of een of meerdere woning(en) en/of pand(en) (te weten; [adres 2] en/of [adres 1] en/of [adres 3]) en/of geldbedrag(en), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad,
heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van meerdere, althans een voorwerp(en), te weten een personenauto (merk Audi) en/of een of meerdere woningen(en) en/of pand(en) (te weten; [adres 2] en/of [adres 1] en/of [adres 3]) en/of geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht;
art 420quater lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht;
art 47 Wetboek van Strafrecht
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/149031-11 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 november 2010 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13810 gram (13,81 kilo/4 zakken) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )
2.
hij op of omstreeks 26 november 2010, te Eindhoven, althans in Nederland, van (een) voorwerp(en), te weten (een) charta(a)l(e) geldbedrag(en) (met een totale waarde van circa 15.500 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), was of wie
bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit belastingfraude en/of belastingontduiking, althans uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie:
Het standpunt van partijen:
De verdediging is van mening dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie is het daar niet mee eens.
Het oordeel van de rechtbank:
Zijdens de verdachte is ten verweer betoogd dat het openbaar ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat - zo verstaat althans de rechtbank - sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, bestaande in een onrechtmatige doorzoeking van de auto van de verdachte, een onrechtmatige aanhouding van de verdachte, een onrechtmatige doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres 1] en een onrechtmatige doorzoeking in de aan de verdachte toebehorende woning aan de [adres 2].
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Zo al sprake zou zijn van de door de verdediging bedoelde verzuimen, dan kunnen deze noch op zichzelf noch in onderling verband en samenhang bezien het gevolg wettigen dat het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu niet is gebleken dat de daarbij betrokken ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens zijn er geen gronden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in diens vervolging in de weg staan.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsuitsluiting.
Zijdens de verdachte is ten verweer betoogd dat hij van het onder parketnummer 01/825379-11 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is - op gronden zoals weergegeven in de pleitnota - aangevoerd dat al het bewijs als gevolg van de onrechtmatige doorzoeking in de auto van de verdachte, diens onrechtmatige aanhouding, alsmede de onrechtmatige doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres 1] en de onrechtmatige doorzoeking in de aan de verdachte toebehorende woning aan de [adres 2], als onrechtmatig verkregen dient te worden aangemerkt en dus uitgesloten moet worden van het bewijs. Bij gebreke van voldoende ander bewijs moet de verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het strafdossier kan worden afgeleid dat het opsporingsonderzoek tegen de verdachte in het kader van de onder parketnummer 01/825379-11 tenlastegelegde feiten begint op maandagochtend 18 juli 2011 nadat in de kofferbak van de auto van de verdachte door verbalisant [verbalisant 1] twee zakken met hennep worden aangetroffen. Uit het door deze verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pagina's 196-197 van het dossier) blijkt:
- dat hij op die bewuste dag een grijze personenauto, een Audi S4, met Duits kenteken uit een oprit aan de [adres 1] zag rijden;
- dat hij vermoedde dat het een Duits exportkenteken betrof;
- dat hij besloot om ter naleving van de Wegenverkeerswet een controle uit te voeren teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de afkomst van de kentekenplaat dan wel de auto;
- dat hij de personenauto een stopteken gaf en vervolgens met de bestuurder, zijnde de verdachte, een gesprek aan ging over de herkomst van de auto;
- dat hij tijdens dit gesprek uit de auto een hennepgeur rook;
- dat hij in de auto geen hennep zag liggen en vervolgens aan de verdachte vroeg of hij in de kofferbak mocht kijken, waarop de verdachte vanuit de bestuurdersstoel de kofferbak van de auto opende en
- dat hij vervolgens in de kofferbak na het optillen van de mat twee zakken met henneptoppen aantrof, waarop de verdachte ter zake van overtreding van de Opiumwet werd aangehouden.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan dit relaas van de verbalisant noch aan diens geloofwaardigheid of betrouwbaarheid. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de verbalisant nadien tegenover de rechter-commissaris - ook naar aanleiding van vragen van de raadsman van de verdachte - in de kern genomen een verklaring heeft afgelegd die overeenkomt met zijn hierboven weergegeven relaas van bevindingen. Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, feiten en omstandigheden opzettelijk onjuist zijn voorgespiegeld, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Een en ander betekent dat de rechtbank geloof hecht aan de verklaring van de verbalisant dat hij een hennepgeur uit de auto rook op het moment dat hij met de verdachte in gesprek was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de verbalisant het in artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, van de Opiumwet bedoelde vermoeden kon rijzen dat zich in de personenauto verdovende middelen bevonden. Uit het feit dat de verdachte na een vraag van de verbalisant of hij in de kofferbak mocht kijken, deze eigener beweging opende, mocht de verbalisant vervolgens afleiden dat de verdachte hem - weliswaar stilzwijgend - toestemming gaf de kofferbak te doorzoeken, daaronder dus ook begrepen het optillen van de mat waar de verdovende middelen zich onder bevonden.
De rechtbank concludeert aldus dat de doorzoeking van de auto van de verdachte rechtmatig is geweest, zodat de resultaten daarvan tot het bewijs mogen meewerken. De aanhouding van de verdachte is evenmin onrechtmatig geweest. In zoverre wordt het verweer reeds verworpen.
Uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen blijkt voorts dat de verdachte, nadat hij was aangehouden maar zich nog wel in zijn eigen voertuig bevond en verbalisant [verbalisant 1] overleg voerde met inmiddels gearriveerde collega's, de portieren van zijn auto sloot en op slot deed, vervolgens 2 SIM-kaarten doormidden scheurde en daarna de portieren van de auto van het slot deed en weer opende. De verdachte is vervolgens naar het politiebureau afgevoerd.
Na overleg tussen de verbalisant en de officier van justitie is besloten tot een spoedzoeking in de woning van de verdachte op het ondertussen bekend geworden adres [adres 1]. De rechter-commissaris heeft daarop een mondelinge machtiging tot doorzoeking als bedoeld in artikel 97, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering afgegeven aan de officier van justitie en deze mondelinge machtiging later schriftelijk bevestigd. Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres 1] werd vervolgens in de kelder een professionele hennepdrogerij aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat het in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk was om de woning van de verdachte te doorzoeken en dat hij, nu zijn optreden niet kon worden afgewacht, waar de rechter-commissaris overigens legitieme redenen voor heeft aangedragen, kon beslissen tot het afgeven van een mondelinge machtiging ex artikel 97, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering aan de officier van justitie om zonder toestemming van de verdachte diens woning te doorzoeken. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de rechter-commissaris het afgeven van die machtiging klaarblijkelijk heeft gebaseerd op het feit:
- dat in de auto van de verdachte een grote hoeveelheid hennep was aangetroffen, te weten in totaal ongeveer 500 gram;
- dat het gedrag van de verdachte na diens aanhouding, namelijk het op slot doen van de autoportieren en vervolgens twee SIM-kaarten doormidden scheuren, alleszins als verdacht en als het wegmaken van bewijsmateriaal kon worden aangemerkt en
- dat van de verdachte bekend was dat hij antecedenten had op het gebied van de Opiumwet.
Ook deze doorzoeking is dus rechtmatig geschied.
De rechtbank geeft de verdediging toe dat er in de stukken van het geding betreffende de doorzoeking van verdachtes woning gesproken wordt over twee verschillende adressen, te weten [adres 4] en [adres 1]. Nochtans is de rechtbank van oordeel dat dit niet af doet aan de rechtmatigheid van de doorzoeking. Immers, voor alle bij de doorzoeking betrokkenen was het duidelijk dat het de woning van de verdachte aan de [adres 1] betrof welke doorzocht moest worden, terwijl bovendien uit het dossier niet van aanwijzingen is gebleken dat een andere, niet aan de verdachte toebehorende woning is doorzocht. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de mondelinge machtiging van de rechter-commissaris op een andere woning zag dan die van de verdachte aan de [adres 1].
Ook in zoverre faalt dus het verweer.
Het verweer dat ook de doorzoeking in de aan de verdachte toebehorende woning aan de [adres 2] onrechtmatig is geschied, is door de verdediging niet anders onderbouwd dan met de stelling dat deze als 'fruits of the poisonous tree' ook als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Gelet op het feit dat de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, de doorzoeking van de auto van de verdachte, de aanhouding van de verdachte en de doorzoeking van verdachtes woning aan de [adres 1] rechtmatig oordeelt, ontvalt aan het verweer zijn grondslag zodat het faalt.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Ten aanzien van het parketnummer 01/825379-11:
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 en feit 4.
Het standpunt van de verdediging:
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 en feit 4 vrijspraak bepleit.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie acht feit 2 en feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel van de rechtbank1:
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] waren op 19 juli 2011, de dag waarop de hennepkwekerij in de woning [adres 2] werd aangetroffen, eigenaren van deze woning.2 Op het moment van aantreffen van de hennepkwekerij waren. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de woning aanwezig.3 [betrokkene 1] huurde blijkens een huurcontract vanaf 10 juli 2011 de woning van verdachte.4 Verdachte heeft verklaard dat hij al 1,5 jaar niet meer in de woning is geweest en dat de firma [bedrijf 2] de verhuur van de woning regelde. Uit de aangifte d.d. 30 augustus 2011 van diefstal van elektriciteit door [bedrijf 1] blijkt dat sinds 10 januari 2010 als afnemer van energie in de woning staat geregistreerd een persoon met de naam "[betrokkene 3]".5 Verdachte heeft verklaard dat de woning ook verhuurd is geweest aan [betrokkene 3].6
De rechtbank is bij deze stand van zaken van oordeel dat de feiten 2 en 4 niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Weliswaar kan uit de voorhanden bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de eigenaren van de woning waren op het moment van het aantreffen van de hennepkwekerij aldaar, maar hetgeen overigens met betrekking tot deze kwekerij kan worden vastgesteld maakt dat de rechtbank de mogelijkheid dat anderen dan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de hennepkwekerij in de woning hebben aangelegd en geëxploiteerd en stroom hebben gestolen, niet zonder meer als onaannemelijk terzijde kan schuiven. Dit leidt tot vrijspraak van de feiten zoals onder 2 en 4 tenlastegelegd.
Bewijs ten aanzien van feit 1, feit 3 en feit 5.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde onder 1, 3 en 5 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
Op 18 juli 2011 zijn verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 1] en [verbalisant 6] met de door de rechter-commissaris gemachtigde officier van justitie mr. Vermeulen binnengetreden in de woning aan de [adres 1], de woning van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte]. In de kelder is een deur in de wand geopend, waardoor verbalisanten toegang verkregen tot een aparte ruimte. In die ruimte werd een hoeveelheid softdrugs aangetroffen en in beslag genomen.7
In de kelder van de woning was een muur gemetseld, die voorzien was van nissen. Een van de nissen diende als toegangsdeur tot een (voor)ruimte, gelegen achter de gemetselde muur. In de (voor)ruimte waren twee houten deuren, die toegang gaven tot twee afzonderlijke ruimten die ingericht waren als droogruimte voor hennep. De kelderruimte achter de gemetselde muur is ingedeeld in een voorruimte, een droogruimte 1 en een droogruimte 2.
In droogruimte 1 bevond zich een houten stellage die was bekleed met groenkleurig doek. De stellage was verdeeld in vijf compartimenten, elk met vijf droogrekken. In enkele droogrekken lagen henneptoppen te drogen. Op deze droogrekken was een witkleurig plaatje bevestigd met het opschrift "[naam 1]2". Op een van de droogrekken werd een bruinkleurig blik aangetroffen. Op dit blik lagen kaartjes met het opschrift "[naam 2]", "[naam 3]" en "[naam 4]". Deze opschriften zijn even later teruggevonden op in totaal 22 (grip)zakken in dezelfde ruimte. In het midden van droogruimte 1 stond een in werking zijnde bouwontvochtiger, merk Fastdry. Aan het plafond hingen vier kleine koolstoffilters en tegen de achterwand stond één grote koolstoffilter. Via een flexibel buizenstelsel stonden deze filters in verbinding met een luchtfilter. In totaal bevonden zich in droogruimte 1 zes in werking zijnde ventilatoren. De aanwezige temperatuurmeter gaf een temperatuur aan van 25.7 graden Celsius.
Op de vloer van droogruimte 1 stonden 22 (grip)zakken en 5 (seal)zakken, allen gevuld met henneptoppen. De (grip)zakken waren voorzien van de opschriften "[naam 4]", "[naam 3]" en "[naam 2]".
Op de grond lag een zwartkleurige "strijkzak", met het opschrift "1 + 1 1 k rotzooi.".
De in droogruimte 1 aanwezige zakken zijn gewogen. De in de droogrekken aanwezige henneptoppen zijn eveneens gewogen. De henneptoppen in de (grip)zakken, in de (seal)zakken, uit de strijkzak en de henneptoppen op de droogrekken zijn indicatief getest. Hieruit is gebleken dat de testen positief reageerden op de aanwezigheid van hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj. De bovenstaande hennep is vermeld op Lijst II, behorende bij de Opiumwet. In droogruimte 1 bevond zich in totaal 49,958 kg henneptoppen.
In droogruimte 2 was een houten stellage gebouwd, bekleed met groenkleurig doek. De stellage was verdeeld in vier compartimenten, die weer waren onderverdeeld in droogrekken. Vijf van de zeven droogrekken in het achterste compartiment waren gevuld met henneptoppen. Op deze droogrekken was een plaatje bevestigd met het opschrift "[naam 1]".
Aan het plafond hingen vier kleine koolstoffilters en tegen de achterwand stond één grote koolstoffilter. Via een flexibel buizenstelsel stonden deze filters in verbinding met een luchtfilter. In totaal bevonden zich in droogruimte 2 zes in werking zijnde ventilatoren. De aanwezige temperatuurmeter gaf een temperatuur aan van 24 graden Celsius. Op de vloer en op een droogrek stonden/lagen transparante gripzakken, gevuld met henneptoppen, met de opschriften "TRK", "[naam 4]". Op 6 gripzakken stond geen opschrift.
De in droogruimte 2 aanwezige zakken zijn gewogen. De in de droogrekken aanwezige henneptoppen zijn eveneens gewogen. De henneptoppen in de (grip)zakken en de henneptoppen op de droogrekken zijn indicatief getest. Hieruit is gebleken dat de testen positief reageerden op de aanwezigheid van hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj. De bovenstaande hennep is vermeld op Lijst II, behorende bij de Opiumwet. In droogruimte 2 bevond zich in totaal 16,014 kg henneptoppen.
Het totaal brutogewicht van de henneptoppen in droogruimte 1 en 2 betrof 65,972 kg.
In de voorruimte werd een witkleurige kunststof ton met een roodkleurige deksel aangetroffen. Op deze ton lag een gripzak, gevuld met henneptoppen, met het opschrift "1 kg 1 of 1 haze". In deze ton werden vijf sealzakken aangetroffen, kennelijk gevuld met hennepgruis. Drie van deze zakken waren voorzien van het opschrift "Mix", "Haze" en "[naam 4] gruis" en twee zakken hadden geen opschrift. Alle in de voorruimte aangetroffen zakken met henneptoppen zijn gewogen. Een henneptop en gruis zijn indicatief getest. De testen reageerden positief op de aanwezigheid van hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj. De bovenstaande hennep is vermeld op Lijst II, behorende bij de Opiumwet. De in de voorruimte aangetroffen henneptoppen en gruis betrof in totaal een gewicht van 2,350 kg8.
In de voorruimte werden drie kartonnen dozen aangetroffen, allen gevuld met bruinkleurige blokken, verpakt in een soort transparante kunststof folie. Uit de drie verschillende dozen zijn monsters genomen en indicatief getest. De testen reageerden positief op de aanwezigheid van hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep.
Hasjiesj is geperste hennep en komt voor op Lijst II van de Opiumwet. De drie dozen met de blokken hasjiesj zijn voor nader dactyloscopisch onderzoek overgedragen aan de Forensische Technische Ondersteuning van de politie Brabant Zuid-Oost.9
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] hebben op 24 augustus 2011 op het hoofdbureau van de politie Brabant Zuid-Oost de hasjblokken, die op 18 juli 2011 in de woning aan de [adres 1] waren aangetroffen, gewogen. In totaal betrof het 92,55 kilogram aan hasjblokken.10
De op 18 juli 2011 aangetroffen blokken, plakken en blokjes werden bemonsterd en voorzien van [SIN-nummer 1] tot en met [SIN-nummer 2]. Ook werden twee monsters genomen van gedroogd plantenmateriaal aangetroffen op 18 juli 2011 in de kelder van de woning van verdachte. Deze monsters werden voorzien van [SIN-nummer 3] en [SIN-nummer 4]. Voornoemde monsters werden gezamenlijk naar het NFI verzonden.11
De deskundige van het NFI heeft gerapporteerd dat de monsters met [SIN-nummer 1] tot en met [SIN-nummer 2] hasjiesj zijn en dat de monsters met [SIN-nummer 3] en [SIN-nummer 4] hennep zijn. Daarbij is vermeld dat hennep is vermeld op lijst II, behorende bij de Opiumwet en dat hasjiesj is vermeld op lijst II, behorende bij de Opiumwet, als een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten.12
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat in de kelder van de woning van verdachte in totaal 68,32 kilogram hennep en in totaal 92,55 kilogram hasjiesj is aangetroffen.
Sporenonderzoek in de voorruimte en de droogruimten in de woning van verdachte.
In de woning van verdachte aan de [adres 1] is op 18 juli 2011 een sporenonderzoek verricht door de afdeling Forensische ondersteuning van de politie.
Daarbij zijn onder meer de volgende voorwerpen ten behoeve van forensisch DNA-onderzoek veiliggesteld:
-een gele handschoen in een wasbak, aangetroffen in de voorruimte van de 2 droogruimten in de kelder [SIN-nummer 5]);
-een vinyl handschoen in een minicontainer, staande in droogruimte 2 in de
kelder [SIN-nummer 6])13.
Voorts zijn onder meer de volgende dactyloscopische sporen in droogruimte 2 in de kelder veiliggesteld:
-een spoor op een plastic zak ([SIN-nummer 7]);
-een spoor op een plastic zak ([SIN-nummer 8]);
-een spoor op een plastic zak ([SIN-nummer 9])14.
Over de sporen [SIN-nummer 5] en [SIN-nummer 6] heeft het NFI het volgende gerapporteerd:
Beide handschoenen zijn bemonsterd en er is lichamelijk celmateriaal aangetroffen. Van het celmateriaal is het DNA-profiel vastgesteld. Vergelijkend DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat het celmateriaal in de bemonstering [SIN-nummer 5] afkomstig kan zijn van minimaal 2 personen, namelijk van verdachte en van een onbekende man. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is ongeveer 1 op 60 miljoen.
Vergelijkend DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat het celmateriaal in de bemonstering [SIN-nummer 6] afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan een op een miljard15.
De veiliggestelde dactyloscopische sporen [SIN-nummer 8] en [SIN-nummer 9] zijn door [naam 1], expert dactyloscopie, verbonden aan het Korps Landelijke Politiediensten, geïdentificeerd als vingerafdrukken van verdachte16 en het veiliggestelde dactyloscopische spoor [SIN-nummer 7] is door hem geïdentificeerd als een vingerafdruk van [betrokkene 4]17.
De verbouwing van de woning aan de [adres 1].
De eigenaar van deze woning, [getuige 1], heeft tot januari 2009 in de woning gewoond. Daarna heeft hij de woning verhuurd aan derden en vanaf eind maart 2011 aan verdachte. Op 29 juli 2011 is de eigenaar in de woning geweest. Hij zag toen dat er een aantal dingen waren aangepast in de woning.18 De huurster van deze woning in de periode van 29 mei 2009 tot en met 16 augustus 2010 heeft verklaard dat zij geen wijzigingen aan de woning heeft aangebracht. In de kelder was volgens haar een soort studio, goed geïsoleerd. Geconfronteerd met foto's van de kelder nadat verdachte de woning had gehuurd, heeft deze huurster verklaard dat de kelder er niet zo uitzag toen zij de woning huurde.19 De huurder van deze woning in de periode van 16 augustus 2010 tot en met maart 2011 heeft verklaard hij in die tijd de woning niet heeft veranderd of verbouwd.20 Voorts is uit een op 4 augustus 2011 verricht buurtonderzoek in de [adres 1] gebleken dat er bij [adres 1] de laatste maanden veel is verbouwd door Poolse bouwvakkers en dat in de maand mei 2011 op dat adres een grote verbouwing heeft plaatsgevonden.21
Op 12 augustus 2011 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een tweede zoeking in de woning aan de [adres 1] plaatsgevonden. Daarbij is vastgesteld dat op de ouderslaapkamer op de eerste verdieping, in de hoek tegen de badkamer, een kolom was geplaatst. Deze kolom bleek op de begane grond uit te komen in de keuken, achter de hoekopstelling van een Amerikaanse koelkast. Achter deze koelkast bleek een tweetal flexibele kanalen te zijn gemonteerd, die blijkbaar een verbinding vormden tussen de kelderruimte onder de keuken en de slaapkamer boven de keuken. In de kelderruimte bleek dat de beide flexibele kanalen in de droogruimten achter een verlaagd plafond uitkwamen samen met een hoeveelheid bekabeling die blijkbaar ook van de bovenverdieping afkomstig was. Op de zolder was voorts een dubbele achterwand geplaatst. Deze was ongeveer 30 tot 40 centimeter vóór de originele achterwand geplaatst en in de ontstane tussenruimte werden de dubbele flexibele kanalen vanuit de kolom uit de slaapkamer naar het dak geleid. Ook bleek dat op zolder een schuine wand met vertikaal geplaatste schotten was gemonteerd. In de ruimte achter het schot lag een harddisk, met daaraan gekoppeld een beeldscherm en een adapter. Alles was met de nodige bekabeling aangesloten. Dit was blijkbaar bedoeld om op meerdere plaatsen in en rondom de woning beelden van de aan de buitenzijde van de woning aangetroffen vier beveiligingscamera's22 vast te leggen en op te slaan.23
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in werking zijnde hennepdrogerijen heeft gehad in de kelder van de op dat moment door hem gehuurde en bewoonde woning en dat hij samen met een ander of anderen opzettelijk en - gelet op de grote schaal waarop een en ander plaatsvond - beroepsmatig de aldaar aangetroffen hennep heeft bewerkt en de hasjiesj voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3.
Op 18 juli 2011 rond 10.40 uur wordt een grijze Audi S4 met het Duits kenteken [kenteken 2] in de [adres 1] waargenomen door de buurtbrigadier, verbalisant [verbalisant 1]. Deze auto kwam van de oprit van [adres 1] de weg op gereden. [verbalisant 1] wilde deze auto controleren in het kader van de naleving van de Wegenverkeerswet. De bestuurder van de auto voldeed aan het stopteken op de [straat] en overhandigd desverzocht zijn paspoort, zijn rijbewijs en een Duits kentekenbewijs. De bestuurder van de auto bleek te zijn: [verdachte], geboren [1974] te [geboorteplaats] en wonende aan de [adres 1]. Tijdens het gesprek rook [verbalisant 1] een henneplucht. [verbalisant 1] vroeg of hij in de kofferbak van de auto mocht kijken. Hierop opende [verdachte] de kofferbak vanuit de binnenzijde van de auto. [verbalisant 1] trof onder de kofferbakmat in een rode boodschappentas twee transparante zakken met daarin henneptoppen aan. Hierop heeft [verbalisant 1] [verdachte] aangehouden. Nadat verdachte was medegedeeld niet verplicht te zijn op vragen te antwoorden, zei verdachte dat hij de hennep had gekocht. [verbalisant 1] heeft de auto vervolgens in beslag genomen en bracht deze over naar het politiebureau te Best.24
Op 21 juli 2011 is het onder verdachte op de [straat] te Son in beslag genomen plantenmateriaal onderzocht. In de twee sealbags zaten groenkleurige gedroogde toppen. Verbalisant herkende ambtshalve de geur en de vorm van de toppen, als zijnde de toppen van hennepplanten. Uit de indicatieve test bleek dat dit plantenmateriaal vermoedelijk hennep/hasjiesj betrof. Van de gedroogde henneptoppen is een representatief monster genomen. Het ging daarbij om twee sealbags met henneptoppen, één sealbag met een gewicht van 150 gram en één sealbag met een gewicht van 350 gram.25
Verdachte heeft verklaard dat de hennep die in zijn auto is aangetroffen en waarvoor hij op 18 juli 2011 is aangehouden, van hem is.26
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 juli 2011 in totaal 500 gram hennep heeft vervoerd.
Ten aanzien van feit 5.
Vrijspraak ten aanzien van het witwassen van de woning.
De rechtbank acht wettig noch overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 november 2007 tot en met 18 juli 2011 - in vereniging - schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd, het witwassen van de aan hem en zijn medeverdachte in eigendom toebehorende woning aan de [adres 2].
Deze woning is door verdachten in eigendom verworven in 2007 en is gefinancierd middels een hypothecaire geldlening van de [bank] groot € 300.000,-. De bewering van de officier van justitie dat deze hypothecaire geldlening (en daarmee, indirect, de woning) is verkregen op basis van valse inkomensgegevens acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zodat niet bewezen kan worden dat de verwerving van deze woning is geschied met middelen, van misdrijf afkomstig. De omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachte nadien - op enig moment - de financiële verplichtingen, voortvloeiende uit de hypothecaire geldlening, geheel of gedeeltelijk zijn nagekomen met behulp van middelen, waarvan - bij gebreke van een gebleken rechtmatige en toereikende bron van inkomsten - moet worden aangenomen dat deze uit misdrijf afkomstig zijn, heeft niet tot gevolg dat de woning alsnog geacht moet worden uit misdrijf te zijn verkregen.
Overweging met betrekking tot het witwassen van geldbedragen en de auto.
Op grond van een vordering ex artikel 126nd en 126ud van het Wetboek van Strafvordering heeft de [bank] aan de officier van justitie gegevens verstrekt over de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij die bank aangehouden bankrekeningen. Verstrekt zijn de bankafschriften over de periode 18 juli 2005 tot 18 juli 2011 van de bankrekeningen [nummer 1] ten name van verdachte, [nummer 2] ten name van medeverdachte [medeverdachte] en [nummer 3] ten name van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte]27. Hieruit blijkt dat in de ten laste gelegde periode onder meer de volgende contante stortingen van geldbedragen in euro's op deze rekeningen zijn gedaan (vermeld worden achtereenvolgens de datum/het bedrag in euro's/vindplaats in het financieel dossier, te weten het paginanummer, en het totaalbedrag):
De bankrekening [nummer 1] ten name van verdachte
2007:
29 nov/520/572, derhalve een bedrag van € 520,-.
2008:
29 jan/2000/582, 5 maart/270/586, 31 maart/1000/591, 1 aug/2100/605, 19 aug/2880/602, 5 sep/2100/608, 13 okt/2100/613, 28 okt/2000/618, in totaal een bedrag van € 14.450,-.
2009:
13 mei/1000/640, 5 aug/2000/569, 1 sept/500/662, 30 sept/500/665, 26 okt/1000/669, 16 nov/1040/677, 20 nov/1980/676, 2 dec/1300/685, 8 dec/250/684, in totaal een bedrag van
€ 9.570,-.
2010:
15 jan/240/690, 20 jan/2020/689, 6 apr/1250/711, 18 jun/1000/719, 3 aug/700/728, 24 aug/820/727, in totaal een bedrag van € 6.030,-.
2011:
13 jan/1000/744, 21 febr/3140/747, 5 apr/1015/756, 5 apr/970/756, 30 juni/1380/761,7 juli/1500/771, in totaal een bedrag van € 9.005, -.
De bankrekening [nummer 2] ten name van de medeverdachte [medeverdachte]
2007:
geen stortingen
2008:
29 jan/2000/1100, 5 aug/3000/1133, 11 okt/4800/1143, 11 okt/200/1143, in totaal een bedrag van € 10.000,-.
2009:
13 mei/1000/1180, 5 aug/2000/1206, 15 aug/1000/1205, 23 sept/2500/1209, in totaal een bedrag van € 6.500,-.
2010:
2 jan/1010/1230, 20 jan/2000/1229, 3 febr/1240/1235, 13 maart/500/1241, 23 maart/500/1239, 6 apr/1980/1245, 18 juni/1000/1252, 26 juli/1000/1239, 6 okt/600/1267, 23 dec/1000/1272, in totaal een bedrag van € 10.830,-.
2011:
22 febr/1820/1282, 7 juli/200/1304, in totaal een bedrag van € 2.020,-.
De bankrekening [nummer 3] ten name van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte]
2007:
geen gegevens in het dossier
2008:
29 jan/10.000/780, 5 maart/2.000/782, 31 maart/1500/784, 16 mei/2500/789, 15 mei/2200/789, 2 juli/1350,-/796, 5 aug/2100/798, 1 aug/2500/799, 13 okt/2480/807, 28 okt/500/810, 22 dec/1000/813, 4 dec/1500/814, 1 dec/1460/814, in totaal een bedrag van
€ 31.090,-.
2009:
8 jan/4000/821, 3 febr/900/827, 18 maart/1.480/830, 5 jan/4950/823, 2 maart/1360/831, 22 mei/2000/834, 13 mei/1000/836, 13 mei/1000/836, 4 mei/3000/837, 10 juli/1000/842, 28 aug/1800/845, 5 aug/2000/847, 30 sept/1500/848, 21 sept/1500/849, 20 nov/1350/855, 3 nov/1140/856, in totaal een bedrag van € 29.980,-.
2010:
2 jan/2000/861, 15 jan/280/862, 20 jan/2000/864, 22 febr/3000/866, 13 maart/600/870, 19 maart/2000/869, 6 apr/1210/874, 29 apr/2000/874, 2 jun/2015/880, 18 jun/1000/879, 26 juli/2000/882, 26 juli/125/882, 1 juli/1350/884, 24 aug/680/886, 6 sept/1000/890, 6 sept/1000/890, 6 okt/1500/895, 6 okt/600/895, 12 okt/400/895, 15 nov/550/898, 5 nov/2000/900, 1 dec/1770/907, 23 dec/1000/904, 13 dec/1835/905, in totaal een bedrag van
€ 31.915,-.
2011:
13 jan/1700/910, 7 juli/1440/929, in totaal een bedrag van € 3.140,-.
Uit de hiervoor aangehaalde gegevens blijkt dat in de tenlastegelegde periode aanzienlijke contante stortingen zijn verricht. Per saldo blijkt in de periode 1 november tot en met 18 juli 2011 een bedrag van € 165.050,- in contanten te zijn gestort op de rekening van verdachte
(€ 39.575,-), de en/of rekening van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte]
(€ 96.125,-) en de rekening van medeverdachte [medeverdachte] (€ 29.350,-).
Volgens opgave van de belastingdienst hebben de - legale - inkomsten van verdachte in de periode 2008 tot en met 2010 € 27.548,- bedragen, terwijl het inkomen van medeverdachte [medeverdachte] over die periode € 48.532,- beliep, waarvan € 1.302,- betrekking heeft op het jaar 201028. Over dezelfde periode heeft verdachte een bedrag van € 30.050,- op zijn rekening gestort, terwijl in diezelfde periode € 92.985,- op de gezamenlijke en/of rekening van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] werd gestort. Medeverdachte [medeverdachte] heeft over die periode een bedrag van € 27.330,- op haar bankrekening gestort, waarvan
€ 10.830,- betrekking heeft op het jaar 2010.
Over de periode 1 januari 2011 tot en met 18 juli 2011 heeft verdachte een bedrag van
€ 9.005,- op zijn bankrekening gestort. De stortingen over diezelfde periode op de gezamenlijke en/of rekening beliepen € 3.140,-. Medeverdachte [medeverdachte] heeft over deze periode € 2.020,- op haar rekening gestort. Volgens de aangehaalde opgave van de belastingdienst zijn over 2011 van verdachte nog geen inkomensgegevens beschikbaar. Van medeverdachte [medeverdachte] is over het gehele jaar 2011 een inkomen bekend van
€ 10.910,-. Verdachte verklaarde bij de rechter-commissaris: 'In maart 2011 ben ik begonnen met een eigen bedrijf in carcleaning. Ik maak auto's showroomklaar. Ik heb met dit bedrijf nog geen winst gemaakt. (...) Ik heb geen spaargeld'.
Verdachte heeft, geconfronteerd met de hiervoor aangehaalde gegevens, geen verklaring gegeven op grond waarvan aangenomen kan worden dat de contant gestorte geldbedragen afkomstig zijn uit een legale bron, terwijl een verklaring daarvoor evenmin gevonden kan worden in de legale inkomsten van verdachte, zoals die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Het moet er, bij gebreke van een redelijke andere verklaring, voor worden gehouden dat de betreffende bedragen verkregen zijn door misdrijf.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft, geconfronteerd met de aangehaalde onderzoeksgegevens evenmin een verklaring willen verschaffen. Gelet op de omvang van het gestorte bedrag van
€ 122.335,- in contanten op haar bankrekening en de gezamenlijke en/of rekening is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de hoogte van het - legale - inkomen van medeverdachte [medeverdachte], het niet anders kan dan dat de betreffende middelen geheel of gedeeltelijk afkomstig zijn van misdrijf. Daarbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op het feit dat het inkomen van medeverdachte [medeverdachte] - volgens opgave van de belastingdienst - in 2010 € 1.308,- bedroeg, terwijl in datzelfde jaar respectievelijk contant werd gestort een bedrag van € 10.830,- op haar bankrekening en een bedrag van € 31.915, op de gezamenlijke rekening van haar en verdachte. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat op de bankafschriften van de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte] naast de contante stortingen ook periodieke bijschrijvingen worden vermeld die betrekking hebben op inkomsten uit dienstbetrekking van medeverdachte [medeverdachte]. Dit betekent dat de contante stortingen niet kunnen betreffen de legale inkomsten uit de dienstbetrekking die medeverdachte [medeverdachte] op dat moment nog had. Het gezamenlijke inkomen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bedroeg in 2010 € 9.848,- hetgeen niet eens toereikend was om de hypothecaire lasten van de woning [adres 2] (13.500 euro: 12 x 1.125 euro29) te kunnen voldoen.
De contante stortingen worden evenmin verklaard door de contante opnamen van de desbetreffende rekeningen, zoals blijkt uit de opstelling van de contante opnamen van de drie betrokken bankrekeningen over de tenlastegelegde periode, zoals weergegeven op de pagina's 8 tot en met 10 van het proces-verbaal van het financieel onderzoek.
Door het storten van contante geldbedragen op de respectieve bankrekeningen van verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] alsook hun gezamenlijke en/of rekening is sprake van het omzetten van een voorwerp in de zin van artikel 420bis lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht. Door het storten van contant geld (chartaal geld) op een (eigen) bankrekening wordt een zaak (in de zin van artikel 3:2 Burgerlijk Wetboek) omgezet in een vorderingsrecht (giraal geld), uit te oefenen jegens de bankinstelling, waar de rekening wordt aangehouden (er van uitgaande dat de rekening op moment van de betaling geen debetstand vertoont).
Aangezien de van misdrijf afkomstige geldbedragen gestort zijn op zowel de eigen bankrekening van verdachte en die van zijn medeverdachte [medeverdachte] maar ook op hun gezamenlijke en/of rekening is naar het oordeel sprake van het in vereniging omzetten van geldbedragen.
Verdachte heeft op 11 juli 2011 een auto van het merk Audi S4 met het Duitse kenteken [kenteken 2] gekocht voor een bedrag van € 17.300,-. Dit bedrag heeft verdachte contant betaald30. Bij gebreke van voldoende legale inkomsten van verdachte, zoals hiervoor overwogen, en bij gebreke van een verklaring van verdachte, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat deze auto is betaald met gelden die middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte is op 18 juli 2011 nadat hij in deze auto had gereden aangehouden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de feiten zoals die hiervoor bij feit 3 zijn vastgesteld.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het onder feit 5 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt, een en ander zoals hierna bewezenverklaard.
Ten aanzien van het parketnummer 01/149031-11:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 en feit 2 beide wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank31.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Verdachte heeft op 26 november 2010 bij de politie verklaard dat hij het pand aan [adres 5] ongeveer een half jaar heeft gehuurd van de eigenaar, [betrokkene 5]. Hij is de enige persoon die gebruik maakt van dit pand. Hij heeft het slot vervangen, zodat de eigenaar niet binnen kan. Er komen wel eens mensen over de vloer. 32
De politie is naar aanleiding van CIE-informatie op 26 november 2010 naar het pand aan [adres 5] gegaan. De verbalisanten zagen ter plaatse dat uit een van de garageboxen een bestelbus, merk Mercedes Vito, reed. Toen de bestelbus buiten stond, sloot het rolluik van de garagebox automatisch. De rolluiken van de andere ruimten werden ook gesloten. In het pand brandde licht en gezien werd dat de televisie aan stond. Het pand kon alleen via de voordeur worden verlaten. De politie is het pand binnen gegaan en met toestemming van de officier van justitie werd het pand doorzocht.33
In een vuilcontainer in de garage zijn vier zakken met vermoedelijk hennepplantenmateriaal aangetroffen. Ook werd in het systeemplafond in de hal een aantal bankbiljetten aangetroffen. Voornoemde voorwerpen werden in beslag genomen. Verdachte was op het moment van de doorzoeking (als enige) in het pand aanwezig; hij werd aangehouden34.
Het in beslag genomen plantenmateriaal werd bemonsterd en indicatief getest. Verbalisant [verbalisant 9] zag en rook dat deze planten hem bekend voorkwamen als zijnde hennepplanten. De kristallen van de testampul reageerden positief op de aanwezigheid van Cannabis producten en/of derivaten daarvan. Hieruit bleek dat dit plantenmateriaal in de vier zakken hennep betrof. Het gaat om twee zakken met natte henneptoppen, één zak met gedroogde henneptoppen en één zak met gruis.35
De inhoud van voornoemde vier zakken henneptoppen wordt beschreven door verbalisant [verbalisant 10]. Zak 1 (sealbag) bevatte hennep die vochtig was, met een nettogewicht van 5,75 kilogram. Zak 2 (sealbag) bevatte hennep die vochtig was, met een nettogewicht van 5,59 kilogram. Zak 3 (sealbag) bevatte gedroogde hennep, met een nettogewicht van 1,20 kilogram. Zak 4 (sealbag) bevatte hennepdelen bestaande uit gruis, met een nettogewicht van 1,27 kilogram.36 Opgeteld bedraagt de hoeveelheid aangetroffen hennep in de vier zakken een nettogewicht van 13,81 kilogram.
Het in beslag genomen geld bestond uit:
- 54 biljetten van € 200,- (in totaal € 10.800,-);
- 38 biljetten van € 100,- (in totaal € 3.800,-);
- 18 biljetten van € 50,- (in totaal € 900,-).37, in totaal een bedrag van € 15.500,-.
Op de notebook, die ook op 26 november 2010 in het pand aan de [adres 5] onder verdachte in beslag is genomen, is door verbalisant [verbalisant 11] van de afdeling Forensische Technische Ondersteuning onderzocht. In deze notebook werd een "[bestand]" bestand aangetroffen met daarin een inkoopschema waarop data, inkoopprijs en kilogrammen stonden vermeld.38
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank feit 1 bewezen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende. Het geld was verborgen in het systeemplafond in de hal van genoemd pand. Verdachte heeft verklaard dat hij geen inkomsten heeft en dat zijn vriendin ook geen werk heeft en dat hij het geld in bewaring heeft van een niet nader door hem bij naam te noemen persoon (dossierpagina's 14 tot en met 16). De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op dit punt niet geloofwaardig.
De rechtbank gaat er op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen van uit dat het niet anders kan dan dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte daarmee ook bekend was, nu het geld in de directe nabijheid van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen werd aangetroffen en het een feit van algemene bekendheid is dat met de handel in verdovende middelen grote, veelal contante geldbedragen zijn gemoeid.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van feit 2.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van 01/825379-11:
Ten aanzien van feit 1:
op 18 juli 2011 te Son, gemeente Son en Breugel in een pand aan de [adres 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de uitoefening van beroep of bedrijf, opzettelijk:
- heeft bewerkt een hoeveelheid van in totaal ongeveer 68,32 kilogram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
- opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 92,55 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Ten aanzien van feit 3:
op 18 juli 2011 te Son, gemeente Son en Breugel opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van 500 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Ten aanzien van feit 5:
op tijdstippen in de periode van 1 november 2007 tot en met 18 juli 2011, te Son, gemeente Son en Breugel en/of te Eindhoven en/of te Best, althans in Nederland:
- tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten geldbedragen, heeft omgezet
- en van een voorwerp, te weten een personenauto (merk Audi), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Ten aanzien van 01/149031-11:
Ten aanzien van feit 1:
op 26 november 2010 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13.810 gram (13,81 kilo/4 zakken) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Ten aanzien van feit 2:
op 26 november 2010 te Eindhoven een voorwerp, te weten een chartaal geldbedrag met een totale waarde van circa 15.500 euro, voorhanden had, terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van het tenlastegelegde onder de parketnummers 01/825379-11 en 01/149031-11 een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert zij onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen genummerd 11 en 58, de bewaring van de goederen genummerd 13 tot en met 15 en teruggave van het goed nummer 16.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar tevens een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te hebben gemaakt.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair algehele vrijspraak bepleit. Subsidiair is betoogd dat de rechtbank hooguit kan komen tot een bewezenverklaring voor feit 1 en feit 5 van parketnummer 01/825379-11. De verdediging is van mening dat in dat geval kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur dat verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met aftrek van het voorarrest. De verdediging heeft daarom verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis. De verdediging heeft zich ten aanzien van de in beslag genomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 mei 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor - onder meer - het plegen van Opiumwetdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank zal er bij de strafoplegging voorts rekening mee houden dat verdachte geruime tijd profijt heeft getrokken van voorwerpen/opbrengsten afkomstig uit enig misdrijf waarbij die opbrengsten aan het zicht van justitie werden onttrokken en/of aan die opbrengsten een schijnbaar legale herkomst werd verschaft. Verdachte heeft daardoor bijgedragen aan aantasting van de integriteit van het financiële stelsel en aan verstoring van de economie. Daarbij heeft hij doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Verdachte heeft welbewust een bijdrage geleverd aan de handel in hennep terwijl van algemene bekendheid is dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie bij de strafeis tot uitgangspunt heeft genomen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering hoofdelijk toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de vordering primair dient te worden afgewezen. Subsidiair is de vordering op een heel laat tijdstip ingediend en niet eenvoudig. De behandeling van de vordering levert een te zware belasting voor het strafproces op, zodat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De hoogte van de gevorderde advocaatkosten van de benadeelde partij zijn niet onderbouwd.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn die geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen en/of met betrekking tot welke de feiten zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid of deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang;
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 420bis.
Opiumwet art. 3, 11
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder parketnummer 01/825379-11 onder 2 en onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van 01/825379-11 feit 1:
medeplegen van:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel
en
medeplegen van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van
een middel;
Ten aanzien van 01/825379-11 feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van
een middel;
Ten aanzien van 01/825379-11 feit 5:
medeplegen van witwassen
en
witwassen;
Ten aanzien van 01/149031-11 feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel;
Ten aanzien van 01/149031-11 feit 2:
witwassen.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel.
Ten aanzien van het parketnummer 01/825379-11 feit 1, feit 3, feit 5 en het parketnummer 01/149031-11 feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 4:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [bedrijf 1] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, te weten:
- een geldbedrag van € 10.800,-;
- een geldbedrag van € 3.800,-;
- een geldbedrag van € 900,-;
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten:
- een map (nummer 11);
- hennep (nummer 58);
Teruggave van de in beslag genomen goederen, aan de rechthebbende te weten:
- een koopakte [adres 2] (nummer 13);
- een akte hypotheek (nummer 14);
- een bewijs van eigendom [adres 2] (nummer 15);
- een kentekenbewijs [kenteken 1] (nummer 16).
De rechtbank wijst af het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J. Appelhof, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 18 juli 2012.
mr. C.P.J. Scheele is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, afdeling gezamenlijke recherche, dossiernummer [pv-nummer 1], aantal doorgenummerde bladzijden 415.
2 Kadastraal bericht object op de pagina's 397 en 397
3 Verslag van binnentreden in woning op pagina 229
4 Overeenkomst van verhuur en huur op pagina 409
5 Proces-verbaal van aangifte namens [bedrijf 1] op pagina 233
6 Proces-verbaal van het financieel onderzoek in de zaak op de pagina's 292 en 293 van dat onderzoek
7 Proces-verbaal binnentreden woning op de pagina's 154 en 155
8 Proces-verbaal van bevindingen aantreffen hennepdrogerij / testen plantenmateriaal op de pagina's 163 tot en met 172
9 Proces-verbaal van bevindingen aantreffen hennepdrogerij / testen plantenmateriaal op de pagina's 163 tot en met 172
10 Proces-verbaal van bevindingen op pagina 219
11 Proces-verbaal Technisch Onderzoek op de pagina's 340 tot en met 343
12 Rapport van het NFI d.d. 28 september 2011, zaaknummer [nummer 4] (aanvraag 001) op de pagina's 355 tot en met 357
13 Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina's 266 tot en met 278
14 Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina's 296 tot en met 297
15 Rapport NFI d.d. 5 oktober 2011, pagina's 316 tot en met 321
16 Processen-verbaal uitslag sporenonderzoek en rapporten dactyloscopisch sporenonderzoek, pagina's 296 tot en met 303
17 Processen-verbaal uitslag sporenonderzoek en rapporten dactyloscopisch sporenonderzoek, pagina's 291 tot en met 303 tot en met 295.
18 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] op de pagina's 372 en 373
19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], op de pagina's 365 en 366
20 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] op de pagina's 389 en 390
21 Proces-verbaal relaas van buurtonderzoek op pagina 213
22 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 210
23 Proces-verbaal van bevindingen tweede doorzoeking op de pagina's 215 en 216
24 Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] op de pagina's 196 tot en met 198
25 Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] op de pagina's 202 tot en met 204
26 Proces-verbaal van verhoor van verdachte op pagina 29
27 Financieel dossier berekening verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 111 en volgende.
28 Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel p. 11 alsmede het als bijlage 9 bij dit rapport opgenomen proces-verbaal gegevens belastingdienst d.d. 9 december 2011
29 Uitgaande van de opgave van de [bank] per 1 juni 2011, als bijlage opgenomen in het eind-pv, p. 400
30 Een geschrift te weten een koopcontract met bijlagen, op de pagina's 391 tot en met 394
31 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel Noord, registratienummer [pv-nummer 2], aantal doorgenummerde bladzijden 88.
32 Proces-verbaal van verhoor van verdachte op de pagina's 14 en 15
33 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 45 en 46
34 Proces-verbaal van bevindingen op pagina 51
35 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 56, 58 en 59
36 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 60 en 61
37 Kennisgeving van inbeslagneming op de pagina's 30 en 31
38 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 63 en 65