Kantonrechter te Boxmeer*
Zaaknummer : 835956/141
Rolnummer : 693/12
Uitspraak : 4 juli 2012
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mw. mr. G.J.W. van den Brink,
de besloten vennootschap Z.O.N. Uitzendgroep B.V.,
gevestigd te Asten,
gedaagde,
procederend in persoon.
Nadat een dag was bepaald voor de behandeling van deze zaak, heeft eiseres, verder te noemen [eiseres], gedaagde, verder te noemen "Z.O.N.", doen dagvaarden. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012. Z.O.N. is bij die gelegenheid verschenen en heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres]. [eiseres] heeft bij die gelegenheid haar standpunt doen toelichten bij monde van haar gemachtigde, voornoemd. Namens Z.O.N. is het woord gevoerd door de heren [W.] en [H.]. Namens Z.O.N. is een schriftelijke reactie aan het eind van de zitting aan de kantonrechter overgelegd. Daarop is vonnis bepaald op heden.
1.1 [eiseres] vordert - zakelijk weergegeven - dat de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, Z.O.N. zal veroordelen tot wedertewerkstelling van [eiseres] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag dat zij dit nalaat en tot doorbetaling van loon vanaf 26 maart 2012, vermeerderd met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
1.2 [eiseres] legt daaraan ten grondslag dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen waarop de CAO NBBU van toepassing was. Het daarin opgenomen fasesysteem was van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en Z.O.N.. Z.O.N. is ten onrechte van mening dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op 25 maart 2012 door tijdsverloop is geëindigd. Vanaf 20 oktober 2011 behoorde [eiseres] tot de categorie werknemers voor wie fase 4 van het fasesysteem gold, zodat zij vanaf die datum een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had. Vanaf 20 oktober 2008 is sprake geweest van een ononderbroken dienstverband. [eiseres] leidt dat af uit het feit dat zij ten laste van Z.O.N. een reïntegratietraject heeft gevolgd en uit het feit dat Z.O.N. ook altijd haar ziekengeld heeft uitbetaald. Na hersteldmelding heeft zij ook telkens haar werk hervat zonder dat een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangegaan. In elk geval is zij op 16 februari 2012 in fase 4 terechtgekomen, waardoor vanaf dat moment een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen.
1.3 De arbeidsovereenkomst is volgens [eiseres] niet op reguliere wijze geëindigd en in elk geval niet door tijdsverloop op 25 maart 2012. Een rechtsgeldige opzegging heeft niet plaatsgevonden en [eiseres] heeft de nietigheid ingeroepen van de opzegging van 20 maart 2012. Voor zover door ondertekening van een overeenkomst op 26 december 2011 een nieuwe overeenkomst tot stand zou zijn gekomen, doet [eiseres] een beroep op vernietiging van die overeenkomst wegens dwaling. Zij heeft deze immers ondertekend omdat zij via [B.], waar zij te werk was gesteld, te horen had gekregen dat zij alleen daardoor van werk verzekerd zou blijven. Ten slotte betoogt [eiseres] dat een overeenkomst voor bepaalde tijd op grond van het bepaalde in artikel 7:667, lid 4 BW niet in de plaats kan treden van een eerdere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2. Z.O.N. heeft hiertegen tot verweer aangevoerd dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wel degelijk per 25 maart 2012 is geëindigd, waardoor na die datum geen aanspraak meer bestaat op arbeid of loon. Er is geen sprake geweest van een ononderbroken dienstverband als bedoeld in het fasesysteem, omdat [eiseres] gedurende een deel van die periode arbeidsongeschikt is geweest. Voor de berekening van het aantal weken binnen het fasesysteem gelden alleen de daadwerkelijk gewerkte weken. De wegens arbeidsongeschiktheid niet gewerkte weken tellen daarom niet mee bij de beoordeling van de fase waarin een uitzendkracht zich in het fasesysteem bevindt.
3. Voor de toelichting op en onderbouwing van de standpunten van partijen zij, voor zover hieronder niet nader aan te halen, verwezen naar de stukken van het geding.
4.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat tussen partijen het navolgende vast:
* 31 maart 2008: [eiseres] treedt in dienst van Z.O.N. op basis van een uitzendovereenkomst en wordt gedetacheerd bij een bedrijf in Oeffelt, verder te noemen "[B.]". Op de overeenkomst was de NBBU CAO van toepassing, met inbegrip van het daarin opgenomen fasesysteem, en bevatte in artikel 3.1 een zogenaamd "uitzendbeding".
* 20 oktober 2008: partijen gaan een nieuwe oproeparbeidsovereenkomst aan vanwege het feit dat [eiseres] na een dienstverband van 26 weken in fase 2 van het fasesysteem terecht was gekomen. Ook deze overeenkomst bevat een zogenaamd "uitzendbeding".
* 6 juni 2010: [eiseres] ondergaat met spoed een operatie in het Maasziekenhuis te Boxmeer. De eerste dag van arbeidsongeschiktheid was 7 juni 2010.
* 9 oktober 2010: [eiseres] start op arbeidstherapeutische basis voor twee uur per dag gedurende drie dagen per week bij [B.]. Geleidelijk voert zij het aantal gewerkte uren op.
* 16 mei 2011: [eiseres] is hersteld en hervat de overeengekomen arbeid.
* oktober 2011: vanwege het terugkeren van de eerdere klachten valt [eiseres] opnieuw uit.
* 12 december 2011: [eiseres] is hersteld en hervat de overeengekomen arbeid.
4.2 Medio december 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en de heer [F.B.]. Deze deelde mede dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] op 25 december 2011 zou eindigen en dat Z.O.N. niet bereid zou zijn haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Gelet op het fasesysteem zou [eiseres] daarom gedurende een periode van een half jaar niet geplaatst kunnen worden. [eiseres] heeft daar bezwaar tegen gemaakt, waarna overleg heeft plaatsgevonden tussen [B.] en Z.O.N.. Naar aanleiding daarvan heeft [B.] namens Z.O.N. [eiseres] een arbeidsovereenkomst voorgelegd voor de duur van drie maanden. [eiseres] heeft deze overeenkomst getekend, naar zij zegt uit vrees voor haar baan.
4.3 Bij brief van 20 maart 2012 heeft Z.O.N. [eiseres] bericht dat de op 31 maart 2008 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst op 26 maart 2012 wordt beëindigd. Bij brief van 21 maart 2012 maakt [eiseres] daar bezwaar tegen. Z.O.N. heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 26 maart 2012 van rechtswege is geëindigd. Sedertdien heeft Z.O.N. [eiseres] geen werk meer aangeboden en evenmin loon betaald.
4.4 De uitzendovereenkomst wordt in artikel 7:690, lid 1 BW gedefinieerd als een arbeidsovereenkomst op grond waarvan de uitzendkracht door de uitzendonderneming in het kader van de uitoefening van het bedrijf van die uitzendonderneming ter beschikking wordt gesteld aan een inlener om krachtens een door deze aan de uitzendonderneming verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de inlener. De rechtspositie van de werknemer varieert naar mate de uitzending langer heeft geduurd. Die variatie is in de CAO vastgelegd in een fasesysteem.
5. Het onderhavige geschil vloeit voort uit een verschil van mening ten aanzien van de vraag in welke fase [eiseres] volgens het fasesysteem van de NBBU CAO is gekomen. Dit fasesysteem staat in de artikelen 12 tot en met 15 van deze CAO, waarvan de tekst luidt als volgt:
"Artikel 12
Fasensysteem en periode- en ketensysteem
1. Het fasensysteem onderscheidt vier fasen, zoals omschreven in artikel 13 tot en met 15. De rechtspositie van de uitzendkracht is afhankelijk van de fase waarin hij zich bevindt.
2. Als nog niet in meer dan 26 weken werkzaamheden zijn verricht, wordt een uitzendovereenkomst geacht te zijn aangegaan op basis van fase 1. Indien na 26 weken de werkzaamheden worden voortgezet, worden deze geacht te zijn voortgezet op basis van fase 2.
3. Uiterlijk tot fase 2 intreedt, kan ook uitdrukkelijk voor het periode- en ketensysteem als bedoeld in artikel 7: 668a BW (zie bijlage 8 van deze cao) gekozen worden. De telling van het periode- en ketensysteem vangt aan vanaf het moment dat de eerste uitzendovereenkomst volgens het periode- en ketensysteem wordt aangegaan. Zolang er sprake is van een keten van uitzendovereenkomsten in de zin van het periode- en ketensysteem, kan niet alsnog gekozen worden voor toepassing van het fasensysteem. Voor uitzendkrachten met een uitzendovereenkomst volgens het periode- en ketensysteem geldt de PlusPensioenregeling als bedoeld in artikel 31.
4. De uitzendonderneming en de uitzendkracht hebben de mogelijkheid om in een eerder stadium dan is voorzien in het fasensysteem uitzendovereenkomsten voor bepaalde of onbepaalde tijd aan te gaan. Onder uitzendovereenkomsten voor bepaalde tijd wordt hier verstaan: een fase 1 of 2 uitzendovereenkomst waarbij het uitzendbeding als bedoeld in artikel 13 lid 2 sub b, uitdrukkelijk is uitgesloten. In afwijking van artikel 7: 628 lid 5 BW geldt gedurende de looptijd van deze uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd een uitsluiting van de loondoorbetalingsverplichting, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen. Uitsluiting van de loondoorbetalingsverplichting betekent dat er geen loon verschuldigd is, als het werk is weggevallen en daardoor geen werkzaamheden zijn verricht. Als de uitzendonderneming zich hierop beroept, mag de uitzendkracht de uitzendovereenkomst onverwijld opzeggen. Bij ziekte heeft de uitzendonderneming wel een loondoorbetalingsverplichting.
Artikel 13
Fase 1 en 2
1. De telling van fase 1 en 2
a. Gedurende de eerste periode van gewerkte weken, week 1 tot en met week 26 (26 weken), werkt de uitzendkracht in fase 1.
b. Gedurende de tweede periode van gewerkte weken, week 27 tot en met week 130 (104 weken) werkt de uitzendkracht in fase 2.
c. Alle weken waarin door de uitzendkracht daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht tellen mee als een gewerkte week, ongeacht hoeveel uren er in die week zijn gewerkt.
d. Bij een onderbreking tussen twee uitzendovereenkomsten van 26 weken of langer, begint de telling van de gewerkte weken opnieuw. Fase 1 vangt dan opnieuw aan.
N.B. Week 27 tot en met 78 wordt fase 2A genoemd en week 79 tot en met 130 fase 2B. Dit onderscheid heeft uitsluitend een administratieve betekenis, namelijk om de 78 weken als bedoeld in artikel 30 lid 6 (Scholing) en artikel 31 lid 1 (Pensioen), af te bakenen. Het onderscheid heeft geen invloed op de rechtspositie van de uitzendkracht.
2. Bij het aangaan van de fase 1 en 2 uitzendovereenkomst met uitzendbeding geldt:
a. De uitzendovereenkomst van fase 1 en 2 wordt aangegaan voor de duur van de terbeschikkingstelling.
b. In fase 1 en 2 is het uitzendbeding van toepassing. Het uitzendbeding houdt in dat de uitzendovereenkomst tussen uitzendonderneming en uitzendkracht van rechtswege eindigt omdat de terbeschikkingstelling ten einde komt op verzoek van de inlener (artikel 7: 691 lid 2 BW).
c. De uitzendonderneming is alleen loon verschuldigd over de periode dat de uitzendkracht daadwerkelijk uitzendwerk heeft verricht. Artikel 7: 628 lid 1 BW blijft buiten beschouwing.
d. In afwijking van artikel 7: 691 lid 1 en 3 BW is ook gedurende fase 2 het uitzendbeding van toepassing.
3. Bij het einde van de fase 1 en 2 uitzendovereenkomst met uitzendbeding geldt:
a. De uitzendovereenkomst komt ten einde doordat de inlener om welke reden dan ook de uitzendkracht niet langer wil of kan inlenen en voorts doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, de bedongen arbeid niet langer wil of kan verrichten, alsmede door de vervulling van enige voorwaarde in de uitzendovereenkomst. In geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt de terbeschikkingstelling in fase 1 en 2 direct na de melding als bedoeld in artikel 25 lid 2 geacht met onmiddellijke ingang te zijn beëindigd op verzoek van de inlener.
b. Er is geen opzegging van de uitzendovereenkomst nodig, maar de uitzendonderneming en uitzendkracht stellen elkaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is op de hoogte van de (aanstaande) beëindiging van de uitzendovereenkomst.
Artikel 14
Fase 3
Als fase 1 en 2 zijn voltooid en na een onderbreking van 26 weken of langer een nieuwe uitzendovereenkomst wordt aangegaan, vangt fase 1 opnieuw aan. Als fase 1 en 2 zijn voltooid en de werkzaamheden binnen 26 weken worden voortgezet of een nieuwe uitzendovereenkomst wordt aangegaan, is de uitzendkracht werkzaam in fase 3.
1. De telling van fase 3
a. Fase 3 duurt 52 kalenderweken. Gedurende deze periode kunnen maximaal 4 uitzendovereenkomsten voor bepaalde tijd worden aangegaan.
b. Bij een onderbreking tussen twee fase 3 uitzendovereenkomsten van 13 weken of langer maar korter dan 26 weken, begint de telling van fase 3 opnieuw.
c. Bij een onderbreking tussen twee fase 3 uitzendovereenkomsten van 26 weken of langer begint de telling van fase 1 opnieuw.
d. Een periode van onderbreking tussen twee fase 3 uitzendovereenkomsten, korter dan 13 weken, telt mee voor de periode van de 52 kalenderweken.
2. Bij het aangaan van de fase 3 uitzendovereenkomst geldt:
a. De uitzendovereenkomst kan worden aangegaan voor een bepaalde kalenderperiode of
voor de duur van een project dat objectief bepaalbaar moet zijn.
b. Werkgever en werknemer zijn bij het aangaan van elke fase 3 uitzendovereenkomst opnieuw vrij om te bepalen wat de duur is van de uitzendovereenkomst.
c. Gedurende de fase 3 uitzendovereenkomst kan het uitzendbeding niet worden toegepast en heeft de werkgever een loondoorbetalingsverplichting.
3. Bij het einde van de fase 3 uitzendovereenkomst geldt:
a. De uitzendovereenkomst eindigt van rechtswege op de vastgestelde datum of bij einde project.
b. Tussentijdse beëindiging van de uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd is mogelijk, mits dit in de uitzendovereenkomst is opgenomen en de opzegging rechtsgeldig plaatsvindt.
c. Tenzij de uitzendkracht de inschrijving beëindigt, herleeft door de beëindiging van rechtswege van de uitzendovereenkomst de situatie zoals opgenomen is in artikel 6.
d. In afwijking van artikel 7: 668a BW lid 1 tot en met 4 worden opeenvolgende fase 3 uitzendovereenkomsten niet van rechtswege omgezet in uitzendovereenkomsten voor onbepaalde tijd, totdat aan de in fase 4 opgenomen voorwaarden is voldaan.
Artikel 15
Fase 4
Als fase 3 is voltooid en na een onderbreking van 26 weken of langer een nieuwe uitzendovereenkomst wordt aangegaan, vangt fase 1 opnieuw aan. Als fase 3 is voltooid en na een onderbreking van 13 weken of langer, maar korter dan 26 weken een nieuwe uitzendovereenkomst wordt aangegaan, vangt fase 3 opnieuw aan. Als fase 3 is voltooid en de werkzaamheden binnen 13 weken worden voortgezet of een nieuwe uitzendovereenkomst wordt aangegaan, is de uitzendkracht werkzaam in fase 4. De uitzendkracht heeft nu een uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd."
6. Tussen partijen is niet in geding dat [eiseres] per 29 september 2008, 26 weken na aanvang van de arbeidsovereenkomst, in fase 2 terecht is gekomen. Fase 2 duurt 104 weken, zodat fase 3 in beginsel zou zijn bereikt op 27 september 2010. In die periode, op 6 juni 2010, is [eiseres] echter arbeidsongeschikt geraakt. Pas op 9 oktober 2010 heeft zij op arbeidstherapeutische basis haar werkzaamheden bij [B.] deels hervat. Het aantal gewerkte uren is daarbij langzaam opgevoerd, totdat zij op 16 mei 2011 weer heeft hervat in de overeengekomen arbeid.
7. Artikel 25, lid 1 sub a NBBU CAO bepaalt dat de uitzendovereenkomst met uitzendbeding eindigt conform artikel 13 lid 3 sub a als de terbeschikkingstelling ten einde komt wegens arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht. Artikel 13, lid 3 aanhef en sub a NBBU CAO geeft een regeling die blijkens haar aanhef geldt bij [de kantonrechter leest: "ten aanzien van"] het einde van fase 1 en 2 uitzendovereenkomsten. In geval van arbeidsongeschiktheid eindigt de uitzendovereenkomst direct na de melding van de uitzendkracht. In dit geval is als eerste ziektedag 7 juni 2010 in aanmerking genomen, zodat aangenomen moet worden dat de uitzendovereenkomst met [eiseres] op die dag is geëindigd. De omstandigheid dat Z.O.N. haar desondanks is blijven betalen, heeft Z.O.N. verklaard door erop te wijzen dat zij eigen risicodrager is voor wat betreft de uitvoering van de Ziektewet en daarom in fase 1 en fase 2 de verplichtingen van het UWV op dat punt overneemt. Uit het feit dat Z.O.N. [eiseres] na ziekmelding is blijven betalen kan de kantonrechter dan niet de conclusie trekken dat de uitzendovereenkomst toch in stand is gebleven.
8. Vanaf 9 oktober 2010 is [eiseres] twee uur per dag gedurende drie dagen per week haar werkzaamheden via bemiddeling van Z.O.N. bij [B.] gaan hervatten. Dan kan het niet anders zijn dan dat vanaf die dag een nieuwe uitzendovereenkomst tot stand is gekomen. Omdat tussen de datum waarop de oude was afgelopen (datum ziekmelding, 7 juni 2010) en de nieuwe aangevangen (9 oktober 2010) geen 26 weken zijn verlopen, is [eiseres] die nieuwe uitzendovereenkomst aangevangen in fase 2. De bepaling van artikel 13, lid 1 sub d NBBU CAO is immers pas van toepassing na een onderbreking van 26 weken. Gelet op het bepaalde in artikel 13, lid 1 sub c NBBU CAO is de telling van het relevante aantal weken vanaf 9 oktober 2010 voortgezet. Deze bepaling vermeldt uitdrukkelijk "ongeacht hoeveel uren zijn gewerkt". De in het kader van de reïntegratie gewerkte uren vallen daar naar het oordeel van de kantonrechter ook onder. Tot 7 juni 2010 had [eiseres] 88 weken gewerkt in fase 2. Voor het voltooien van fase 2 diende zij dan nog 16 weken te werken. Gerekend vanaf 9 oktober 2010 liep die periode af op 29 januari 2011, zodat [eiseres] op die datum in fase 3 is gekomen.
9. Fase 3 duurt 52 weken en is dus in beginsel afgelopen op 28 januari 2012. Een uitzendovereenkomst met uitzendbeding in fase 3 eindigt, anders dan de overeenkomst in fase 1 of 2, niet op de dag waarop melding wordt gemaakt van arbeidsongeschiktheid. De omstandigheid dat [eiseres] in de periode van week 41 tot en met week 49 van 2011 (zie bijlage bij een brief van Z.O.N. d.d. 12 april 2012, productie 11 bij dagvaarding) door arbeidsongeschiktheid geen arbeid heeft verricht, is voor de telling van het aantal weken in fase 3 verder niet van belang. Dit betreft een onderbreking van minder dan 13 weken en op grond van het bepaalde in artikel 14, lid 1, aanhef en sub d NBBU CAO telt een dergelijke onderbreking mee bij de bepaling van de periode van 52 weken. Dat betekent dat voor [eiseres] in beginsel op 29 januari 2012 fase 4 is ingetreden.
10. In december 2011 heeft Z.O.N. aan [eiseres] een fase 3 contract voor de duur van drie maanden aangeboden. Op grond van deze overeenkomst is [eiseres] direct aansluitend op haar eerdere uitzendovereenkomst door blijven werken. Hierdoor is zij per 29 januari 2012 in fase 4 gekomen en is een overeenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. De omstandigheid dat zij op dat moment werkzaam was op een overeenkomst voor bepaalde tijd is in dat verband niet van belang. De overeenkomst verwijst immers naar het fasesysteem van de NBBU CAO en artikel 15 van die CAO bepaalt dat wanneer werkzaamheden worden voortgezet binnen dertien weken na voltooiing van fase 3, de uitzendkracht werkzaam is in fase 4 en een uitzendovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd. De vraag of de overeenkomst van eind december 2011 nietig is of niet acht de kantonrechter dan verder niet meer van belang.
11. De slotsom luidt dan dat voorshands verregaand aannemelijk is dat de rechter, oordelend in een bodemgeding, tot de conclusie zal komen dat [eiseres] inderdaad in fase 4 is geraakt en dus op 25 maart 2012 een uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd had. Z.O.N. heeft in dat geval ten onrechte in de veronderstelling verkeerd dat de uitzendovereenkomst met [eiseres] op 25 maart 2012 is geëindigd door tijdsverloop. In dat geval heeft [eiseres] belang bij de verlangde voorzieningen met betrekking tot werk en inkomen, temeer nu zij ter zitting nog eens heeft verklaard dat [B.] haar graag terug heeft op zijn bedrijf en daarom voorshands mag worden aangenomen dat Z.O.N. haar ook weer aan dit bedrijf kan uitlenen.
12. De gevorderde vergoeding van de wettelijke verhoging wordt afgewezen. In de omstandig-heid dat niet kan worden uitgesloten dat Z.O.N. heeft gemeend te goeder trouw te hebben gehan-deld zou al een reden kunnen zijn gelegen de wettelijke verhoging te matigen. In elk geval heeft te gelden dat de onderhavige procedure dient ter verkrijging van een voorlopige voorziening in spoed-eisende gevallen. Een vordering tot doorbetaling van loon is spoedeisend, nu [eiseres] een aantal vaste verplichtingen is aangegaan, uitgaande van het gegeven dat zij maandelijks haar salaris ontvangt. Omdat zij echter haar vaste lasten en verdere uitgavenpatroon niet kan hebben afgestemd op een wegens de wettelijke verhoging te ontvangen bedrag, bestaat geen spoedeisend belang bij toewijzing van die vordering.
13. De formulering voor het verbeuren van de gevorderde dwangsom zal in die zin worden aangepast dat deze alleen verbeurd zal worden wanneer wedertewerkstelling achterwege blijft door aan Z.O.N. toe te rekenen omstandigheden. Daarbij dient in acht genomen te worden dat de tussen partijen bestaande overeenkomst een uitzendovereenkomst is. Indien Z.O.N. om niet aan haar toe te rekenen omstandigheden niet (langer) in staat zou zijn om [eiseres] uit te lenen, kan in het feit dat zij niet meer te werk gesteld kan worden geen grond worden gevonden om Z.O.N. gehouden te achten tot vergoeding van dwangsommen. Zulks laat overigens onverlet dat een uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd met Z.O.N. is ontstaan en de daaruit voortvloeiende loonaanspraak van [eiseres] dus doorloopt, ook als wedertewerkstelling bij [B.] of elders niet langer mogelijk zou zijn. Ten slotte acht de kantonrechter termen aanwezig om de te verbeuren dwangsommen te maximeren op een bedrag van € 25.000,=.
14. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen, nu uit de overgelegde stukken afdoende blijkt dat namens [eiseres] meer en andere incassowerkzaamheden zijn verricht dan enkel het versturen van één of meer aanmaningen.
15. Z.O.N. heeft in deze zaak als de op het principiële geschilpunt in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden verwezen in de kosten van dit geding.
Veroordeelt de besloten vennootschap Z.O.N. Uitzendgroep B.V. om ter zake voormeld tegen kwijting en onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie aan [eiseres] te betalen het overeengekomen loon ad € 335,51 bruto per vier weken, vermeerderd met alle emolumenten, één en ander vanaf 26 maart 2012 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldag der loonbetalingen tot aan de dag der voldoening;
Veroordeelt de besloten vennootschap Z.O.N. Uitzendgroep B.V. om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis [eiseres] in staat te stellen haar werkzaamheden op de normale gebruikelijke wijze te hervatten met alle bevoegdheden en faciliteiten die [eiseres] krachtens de uitzendovereenkomst placht te genieten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de besloten vennootschap Z.O.N. Uitzendgroep B.V. door aan haar toe te rekenen omstandigheden in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met dien verstande dat het totaal aan te verbeuren dwangsommen een bedrag van € 25.000,= niet zal overtreffen;
Veroordeelt de besloten vennootschap Z.O.N. Uitzendgroep B.V. om ter zake buitengerechtelijke incassokosten tegen kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 357,= inclusief BTW;
Veroordeelt de besloten vennootschap Z.O.N. Uitzendgroep B.V. in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot aan deze uitspraak begroot op € 705,97, waarvan € 98,97 wegens dagvaardingskosten, € 207 wegens betaald griffierecht en € 400,= als tegemoetkoming in het salaris van de gemachtigde (niet met B.T.W. belast);
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen te Boxmeer door mr. R.J.M. Cremers, kantonrechter, en aldaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.
* De kantonrechter te Boxmeer maakt sedert 1 januari 2002 onderdeel uit van de rechtbank te 's-Hertogenbosch.