ECLI:NL:RBSHE:2012:BW9848

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/037184-94
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde na beoordeling van psychiatrische rapportages en reclasseringsadviezen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 29 juni 2012 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, geboren in 1956. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden. De terbeschikkingstelling was oorspronkelijk opgelegd vanwege bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en was voor het laatst verlengd op 7 juni 2011. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar verschillende rapportages, waaronder een verlengingsrapport van psychiater dr. P.J.A. van Panhuis en een reclasseringsadvies van P. van Laarhoven. Beide rapporten gaven aan dat de terbeschikkinggestelde stabiel functioneert onder het huidige medicatiebeleid en dat het recidiverisico laag is, mits hij zijn medicatie blijft gebruiken. De psychiater stelde dat de risico's om na lange tijd in een instelling te zijn geweest alles te verspelen te groot zijn om de TBS-maatregel te handhaven. De reclassering adviseerde om de TBS onvoorwaardelijk te beëindigen en over te gaan naar een BOPZ-maatregel. De rechtbank concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was voor het risico dat de terbeschikkinggestelde gevaar zou veroorzaken als hij zijn medicatie niet meer zou innemen. De rechtbank oordeelde dat de terbeschikkingstelling niet meer opportuun was, gezien de aard van het oorspronkelijke delict en de specifieke omstandigheden van de terbeschikkinggestelde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen, waarbij het voordeel van de twijfel in het voordeel van de terbeschikkinggestelde uitviel.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/037184-94
Uitspraakdatum: 29 juni 2012
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling
Beslissing in de zaak van:
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1956],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het onderzoek van de zaak.
Bij vonnis van de rechtbank van 11 mei 1995 is betrokkene ter beschikking gesteld.
Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst bij beslissing van de rechtbank van 7 juni 2011 verlengd met één jaar, welke beslissing door het gerechtshof te Arnhem op 30 januari 2012 is bevestigd met aanvulling van gronden.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 19 april 2012 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juni 2012. Hierbij zijn de officier van justitie, deskundige van de reclassering en de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
- een verlengingsrapport van dr. P.J.A. van Panhuis, psychiater d.d. 6 maart 2012.
- een reclasseringsadvies van P. van Laarhoven d.d. 26 maart 2012.
- een beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector civiel recht d.d. 11 juni 2012.
De beoordeling.
De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste. Het hiervoor genoemde misdrijf betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd verlengingsrapport van dr. P.J.A. van Panhuis is onder meer het navolgende gesteld:
"Betrokkene heeft een keer een geweldsdelict gepleegd en omdat er toen een sterk verband was met een psychiatrische stoornis, is er gesproken van niet toerekeningsvatbaar en is een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis geadviseerd. Er is daarbij een TBS opgelegd. Destijds bestond er nog geen echte gestructureerde risicotaxatie en werd veel sterker alleen op het element stoornis gevaren. Wanneer men nu echter de zaak overziet, moet men vaststellen dat de gestructureerde risicotaxatie geen hoog risico laat zien en dat voor zover risico's in de stoornis besloten zouden kunnen liggen, het ook uiterst speculatief is om bij een enkel geweldsfeit, dat bovendien nog in zeer specifieke context gepleegd is, aan te nemen dat de stoornis zonder meer verantwoordelijk zou kunnen zijn voor nieuwe geweldsdelicten. Eigenlijk is er destijds ook niet een heel strak verband tussen stoornis en delicten beschreven.
Dat neemt niet weg dat bij betrokkene in de TBS-behandeling wel elementen in zijn ziekte en eventueel daaruit voortkomende problemen met besturing van zijn gedrag zijn aan te wijzen, die pleiten voor het voortgezet behandelen van deze psychiatrische ziekte, schizofrenie met een antipsychotische medicatie. De risico's om na zo lange tijd binnen gezeten te hebben nu alles te verspelen zijn eigenlijk te groot om niet hieraan vast te houden.
Omdat er alleen de zekerheid bestaat dat betrokkene de medicatie inneemt op de manier waarop hij deze nu krijgt, is van essentieel belang dat hij dit ook blijft doen. Daarbij is wel een stok achter de deur noodzakelijk, maar de risicosetting is niet voldoende om te rechtvaardigen dat dit nog langer het TBS-kader blijft. Een voorwaardelijke machtiging uit de BOPZ is voldoende om de risico's te beheersen. Belangrijk is daarbij ook dat alcohol- en drugsgebruik in ieder geval wordt gemonitord en beperkt blijft.
Was de huidige situatie een jaar geleden nog zeer pril en was de behandelrelatie ten aanzien van controle en medicatietoediening met de GGZ Eindhoven nog niet goed opgestart, nu is dit wel het geval. Nu is het mogelijk om te adviseren de zitting aan te houden, teneinde te regelen dat een machtiging met voorwaarden vanuit de BOPZ vorm krijgt en wordt opgelegd en om vervolgens niet alleen de verpleging maar ook de maatregel van TBS op te heffen."
In voornoemd reclasseringsadvies van P. van Laarhoven is onder meer het navolgende gesteld:
"Wij willen de rechtbank in overweging geven om de actuele voorwaardelijke beëindiging TBS onvoorwaardelijk te beëindigen met een overgang BOPZ. Het risicogedrag van betrokkene is met name gekoppeld aan zijn psychiatrische ziektebeeld. Door handhaving van het huidige medicatiebeleid is het recidiverisico laag. Belangrijk is daarbij dat betrokkene zijn abstinentie van drugsgebruik handhaaft.
In zoverre kan de BOPZ afdoende zijn en is de maatregel TBS niet meer opportuun. Temeer omdat betrokkene al jaren onder het huidige (medicamenteuze) behandelbeleid stabiel functioneert. Zonder de BOPZ is het aannemelijk dat betrokkene zijn medicatie staakt waarbij psychotische ontregeling en mogelijk delictgedrag plaats vindt.
Indien de rechtbank de mening is toegedaan de maatregel te verlengen en de voorwaardelijke beëindiging TBS te continueren dan adviseert de reclassering dit te doen met een termijn van 1 jaar met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld."
In voornoemde beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 11 juni 2012 heeft een rechter in de sector civiel recht geoordeeld over de plaatsing van terbeschikkinggestelde met een (voorwaardelijke) machtiging volgens de BOPZ van terbeschikkingestelde. In deze beslissing heeft de rechter onder meer het navolgende gesteld:
"Noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is voldoende is gebleken dat en welk risico er is dat betrokkene gevaar gaat veroorzaken wanneer hij zijn medicatie niet meer zou innemen. Bovendien blijkt ook uit de Pro Justitia rapportages dat er geenevident gevaar is. Vanuit de behandelaren is aangegeven dat zij de noodzaak van voortzetting van de TBS niet inzien, maar een voorwaardelijke machtiging wel wenselijk achten, welk standpunt de rechtbank begrijpt, gelet de maatschappelijke discussie rond het verlenen van verlof aan TBS-ers op dit moment. Daartegenover staat dat heden ten dage voor het feit, waarvoor betrokkene destijds terecht heeft gezeten, geen TBS meer zou worden opgelegd. Onder deze omstandigheden moet voorkomen worden dat betrokkene gestigmatiseerd raakt door de destijds opgelegde TBS.
Gelet op het bovenstaande, moet het voordeel van de twijfel -zo al aanwezig- ten aanzien van de bereidheid van betrokkene en het (eventueel) aanwezige gevaar moet uitvallen in het voordeel van betrokkene. Om al deze redenen is niet aan de voorwaarden van de Wet BOPZ voldaan, noch aan die gesteld aan een voorwaardelijke machtiging, noch aan die voor een voorlopige
machtiging, zodat het verzoek dient te worden afgewezen."
Bij de behandeling ter terechtzitting heeft de deskundige mevrouw P. van Laarhoven, optredend namens de reclassering, gepersisteerd bij voornoemd advies. De deskundige heeft daaraan toegevoegd dat het van essentieel belang is dat betrokkene zijn medicatie blijft gebruiken. Tot voor kort heeft betrokkene aangegeven te zijner tijd zijn medicatie te willen afbouwen. Sinds kort stelt betrokkene zich anders op ten aanzien van het gebruik van medicatie. Het is volgens de deskundige echter moeilijk in te schatten hoe dat over een paar maanden zal zijn. Nu de machtiging BOPZ is afgewezen ziet de deskundige geen andere mogelijkheid om zekerheid te krijgen dat hij zijn medicatie gebruikt, dan te adviseren de terbeschikkingstelling te verlengen.
De officier van justitie heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij haar vordering. De officier van justitie wil de verlenging gebruiken om te kijken of de positieve houding van betrokkene ten aanzien van het gebruik van medicatie zich doorzet.
De terbeschikkinggestelde heeft bij de behandeling ter terechtzitting aangegeven bereid te zijn de voorgeschreven medicatie te blijven gebruiken, omdat hij geen nadelige effecten van de medicatie ondervindt en hij inziet dat het gebruik van medicatie de kwaliteit van leven verbeterd.
De raadsman van terbeschikkinggestelde stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen nu een rechter bij toetsing van de aanvraag machtiging BOPZ heeft geoordeeld dat er geen recidivegevaar meer is en er daarom onvoldoende gronden zijn die een verlenging van de terbeschikkingstelling rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat essentieel is dat betrokkene zijn medicatie blijft innemen en dat ter zake een stok achter de deur noodzakelijk is; de
risicosetting is volgens de psychiater evenwel niet voldoende om een TBS-kader te
rechtvaardigen.
Het alternatief, in de vorm van een BOPZ-kader, is door de civiele rechter afgewezen.
De rechtbank neemt daarbij, naast de aard en omvang van het indexdelict, in aanmerking dat, zoals de psychiater in zijn advies heeft aangegeven, bij betrokkene sprake was van een zeer specifiek eenmalig geweldsdelict, welk geweld zeer conditioneel was bepaald en dat betrokkene eerst weer in een zeer specifieke overeenkomende situatie zou moeten komen en
ook niet meer zijn medicatie zou moeten innemen, alvorens er een kans op geweld is. Daar komt bij dat betrokkene zelf ter terechtzitting heeft aangegeven zijn medicatie te blijven gebruiken en ook de deskundige van reclassering ter terechtzitting heeft aangegeven bij betrokkene een (zij het prille) verandering te hebben waargenomen wat betreft zijn houding ten aanzien van medicatiegebruik.
Gelet op al het vorenoverwogene dient de vordering te worden afgewezen.
DE BESLISSING.
De rechtbank:
wijst af de vordering van de officier van justitie d.d. 19 april 2012 tot verlenging van de
terbeschikkingstelling van [terbeschikkinggestelde].
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2012.