beschikking
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer / rekestnummer : 246946 EX RK 12-88
beschikking van 7 juni 2012
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
mr. H. van Winkel, mr. O.T. Brouwer en mr. M.G.P.A. Burghoorn,
in hun hoedanigheid van rechter in de rechtbank te ’s-Hertogenbosch bij de behandeling van de zaken met procedurenummers 245601 / JE RK 12-557PV, 245868 / JE RK 12-605PV en 245871 / JE RK 12-606PV,
verweerders,
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechters worden genoemd.
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de zitting van 3 mei 2012, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van de rechters op het wrakingsverzoek van 7 mei 2012,
- de aanvulling van het wrakingsverzoek van verzoeker van 22 mei 2012,
- het dossier in de hoofdzaak.
1.2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
24 mei 2012.
Verzoeker is in persoon verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek nader toegelicht.
De rechters zijn niet verschenen. In hun gezamenlijke schriftelijke reactie hebben de rechters wel hun standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. De aanvulling op het wrakingsverzoek van 22 mei 2012 heeft niet tot een nader aanvullend verweer geleid.
2. Het verzoek en het verweer
2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de procedures met nummers 245601 / JE RK 12-557PV, 245868 / JE RK 12-605PV en 245871 / JE RK 12-606PV.
2.2. Verzoeker heeft betoogd dat zijn wraking zich richt tegen de drie voornoemde rechters en dat deze niet onbevooroordeeld dat geschil kunnen beoordelen. Ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek heeft verzoeker ten eerste - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten ter zitting uiteen te zetten omdat hij niet mocht reageren op de standpunten van de andere partijen en zij niet hebben gereageerd op zijn standpunten. Ten tweede zijn de rechters er ter zitting duidelijk, maar ten onrechte, van uit gegaan dat verzoeker tijdens de omgang belastende vragen aan zijn kinderen heeft gesteld en dat verzoeker verantwoordelijk is voor de ontstane situatie. Ten derde heeft de voorzitter meerdere malen instemmend geknikt toen de raad in zijn advies ter zitting de noodzaak van eenhoofdig gezag en opschorting van de omgang ter sprake bracht. Tot slot heeft verzoeker voor de zitting stukken met een omvang van ongeveer 100 pagina's ingestuurd, waar de rechters ter zitting niet nader op zijn ingegaan.
2.3. De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben in dat kader, zakelijk weergegeven, het navolgende naar voren gebracht. Verzoeker heeft voldoende gelegenheid gekregen om zijn visie naar voren te brengen, waarbij verzoeker meer dan eens zijn standpunt heeft herhaald en voldoende gelegenheid heeft gekregen om uit te spreken. Voorts heeft de voorzitter bij aanvang van de zitting het verhoor van de kinderen samengevat, gewezen op het bestaan van angst bij de kinderen en verzoeker gevraagd wat hij zelf dacht te gaan doen om de bestaande angst en spanning bij de kinderen te verminderen. De rechters achten het terecht dat aan verzoeker de indruk is gegeven dat verzoeker in de visie van de rechtbank tenminste enig aandeel in de bestaande problemen heeft en dat zijn opstelling zou kunnen bijdragen aan de oplossing daarvan, temeer nu verzoeker hervatting van de omgang met de kinderen beoogt. Tot slot is het juist dat de voorzitter tijdens het betoog van de raad heeft geknikt, maar dit was louter om een luisterhouding aan te geven. De voorzitter heeft ook bij de andere partijen, waaronder verzoeker, deze luisterhouding aangenomen.
3.1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. De rechtbank stelt voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.1. Uit de toelichting van verzoeker ter zitting maakt de rechtbank op dat deze de drie behandelend rechters heeft willen wraken. Blijkens de wrakingsgronden van verzoeker hangt de wraking van de rechters allereerst samen met - kort gezegd - het niet in de gelegenheid te zijn gesteld een weerwoord te kunnen geven op hetgeen de overige aanwezigen naar voren hebben gebracht, terwijl de overige aanwezigen evenmin zijn gevraagd om serieus in te gaan op hetgeen verzoeker naar voren had gebracht. Op deze wijze is - zo begrijpt de rechtbank het betoog - sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Ook de omstandigheid dat de door verzoeker ingediende stukken niet afzonderlijk zijn besproken door de rechters, ligt in essentie aan deze wrakingsgrond ten grondslag.
3.3.2. De rechtbank overweegt daarover dat het een rechter, die uiteindelijk de gang van de zaken op een zitting dient te bepalen, vrij moet staan te bepalen op welke wijze een zaak ter zitting wordt behandeld en op welke wijze stukken uit een dossier worden besproken. Het feit dat de rechters voor de door hen gevoerde orde en regie ter zitting hebben gekozen, past derhalve binnen de rechterlijke vrijheid, ook als dit inhoudt dat verzoeker niet na iedere spreker de gelegenheid heeft gekregen om te reageren, noch dat de andere sprekers iedere keer gevraagd zijn om op verzoeker te reageren. Bovendien heeft verzoeker ter zitting, desgevraagd, verklaard dat de voorzitter de door hem ingezonden stukken heeft genoemd en daarbij heeft meegedeeld dat deze stukken door de rechtbank zijn gelezen en onderdeel uitmaken van het dossier. Aldus blijkt niet dat er sprake is geweest van schending van het beginsel van hoor- en wederhoor. Nu overigens in het proces-verbaal geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de conclusie dat verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten naar voren te brengen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat sprake is van enige vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechters.
3.4.1. De tweede wrakingsgrond leidt verzoeker blijkens zijn mondelinge toelichting af van de vraagstelling van de rechters ter zitting ("Wat gaat ú doen om de situatie nu te verbeteren?") en uit de omstandigheid dat deze vraag alleen aan hem en niet ook aan de moeder van de kinderen is gesteld.
3.4.2. De enkele omstandigheid dat de rechters ter zitting vragen stellen over de processtukken die zij hebben bestudeerd en over de verklaringen van de kinderen die zij hebben gehoord, waarbij zij onvermijdelijk verzoeker zullen moeten confronteren met hun eigen bevindingen daarover, brengt nog niet met zich mee dat de rechters vooringenomen zijn dan wel dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat daarover geen vragen zijn gesteld aan de moeder. De rechters handelen in zo’n geval niet uit vooringenomenheid maar uit hoofde van hun rechterlijke functie tot het doen van een onderzoek ter zitting. Anders dan verzoeker stelt, kan hieruit - zonder nadere toelichting welke ontbreekt - niet worden afgeleid dat de rechters reeds het standpunt van de moeder of van de andere instanties hadden overgenomen.
3.5.1. Tot slot heeft verzoeker ter onderbouwing van zijn derde wrakingsgrond - inhoudende dat de voorzitter tijdens het betoog van de raad instemmend heeft zitten knikken - aangevoerd dat de voorzitter ter zitting ook standpunten van de andere partijen, maar niet van verzoeker, heeft samengevat. Verzoeker heeft hierdoor de indruk gekregen dat alleen hetgeen de anderen hebben gezegd belangrijk werd gevonden.
3.5.2. Het knikken tijdens het betoog was louter een luisterhouding om aan te geven dat het betoog door de voorzitter werd gevolgd, aldus de reactie van de rechters. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de zitting dat ook verzoekers standpunten zijn samengevat. De rechtbank is van oordeel dat gelet daarop in het knikken en in het samenvatten geen grond voor wraking gelegen is, nu verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat daardoor de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de rechters jegens verzoeker vooringenomen zijn geweest.
3.6. Gezien het voorgaande wordt het wrakingsverzoek afgewezen.
wijst af het verzoek tot wraking van mr. H. van Winkel, mr. O.T. Brouwer en
mr. M.G.P.A. Burghoorn, in de zaken met procedurenummers 245601 / JE RK 12-557PV,
245868 / JE RK 12-605PV en 245871 / JE RK 12-606PV.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Willemse-Schwering, voorzitter, en
mr. M.F.M.T. Franke en mr. M.E. Bartels, leden, en in het openbaar uitgesproken op
7 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
4
246946 EX RK 12-88
24 mei 2012