ECLI:NL:RBSHE:2012:BW9299

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198146 / FA RK 09-4498
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezagsverhouding en omgangsregeling na samenwoning in België

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de gezagsverhouding en omgangsregeling met betrekking tot hun kinderen. De partijen hebben samengewoond in België, waar volgens artikel 373 van het Belgische Burgerlijk Wetboek gezamenlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend indien de ouders samenleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze gezagsverhouding in Nederland moet worden erkend, in overeenstemming met het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961. De rechtbank concludeert dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, ondanks dat de kinderen uitsluitend de Nederlandse nationaliteit hebben.

De rechtbank heeft ook de situatie rondom de omgang tussen de man en de kinderen beoordeeld. Er waren zorgen over de omgang, waarbij de vrouw meldde dat de spanningen bij de kinderen toenamen. De rechtbank heeft besloten dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek moet instellen naar de omgangsregeling en de gezagsvoorziening, om te bepalen wat in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van dit onderzoek.

De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om uiterlijk 1 oktober 2012 te rapporteren en te adviseren over de mogelijkheden van een omgangsregeling en de gezagsverhouding. De uitspraak benadrukt het belang van continuïteit in de gezagsrelatie en de bescherming van de belangen van de kinderen, en stelt dat de rechtbank de verdere behandeling van de zaak pro forma aanhoudt tot de zitting van 15 oktober 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 198146 / FA RK 09-4498
Uitspraak : 15 juni 2012
Beschikking in de zaak van
[de vrouw]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. B.A.H.M. Boelens (voorheen: mr. K.L.M. Kremer),
tegen:
[de man]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. W.Th.G. Hegge,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vrouw en de man.
Deze beschikking volgt op de beschikking van deze rechtbank van 7 november 2011, welke als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
De verdere procedure
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 november 2011 heeft de rechtbank onder meer en voor zover hier van belang bepaald dat de man voorlopig gedurende maximaal zes maanden gerechtigd is tot minimaal één keer per drie weken gedurende twee uur, begeleid contact met de minderjarigen [X] en [Y] uitgevoerd door Humanitas, locatie [vestigingsplaats]waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Humanitas. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de door partijen bij Herlaarhof te volgen module "vechtscheiding" en het verloop van de begeleide contacten tussen de man en de kinderen bij Humanitas, locatie Helmond.
De rechtbank heeft nadien kennis genomen van de navolgende stukken:
- een brief (met bijlagen) van mr. Hegge, gedateerd 25 januari 2012;
- een brief van mr. Boelens, gedateerd 31 januari 2012;
- een brief van mr. Hegge, gedateerd 1 februari 2012;
- een brief van mr. Hegge, gedateerd 8 mei 2012;
- een brief van mr. Boelens, gedateerd 11 mei 2012;
- een brief van mr. Hegge, gedateerd 24 mei 2012;
- een brief van mr. Boelens, gedateerd 25 mei 2012.
De verdere beoordeling
Uit de ingekomen correspondentie blijkt (onder meer en kort samengevat) het navolgende.
De module "vechtscheiding" bij Herlaarhof is niet van start gegaan, nu Herlaarhof deze module enkel kan inzetten tijdens psychiatrische hulpverlening aan het kind, waarvan in de onderhavige zaak geen sprake is. Voorts blijkt uit de correspondentie dat de omgang tussen de man en de kinderen onder begeleiding van Humanitas is opgestart. De man bericht de rechtbank dat deze omgang goed verloopt. De vrouw heeft de rechtbank daarentegen bericht dat de spanningen bij de kinderen als gevolg van de omgang met de man ernstig oplopen. [X] is inmiddels in behandeling bij een speltherapeute. Zij adviseert de omgang tussen de man en [X] enkel onder begeleiding te laten plaatsvinden en heeft aangegeven een raadsonderzoek zinvol te achten. Uit de correspondentie blijkt voorts dat beide partijen een onderzoek door Raad voor de Kinderbescherming geïndiceerd en in het belang van de kinderen achten. De man heeft daarnaast aangeven dat het in het belang van de kinderen is dat er een band tussen hem en de kinderen wordt opgebouwd. Nu de begeleide omgang bij Humantias eind juni 2012 zal worden afgerond, acht de man het van belang dat in een andere vorm van omgang wordt voorzien.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de correspondentie is gebleken dat partijen van mening verschillen over de vraag of de omgang tussen de man en de minderjarigen in het belang van de kinderen is, alsmede over de wijze en frequentie waarop deze omgang plaats dient te vinden. De rechtbank is - gelet op de onduidelijke situatie - met partijen van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek instelt naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen en hij advies uitbrengt met betrekking tot de aard, duur en frequentie van een eventueel door de rechtbank vast te stellen omgangsregeling. Nu ook de gewenste gezagsvoorziening betreffende de kinderen tussen partijen in geschil is, acht de rechtbank het raadzaam dat de Raad voor de Kinderbescherming in voormeld onderzoek tevens de vraag betrekt welke gezagsvoorziening in het belang van de kinderen is. De rechtbank zal de Raad verzoeken een dergelijk onderzoek te verrichten als na te melden in het dictum.
Tussen partijen is tevens in geschil welke gezagsvoorziening ten aanzien van de kinderen geldt. De rechtbank acht het van belang dat er thans duidelijkheid bestaat over de huidige gezagssituatie en zal daarover daarom nu een beslissing nemen, temeer nu ook de Raad voor Kinderbescherming in zijn onderzoek bekend dient te zijn met de actuele gezagssituatie. Partijen hebben hier blijkens de brieven van 24 mei 2012 respectievelijk 25 mei 2012 geen bezwaar tegen.
De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende.
Vaststaat dat de man [X] in Nederland heeft erkend en [Y] in België heeft erkend en derhalve de juridische vader van de kinderen is. De kinderen hebben beiden uitsluitend de Nederlandse nationaliteit. Voorts staat vast dat de vrouw en de man met de kinderen vanaf [jaar]gedurende [aantal]jaar in [plaats] hebben samengewoond en nimmer getrouwd zijn geweest. Sinds [datum]staat de vrouw met de kinderen ingeschreven in Nederland.
Artikel 373 van het Belgische Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BBW) bepaalt dat indien de ouders samenleven, zij gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat partijen ten tijde van de samenleving in België gezamenlijk met het gezag over de kinderen waren belast.
De vraag rijst of deze - van rechtswege ontstane - gezagsverhouding in Nederland moet worden erkend. De rechtbank sluit hierbij, gelet op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift, aan bij de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (hierna te noemen: HKV 1961).
Het HKV 1961 kent in artikel 3 een erkenningsregel voor van rechtswege ontstane gezagsverhoudingen in die zin dat de gezagsverhouding die van rechtswege voortvloeit uit de interne wet van de Staat waarvan het kind onderdaan is, van rechtswege erkend wordt in alle Verdragsstaten. Met inachtneming van de uitlegbepalingen van het Weens verdragenverdrag 1969 zal de rechtbank artikel 3 van het HKV 1961 uitleggen in overeenstemming met het doel en de strekking van deze bepaling. Blijkens het Toelichtend Rapport bij het verdrag is bij de totstandkoming van deze bepaling rekening gehouden met de zorg van de nationale wetgever voor de instandhouding van familierelaties en met de wenselijkheid van de instandhouding van een eenmaal van rechtswege tot stand gekomen regeling. Wijziging van de regeling zou verwarring en complicaties met zich kunnen brengen. Daarnaast heeft het HKV 1961 als geheel de bescherming van de belangen van het kind tot doelstelling. Dit belang wordt gediend door continuïteit van een bestaande gezagsrelatie. In de Nederlandse rechtspraak wordt daarom aan artikel 3 van het HKV 1961 de betekenis van erkenningsregel toegekend die is gericht op de continuïteit van een in een andere staat van rechtswege ontstane gezagsverhouding (HR 18 november 1983, NJ 1984, 343; Hof 's-Gravenhage 9 juli 2003, LJN: AI1151). Hoewel de kinderen allebei uitsluitend de Nederlandse nationaliteit hebben komt de rechtbank gelet op het voormelde doel en de strekking van artikel 3 van het HKV 1961 tot de conclusie dat de man - met de vrouw - gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen.
De rechtbank merkt hierbij nog ten overvloede op dat het - ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog niet in werking getreden - Haags verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van 1996 eenzelfde uitgangspunt hanteert. In artikel 16, derde lid, van voornoemd verdrag blijft de ouderlijke verantwoordelijkheid die van rechtswege over het kind is ontstaan, bestaan na verplaatsing van de gewone verblijfplaats van het kind naar een andere staat.
De rechtbank zal iedere overige beslissing als na te melden in het dictum aanhouden in afwachting van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank merkt hierbij op dat zij ervan uitgaat dat de Raad voor de Kinderbescherming zal bezien of er gedurende het onderzoek mogelijkheden zijn om de omgangsmomenten tussen de man en de kinderen voort te zetten.
Gelet op vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart voor recht dat de vrouw en de man gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarigen:
- [X], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
- [Y], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum];
houdt de verdere behandeling van de zaak PRO FORMA aan tot de zitting van deze rechtbank van 15 oktober 2012;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen naar de vraag of het in het belang van voormelde minderjarigen is dat partijen gezamenlijk worden belast met het gezag over hen, alsmede naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te adviseren met betrekking tot de aard, duur en frequentie van een eventueel door de rechtbank vast te stellen omgangsregeling en indien er naar zijn oordeel geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling aan te geven wat de contra-indicatie is;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming uiterlijk 1 oktober 2012 ter zake te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank uiterlijk 8 oktober 2012 schriftelijk te berichten omtrent de standpunten van partijen ten aanzien van het raadsadvies en de door hen gewenste voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.R. de Meyere, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2012 in aanwezigheid van de griffier.
conc: sv/ JdW
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.