ECLI:NL:RBSHE:2012:BW9029

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825326-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van hennep naar Duitsland met medeverdachten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen hennep naar Duitsland heeft uitgevoerd. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 1961 gram hennep, in strijd met de Opiumwet. De tenlastelegging was gebaseerd op feiten die zich op 11 juni 2009 in Eindhoven hebben afgespeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de uitvoer van de hennep en dat er sprake was van een vormverzuim omdat de verdachte niet was gewezen op zijn recht op rechtsbijstand voorafgaand aan het verhoor.

De rechtbank heeft het Salduz-verweer van de verdediging verworpen, verwijzend naar de rechtspraak van de Hoge Raad en het EHRM. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de aankoop van de hennep en dat hij samen met zijn medeverdachten naar Nederland was gekomen met de intentie om hennep te kopen en deze mee terug te nemen naar Duitsland. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat het bewezen was dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk hennep buiten het grondgebied van Nederland hadden gebracht.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 166 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van 1000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijdsduur van de procedure, maar vond dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was in het belang van de normhandhaving. De rechtbank besloot ook tot teruggave van in beslag genomen goederen aan de rechthebbende.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825326-09
Datum uitspraak: 14 juni 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 januari 2012. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1961 gram, in elk geval een hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a van die wet, immers is verdachte opzettelijk
-met zijn mededader(s), althans alleen, vanuit Duitsland naar Nederland gekomen en/of
-heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) voormelde hoeveelheid hennep gekocht en/of
-is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) -vervolgens- met een in Duitsland geregistreerd motorvoertuig (merk Mercedes) richting Duitsland gereden, althans heeft/hebben hij/zij aanstalten gemaakt om het grondgebied van Nederland te verlaten;
[artikel 3a Opiumwet]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1961 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
[artikel 3 b/c Opiumwet]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs mag worden gebezigd, nu verdachte er niet op is gewezen dat hij het recht had voorafgaand aan dit verhoor een advocaat te consulteren.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat uit geen enkel stuk is gebleken dat verdachte heeft gefaciliteerd bij de uitvoer van hennep. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het niet de bedoeling was om met de drugs naar Duitsland te gaan. Zij bevonden zich ook niet in de nabijheid van de grens van Nederland met Duitsland toen zij werden aangehouden. De raadsman is van mening dat de uitvoer van hennep dan ook niet bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.1
De rechtbank overweegt allereerst met betrekking tot het Salduz-verweer het navolgende.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 30 juni 2009, LJN: BH3079 overwogen:
"De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. (...)
Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. (...)
Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. (...)
Op grond van de rechtspraak van het EHRM moet worden aangenomen dat in gevallen waarvan hier sprake is, een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daarom zal (...) na een daartoe strekkend verweer het (...) vormverzuim in de regel (...) dienen te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen."
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte is gewezen op het recht om voorafgaand aan het eerste verhoor een advocaat te consulteren. Uit de stukken is voorts niet gebleken dat verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor door een advocaat is bijgestaan. Ook is niet gebleken dat verdachte afstand van dit recht op bijstand van een advocaat heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a Sv, welk vormverzuim naar het oordeel van de rechtbank van zodanige aard is dat de verklaring van verdachte van 11 juni 2009 van het bewijs dient te worden uitgesloten. Uit de stukken is gebleken dat verdachte voorafgaand aan het verhoor van 13 juni 2009 wel bijstand van een advocaat heeft gehad. De verklaring die verdachte op 13 juni 2009 heeft afgelegd zal dan ook niet van het bewijs worden uitgesloten.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van het bewijs het navolgende.
Op 11 juni 2009 reden verbalisanten op de Europalaan te Eindhoven. Zij reden achter een auto van het merk Mercedes. De Mercedes had Duitse kentekenplaten. Toen verbalisanten achter dit voertuig reden roken zij een sterke hennepgeur. Hierop besloten zij de bestuurder van de Mercedes een stopteken te geven, teneinde de inzittenden ter zake van de Opiumwet te controleren. De bestuurder gaf echter geen gevolg aan het stopteken van verbalisanten en na een korte achtervolging zijn verbalisanten de Mercedes uit het oog verloren.
Wat later zagen verbalisanten drie personen bij een stoplicht staan. Verbalisanten herkenden hen als zijnde drie van de vier personen die in de Mercedes hadden gezeten. De personen zijn aangehouden en bleken [verdachte], [persoon 1] en [persoon 2] te zijn.2
Een getuige heeft verklaard dat een vierde persoon uit de auto was gesprongen en met een grote zwarte sporttas achter het bedrijf [bedrijf] was gevlucht. Een verbalisant is het bedrijfsterrein van dit bedrijf op gereden en zag een persoon, die voldeed aan het signalement, zich achter een muurtje schuil houden. De persoon kon na een korte achtervolging worden aangehouden. De persoon bleek [persoon 3] te zijn.3
De sporttas is ook aangetroffen.4 In deze sporttas werd een hoeveelheid hennep aangetroffen. De hennep is indicatief getest en gaf een positieve reactie op cannabis. De hennep is voorts gewogen. Het totaalgewicht inclusief verpakkingsmateriaal bleek 1961 gram te zijn.5
[verdachte], [persoon 3], [persoon 1] en [persoon 2] zijn hierover gehoord.
[persoon 1] heeft het navolgende verklaard. Op 11 juni 2009 is hij met [persoon 2], [verdachte] en [persoon 3] naar Nederland gekomen. Ze zouden de dag daarna weer terug naar Duitsland gaan. [persoon 1] had zijn vader gevraagd een auto voor hem te huren. Zijn vader heeft vervolgens de Mercedes voor hem gehuurd en in deze auto zijn ze met zijn vieren naar Nederland gekomen en naar Eindhoven gegaan.
Ze wilden hennep gaan kopen. De hennep die zij zouden kopen zou voor hem, [verdachte] en [persoon 3] zijn. Hij, [verdachte] en [persoon 3] hadden hiervoor ook geld bij elkaar gelegd.
[persoon 3] had een telefoonnummer van een man die zij hiervoor konden bellen. Op 11 juni 2009 hebben hij en [persoon 3] deze man vanuit een telefooncel gebeld. Ze spraken af dat de man hen met zijn auto op zou komen halen, nabij het hotel waar zij hadden overnacht. De man verscheen volgens afspraak met zijn auto nabij het hotel en ze spraken af dat zij achter de man aan zouden rijden. De man reed naar een adres in Eindhoven. Hij en [persoon 3] zijn samen met de man een woning binnen gegaan. [verdachte] en [persoon 2] zijn in de auto blijven zitten. In de woning hebben zij hennep gekocht. Zij hebben uiteindelijk in totaal 2 kilo hennep van de man gekocht. [persoon 3] heeft de man het geld overhandigd.6
Nadat zij de hennep hadden betaald, zijn zij met de tas met hennep terug naar de auto gelopen en in de auto gestapt. Vervolgens zijn zij weggereden en kwamen zij onderweg politie tegen. De politie gaf hen een stopteken. Hij, [persoon 1], bestuurde de auto en is niet gestopt, maar doorgereden. Op enig moment is [persoon 3] met de tas met hennep weggerend. Uiteindelijk zijn zij allen door de politie aangehouden.7
[persoon 1] heeft verklaard dat [persoon 2] niet wist dat hij, [verdachte] en [persoon 3] voornemens waren een grote hoeveel drugs, met name hennep, te kopen en mee terug te nemen.8 De rechtbank begrijpt hieruit dat verdachte en zijn medeverdachten naar Nederland zijn gekomen met het doel om hier hennep te kopen en deze hennep mee naar Duitsland te nemen.
[persoon 3] is ook meermalen over dit feit gehoord. Hij heeft het navolgende verklaard.
Hij is samen met [verdachte], [persoon 1] en [persoon 2] naar Nederland gekomen. Ze zijn naar Eindhoven gegaan. [verdachte] en hij hadden over de mogelijkheid om een grotere hoeveelheid hennep te kopen gesproken.9
[verdachte] heeft op 10 juni 2009 de man van wie ze later hennep hebben gekocht gebeld. Op 11 juni 2009 kwam de man, zoals afgesproken, met zijn auto bij het hotel. Daarna is hij met de man naar een woning gegaan. In de woning heeft hij 2 kilo hennep van deze man gekocht. Vervolgens is hij met de tas met daarin de hennep in de auto gestapt. Kort nadat zij waren weggereden gaf de politie hen een stopteken. Ze zijn niet gestopt. Op enig moment zag hij kans met de tas met hennep uit de auto te stappen. De politie heeft hem echter wat later toch aangehouden en heeft de tas met hennep meegenomen.10
[persoon 2] is ook gehoord. Zij heeft het navolgende verklaard.
[persoon 1] heeft haar op 10 juni 2009 gevraagd mee te gaan naar Nederland. Dit zou voor twee dagen zijn. Ze moest op 12 juni 2009 weer werken, maar voor die tijd zou ze weer terug in Duitsland zijn. Ze is vervolgens samen met [persoon 1], [verdachte] en [persoon 3], in een door de vader van [persoon 1] gehuurde Mercedes, naar Nederland gekomen. Ze zijn naar Eindhoven gegaan. In de avond van 10 juni 2009 heeft [persoon 3] vanuit de telefooncel naar een persoon gebeld. Later die avond zijn [persoon 1] en [persoon 3] nog even weggegaan. Zij is toen samen met [verdachte] in het hotel gebleven. Zij waren in de hotelkamer [verdachte] en [persoon 3]. In die hotelkamer zag zij veel geld liggen. Er lagen pakketjes geld. Dit betroffen eurobiljetten.
De dag daarna, op 11 juni 2009, zijn zij gaan winkelen. Ze hadden afgesproken dat ze daarna nog wat zouden eten, een jointje zouden roken en daarna weer terug naar Frankfurt zouden rijden.
Na het winkelen reden ze langs het hotel waar ze die nacht hadden geslapen. [persoon 1] is daar uit de auto gestapt en is naar een man die daar in een auto zat gelopen. [persoon 1] stapte daarna weer in de auto en zei dat ze achter die auto aan moesten rijden. Ze zijn naar een woonwijk gereden. [persoon 1] en [persoon 3] zijn uitgestapt. Het duurde een tijdje voordat [persoon 1] en [persoon 3] weer terug kwamen. De man waar ze mee mee waren gelopen kwam ook naar buiten. [persoon 3] had een tas bij zich. [persoon 1] en [persoon 3] zijn weer in de auto gestapt. [persoon 1] zei toen ze terug kwamen dat ze nog wat zouden gaan eten en daarna naar huis zouden rijden. Op enig moment gaf de politie hen een stopteken. [persoon 1], die de auto bestuurde, stopte echter niet en reed weg. [persoon 1] zei tegen [persoon 3] dat hij uit moest stappen en de tas mee moest nemen. [persoon 3] is op enig moment uit de auto gesprongen. Korte tijd later zijn zij, [persoon 1] en [verdachte] ook uit de auto gestapt en zijn zij door de politie aangehouden.11
[persoon 4] is ook gehoord. Hij heeft bekend dat hij ongeveer 2 kilo henneptoppen aan [persoon 1] en [persoon 3] heeft verkocht. Hij heeft op 13 juni 2009 verklaard dat hij een paar dagen daarvoor door hen werd gebeld. Ze gaven aan dat ze een paar kilo hennep wilden komen kopen.12
[verdachte] heeft aangevoerd dat de hennep niet van hem was. Voorts heeft hij aangegeven dat hij wist dat er hennep zou worden gekocht, maar niet dat zo een grote hoeveelheid hennep zou worden gekocht. [verdachte] heeft verklaard dat hij, toen hij in de auto hoorde dat er 2 kilo hennep was gekocht, heeft aangegeven dat hij met de trein terug naar huis zou gaan. Hij heeft hiervoor echter de kans niet gekregen, omdat ze kort daarna het stopteken van de politie kregen.
De rechtbank acht deze verklaring op grond van het volgende volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig. Uit de verklaring van [persoon 3] volgt dat [verdachte] contact met [persoon 4] over de aankoop van hennep heeft gelegd. [verdachte] heeft voorts, in het hotel, van zijn medeverdachten, een monster hennep gekregen. [verdachte] heeft deze hennep getest.13 [verdachte] heeft bovendien gezien dat er een groot geldbedrag in de hotelkamer lag.14 De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat verdachte ervan op de hoogte was dat er een aanzienlijke hoeveelheid hennep zou worden gekocht.
De rechtbank acht het voorts, gelet hierop alsmede gezien het doel van de reis naar Nederland, ongeloofwaardig dat verdachte zou hebben gezegd dat hij op het station wilde worden afgezet en met de trein terug naar Duitsland zou gaan. Dit temeer nu noch [persoon 2] noch een van de medeverdachten heeft verklaard dat hierover is gesproken.
[verdachte] heeft ter terechtzitting nog aangevoerd dat hij heeft gehoord dat zijn medeverdachten voornemens waren twee weken in Amsterdam te verblijven en dat het derhalve niet de bedoeling was de hennep naar Duitsland uit te voeren.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de hierboven weergegeven verklaring van [persoon 2] volgt dat het plan was om op 10 juni 2009 voor twee dagen naar Nederland te gaan. Zij heeft voorts verklaard dat zij op 11 juni 2009 zijn gaan winkelen en dat zij hadden afgesproken daarna nog wat te eten en daarna terug naar Duitsland te rijden. Ook na de aankoop van de hennep heeft [persoon 1] in de auto gezegd dat ze nog wat zouden gaan eten en daarna terug naar huis zouden rijden. Uit de verklaring die [persoon 1] bij de politie heeft afgelegd volgt bovendien dat het de bedoeling was om in Nederland hennep te kopen en deze hennep mee terug naar Duitsland te nemen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging dan ook.
De rechtbank is, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten hennep buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte en zijn medeverdachten een hoeveelheid hennep van ongeveer 1961 gram buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht. Uit het dossier blijkt dat de hennep inclusief het verpakkingsmateriaal is gewogen. Het totaalgewicht hiervan bedroeg 1961 gram. [persoon 1], [persoon 3] en [persoon 4] hebben ook verklaard dat er 2 kilo hennep was gekocht. Gelet hierop acht de rechtbank dan ook bewezen dat het een hoeveelheid van ongeveer 1961 gram hennep betrof.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 11 juni 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 1961 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers is verdachte opzettelijk
- met zijn mededaders vanuit Duitsland naar Nederland gekomen en
- heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) voormelde hoeveelheid hennep gekocht en
- hebben zij aanstalten gemaakt om het grondgebied van Nederland te verlaten, met een in Duitsland geregistreerd motorvoertuig (merk Mercedes).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist:
• een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en
• teruggave van de twee in beslag genomen telefoons en de simkaart aan de rechthebbende.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie, gezien het tijdsverloop, het geringe aandeel van verdachte en gelet op het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is, niet passend is. De verdediging heeft aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat niet met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest kan worden volstaan, daarnaast een geheel voorwaardelijke straf zal dienen te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht.
Verdachte is samen met zijn medeverdachten vanuit Duitsland naar Nederland gekomen. Zij hebben in Nederland ongeveer 2 kilo hennep gekocht en hebben dit buiten het grondgebied van Nederland (als bedoeld in de zin van de Opiumwet) gebracht. Door het kopen van de hennep heeft verdachte eraan bijgedragen de illegale hennepteelt in stand te houden. De hennephandel en hennepteelt gaan vaak gepaard met allerlei bijkomende ernstige vormen van criminaliteit en verdachte heeft zich om dit alles volstrekt niet bekommerd.
De rechtbank houdt er voorts ten bezware van verdachte rekening mee dat hij meermalen in Duitsland wegens soortgelijke delicten is veroordeeld.
Verdachte is na het plegen van het onderhavige feit in Duitsland wegens een soortgelijk feit veroordeeld. Artikel 63 Sr ziet niet - ook niet na invoering van artikel 78c Sr - op veroordelingen in het buitenland [zie hiervoor de Kamerstukken II 2009-2010, 32 257 nr. 3 en 6]. De rechtbank zal bij het bepalen van de straf wel - ten voordele van verdachte - rekening houden met deze veroordeling.
De rechtbank zal gelet op deze omstandigheden een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank stelt voorts vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Verdachte is op 11 juni 2009 aangehouden en in verzekering gesteld. In het onderhavige geval is op dat moment de redelijke termijn aangevangen. Het uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak binnen twee jaar met een eindvonnis dient te zijn afgerond. Door onder meer de ingewikkeldheid van de zaak kan deze termijn meer dan twee jaar zijn. In de onderhavige zaak is het onderzoek ter terechtzitting op 31 mei 2012 gesloten en wordt de uitspraak op 14 juni 2012 gedaan. Dit betekent dus dat de zaak pas drie jaar na de aanhouding en inverzekeringstelling met een eindvonnis wordt afgerond. De rechtbank is van oordeel dat deze termijnoverschrijding niet wegens de ingewikkeldheid van de zaak of anderszins te rechtvaardigen is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de geringe omvang van de op te leggen straffen zal dit echter niet tot strafvermindering leiden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank is echter van oordeel dat hiermee niet kan worden volstaan. De rechtbank zal verdachte echter niet een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat de rechtbank dat in dit geval - mede gezien het grote tijdsverloop - niet passend acht.
De rechtbank zal verdachte naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf een geldboete van na te melden hoogte opleggen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan
en dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende(n) nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 36b, 36c, 47.
Opiumwet art. 3, 11, 13a.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 166 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 25 juni 2009 reeds geschorst.
T.a.v. primair:
Geldboete van EUR 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten:
Hennep, 2009098239-5, 6,42 gram wiet incl verpakking: goednr 83937.
Teruggave in beslag genomen goederen, te weten:
- 1 STK GSM (Mobiele telefoon) Kl: zwart NOKIA B1-6p 2009098239-5, goednr 83920;
- 1 STK GSM (Mobiele telefoon) Kl: goud NOKIA 6310, 2009098239-5, goednr 83927 en
- 1 STK Electronica Kl: zwart Ce 0631150, 2009098239-5, geheugenkaart, goednr 83928,
aan de rechthebbende(n).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.O. de Vries, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 14 juni 2012.
Mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, genummerd 2009098239-1.
2 Proces-verbaal van bevindingen, p. 112-114.
3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
4 Proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 128-129.
6 Verklaring van [persoon 1], p. 71-74 en 76.
7 Verklaring van [persoon 1], p. 74-75.
8 Verklaring van [persoon 1], p. 76.
9 Verklaring van [persoon 3], p. 88-90.
10 Verklaring van [persoon 3], p. 90-91.
11 Verklaring van [persoon 2], p. 123-126.
12 Verklaring van [persoon 4], p. 103 [moet p. 101 zijn], 102 en 101 [moet p. 103 zijn].
13 Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 31 mei 2012.
14 Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 31 mei 2012.