ECLI:NL:RBSHE:2012:BW9017

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/853037-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gekwalificeerde diefstal, afpersing en mishandeling door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van poging tot gekwalificeerde diefstal, afpersing en mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot 57 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 7 november 2011 in Cuijk samen met anderen een poging deed tot inbraak in een woning, waarbij zij goederen wilden stelen. De verdachte en zijn mededaders werden op heterdaad betrapt door de politie, die hen aanhield na een melding van een mogelijke inbraak. De rechtbank achtte de poging tot inbraak wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen en het aantreffen van inbrekerswerktuigen.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan afpersing van een medeleerling op 23 december 2010, waarbij hij onder bedreiging van geweld €5,-- eiste. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen voldoende bewijs boden voor de afpersing.

Ten slotte werd de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van een medeleerling op 4 oktober 2011, waarbij hij het slachtoffer in het gezicht schopte. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen die het voorval hadden waargenomen.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en gedragsproblemen, en legde een voorwaardelijke PIJ-maatregel op om verdere recidive te voorkomen. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn problematiek en de risico's op recidive.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummers: 01/853037-11, 01/ 854078-11 en 01/854105-12 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering: 01/853046-10
Datum uitspraak: 22 juni 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1995],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende bij Almata te Ossendrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 februari 2012 en 8 juni 2012 (in de zaken met de parketnummers 01/853037-11 en 01/854078-11 en 01/853046-10) en 8 juni 2012 (in de zaak met parketnummer 01/854105-12).
Op de zitting van 10 februari 2012 heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de parketnummers 01/853037-11 en 01/854078-11, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
Op de zitting van 8 juni 2012 heeft de rechtbank de zaak met parketnummer 01/854105-12 gevoegd bij de zaken met de parketnummers 01/853037-11 en 01/854078-11.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 24 januari 2012 (01/853037-11), 17 januari 2012 (01/854078-11) en 2 mei 2012 (01/854105-12).
Nadat de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01/853037-11 op de terechtzitting van 10 februari 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 november 2011 te Cuijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een of meer telefoons en/of een oplader, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Artikel 311 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 november 2011 te Cuijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres]) weg te nemen goederen van zijn/hun gading en/of (een) geld(bedrag), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld(bedrag) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen naar voornoemde woning is/zijn gegaan en/of over de schutting van voornoemde woning is/zijn geklommen en/of een raam van voornoemde woning heeft/hebben geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 311 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/854078-11 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2010 te Cuijk met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, teheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij 5 EURO moest geven aan hem, verdachte, en/of (hierbij) een of meer slaande bewegingen (met gebalde vuist) heeft gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 2];
art. 317 Wetboek van Strafrecht
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/854105-12 tenlastegelegd dat:
Hij op of omstreeks 4 oktober 2011 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/853046-10 is aangebracht bij vordering van 12 januari 2012. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 28 februari 2011. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 01/853037-11 en de feiten vermeld op de dagvaardingen met de parketnummers 01/854078-11 en 01/854105-12 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van 01/853037-11 is sprake van een voltooide woninginbraak. De aangeefster mist spullen uit de woning. Er is een verbroken raam en een getuige heeft geluid uit de woning gehoord, terwijl de bewoners op vakantie waren.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de ten laste gelegde woninginbraak is het proces-verbaal niet helder en levert dit onvoldoende op voor een bewezenverklaring van dit feit. Verdachte dient primair van het feit te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank daar anders over denken dan is er hooguit sprake van de subsidiair ten laste gelegde variant.
Ten aanzien van de ten laste gelegde afpersing komen de verklaringen niet overeen.
Een getuige bevestigt het verhaal van mijn cliënt. Er is geen reden aan de verklaringen van hen te twijfelen. Het bedrag dat is afgeperst betreft een gering bedrag. Verdachte gaat toch niet een strafvervolging riskeren voor een dergelijk gering bedrag. Ook ten aanzien van de ten laste gelegde afpersing dient verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling is geen sprake van trappen in het gezicht. De politie heeft geen letsel bij [slachtoffer 3] waargenomen. De getuigen hebben niet gezien dat verdachte daadwerkelijk in het gezicht van [slachtoffer 3] heeft getrapt. Ook voor dit feit verzoekt de raadsvrouwe verdachte vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.1
In de zaak met parketnummer 01/853037-11.
[getuige 1], wonende [adres] te Cuijk, heeft verklaard dat zij op 7 november 2011 geluiden heeft gehoord alsof iemand over de schutting klom. Meteen daarna hoorde zij voetstappen bij de buren in de tuin. Haar man hoorde vervolgens geluiden alsof er met een schroevendraaier of koevoet aan de deur gerommeld werd. Haar man heeft vervolgens de politie gebeld.2
De politie kreeg op 7 november 2011 omstreeks 22.00 uur een melding van een mogelijke woninginbraak op het adres aan de [adres] te [woonplaats]. Ter plekke aangekomen hoorde verbalisant [verbalisant 1] in de tuin van voornoemde woning geluiden van bewegend hout en gestommel. [verbalisant 1] zag drie personen vanaf de woning naar de achterzijde van de tuin lopen, waaronder verdachte.
De personen waren donker gekleed. Verbalisant [verbalisant 1]zag dat deze drie personen probeerden om aan de achterzijde van de tuin over een schutting te klimmen.
De verdachten werden ter plekke aangehouden. Verdachte [medeverdachte 1] droeg onder meer zwarte handschoenen en een muts. Verdachte [medeverdachte 1] had een busje pepperspray bij zich. Een verdachte klom in de tuin van [adres]. [verbalisant 1] heeft via deze tuin in de aangrenzende tuin aan de achterzijde, welke is gelegen aan de [straatnaam] gekeken. Daar zat verdachte [verdachte] op zijn hurken in een hoek van de tuin. Bij het zien van politie rende hij weg en probeerde hij over een schutting te klimmen. Verdachte is vervolgens aangehouden.
Verdachte [verdachte] droeg onder meer een zwarte jas en zwarte handschoenen.3
De derde verdachte, [medeverdachte 2], werd kort na de aanhouding van de twee andere verdachten in de tuin van perceel [adres] te [woonplaats] aangetroffen.
[medeverdachte 2] droeg onder meer witte medische handschoenen, waarvan er een was beschadigd.
Uit de linkerbroekzak van [medeverdachte 2] stak een schroevendraaier. Tevens werd een busje pepperspray aangetroffen.4
Tijdens de insluitingsfouillering zag verbalisant [verbalisant 2] dat verdachte [verdachte] vijf lagen bovenkleding aan had en drie lagen onderkleding. Verdachte had een zwarte jas aan, daaronder een zwart trainingsjack. Hieronder een gele lege rugzak en een licht kleurig trainingsjack. Onder dit jack had verdachte nog twee t-shirts aan. Daarnaast droeg verdachte een donkere trainingsbroek met daaronder nog een trainingsbroek en zijn onderkleding. Verdachte droeg twee zwarte handschoenen, waarvan er 1 reeds bij de aanhouding was uitgegaan.5
Ter hoogte van het verbroken raam aan de achterzijde van de woning, [adres] te Cuijk, is door de politie een rood breekijzer aangetroffen.6
De hoekwoning [adres] te Cuijk had een geheel omsloten tuin. Naast de woning was een poort gelegen.7
[slachtoffer 1] heeft op 5 december 2011 aangifte gedaan van inbraak in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Op 4 november 2011 is zij op vakantie gegaan. Tot 7 november 2011 is haar zus in de woning gebleven. Zij heeft de woning afgesloten. Op 11 november 2011 kreeg zij een sms dat in de woning was ingebroken. Door de inbraak is er schade ontstaan aan het bovenraam van de achterdeur, aan het kozijn en aan het uitzetmechanisme. Niemand had het recht of toestemming om dit feit te plegen en goederen weg te nemen.8
Er werden twee telefoons uit de woning vermist.
De rechtbank acht de voltooide diefstal niet wettig en overtuigend bewezen zoals onder 1 primair (parketnummer 01/845397-11) is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte en/of zijn mededaders ook daadwerkelijk in de woning zijn geweest. Aangeefster heeft weliswaar verklaard dat er twee telefoons zijn weggenomen, doch deze telefoons zijn niet onder de verdachten of in de omgeving van de aanhouding aangetroffen en bovendien blijkt uit de stukken niet wanneer deze precies zijn weggenomen. Verdachte is immers op 7 november 2011 nabij de woning aangetroffen en de aangifte is in verband met vakantie van de bewoonster van 5 december 2011.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn mededaders een poging tot inbraak in de woning hebben ondernomen, hetgeen als subsidiair feit ten laste is gelegd.
Verdachte en zijn mededaders bevonden zich in een tuin waar zij niets te zoeken hadden. Op het moment dat de politie ter plaatse komt, probeerden zij te vluchten. De buurman heeft die avond geluiden gehoord alsof er met een schroevendraaier of een koevoet werd gewerkt. Verdachte en zijn mededaders hadden inbrekerswerktuig, te weten een schroevendraaier bij zich. Tevens is ter plaatse een koevoet aangetroffen. De verdachten hadden handschoenen aan en verdachte had meerdere lagen kleding en een rugzak onder zijn kleding aan. Ter plaatse zijn braaksporen aangetroffen. Op grond het vorenstaande acht de rechtbank de poging tot inbraak door verdachte en zijn mededaders wettig en overtuigend bewezen.
In de zaak met parketnummer 01/854078-11.
Op 30 december 2010 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Tussen 23 december 2010 12.00 uur en 17.00 uur moest hij € 5,-- afgeven aan [verdachte] omdat deze dit nodig had.9
Op 23 december 2010 was hij met [persoon 1] op de [straatnaam] te Cuijk. Hij vroeg aan [person 2] om sigaretten voor hem te halen en gaf hem € 50,--. Meteen daarna vroeg [persoon 3] aan hem € 5,--. [slachtoffer 2] zei dat hij die niet kreeg. [verdachte] vroeg nogmaals een paar keer dat hij 5,-- van hem wilde hebben. Daarbij maakte hij slaande bewegingen naar hem met gebalde vuist. [slachtoffer 2] werd bang en dacht dat hij klappen zou krijgen. Nadat [persoon 2] terug kwam met de sigaretten en het wisselgeld vroeg [verdachte] wederom € 5,-- en maakte weer een slaande beweging naar hem. [slachtoffer 2] was erg bang en gaf [verdachte] de € 5,--.10
(waar in deze verklaringen telkens [persoon 3] of [verdachte] staat leest de rechtbank telkens '[verdachte]')
[persoon 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 december 2010 omstreeks 16.00 uur met [slachtoffer 2] in het centrum van Cuijk was. Zij kwamen [persoon 2] en [verdachte] tegen. [persoon 2] wilde sigaretten voor [slachtoffer 2] halen en ging met € 50,-- van [slachtoffer 2] deze sigaretten halen. Hij hoorde [verdachte] tegen [slachtoffer 2] zeggen dat hij € 5,-- wilde. Hij hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat hij dat niet wilde. [verdachte] zei tegen [slachtoffer 2] dat hij gewoon € 5,-- aan hem moest geven. [persoon 2] ging weg en [verdachte] bleef nog bij hem en [slachtoffer 2]. Hij hoorde [verdachte] wederom tegen [slachtoffer 2] zeggen dat hij € 5,-- moest geven anders zou hij hem slaan. Hij zag ook dat [verdachte] een aantal keer slaande schijnbewegingen maakte, terwijl hij om het geld vroeg. Hij zag dat [slachtoffer 2] € 5,-- aan [verdachte] gaf.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 23 december 2010 [slachtoffer 2] en [persoon 1] in het centrum van Cuijk heeft ontmoet. Nadat er sigaretten voor [slachtoffer 2] zijn gehaald heeft [slachtoffer 2] hem € 5,-- gegeven.11
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de dag na het incident, met betrekking tot de
€ 5,--, de vader van [slachtoffer 2] in het centrum van Cuijk tegenkwam. Deze gaf verdachte aan dat hij [slachtoffer 2] met rust moest laten en dat hij 24 uur de tijd had om de € 5,-- terug te geven aan [slachtoffer 2].12
Verdachte ontkent [slachtoffer 2]te hebben bedreigd.
De rechtbank acht de afpersing van € 5,-- wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaringen van de aangever [slachtoffer 2], de verklaring van [persoon 1] en de verklaring van verdachte dat hij € 5,-- van [slachtoffer 2] heeft gekregen en de vader van [slachtoffer 2] hem de volgende dag heeft gezegd dat hij 24 uur de tijd had om de € 5,-- aan [slachtoffer 2] terug te geven.
[getuige 2] is als getuige bij de rechter-commissaris gehoord. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig nu deze verklaring op wezenlijke punten afwijkt van de overige in het dossier aanwezige verklaringen.
In de zaak met parketnummer 01/854105-12.
[slachtoffer 3] heeft op 5 oktober 2011 verklaard dat zij op 3 oktober 2011 op het schoolplein van haar school te Nijmegen was. [verdachte] stond tegen de muur van de school. Na een woordenwisseling tussen hen zag zij dat [verdachte] snel naar haar toe kwam gelopen. Zij zag dat [verdachte] werd vastgepakt door andere mensen. Ze zag dat hij een beetje los kwam en voelde dat hij met zijn rechtervoet een trap in haar gezicht gaf. Ze zag dat hij hard trapte. Ze voelde dat zij werd geraakt op haar linkerwang. Ongeveer 15 minuten na de trap kreeg zij pijn aan haar wang en heeft zij op school ijs gevraagd om haar gezicht te koelen.13
[verdachte] betreft [verdachte], geboren op [1995].14
[getuige 3] heeft op 27 oktober 2011 verklaard dat hij op 3 oktober 2011 op het schoolplein van de Kristallisschool te Nijmegen [slachtoffer 3]en [verdachte](de rechtbank lees hier telkens '[verdachte]' in plaats van '[verdachte]') zag. Er stonden meerdere leerlingen bij. Hij zag dat [verdachte] boos was en een trapbeweging met geschoeide voet naar [slachtoffer 3] maakte. Het ging snel. Daarna heeft hij [slachtoffer 3] en [verdachte] uit elkaar gehaald.15
[getuige 4] heeft op 13 januari 2012 verklaard dat zij ergens in oktober 2011 met [slachtoffer 3] buiten liep bij de school Kristallis. [verdachte] kwam opeens op [slachtoffer 3] aflopen en schopte haar.16
[getuige 5] werkzaam als conciërge bij het Kristallis college heeft op 6 februari 2012 verklaard dat [slachtoffer 3] op 4 oktober 2011 overstuur de school in kwam. Ze vertelde dat ze in haar gezicht was geschopt door [verdachte]. [getuige 5] kon toen zien dat [slachtoffer 3] een gezwollen rood verkleurde plek op haar linkerwang had.17
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 4 oktober 2011 op het schoolplein van de school te Nijmegen een woordenwisseling met [slachtoffer 3] heeft gehad en haar heeft geduwd.18
Verdachte ontkent [slachtoffer 3] te hebben geschopt.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen van aangeefster en de drie getuigenverklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft geschopt waardoor zij pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij ter plekke aanwezig was en een woordenwisseling heeft gehad met aangeefster, waarbij hij haar heeft geduwd. Aangeefster heeft verklaard dat zij in haar gezicht is getrapt door verdachte. Kort daarna is door de conciërge een gezwollen rood verkleurde plek op haar linkerwang geconstateerd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
In de zaak met parketnummer 01/853037-11
Subsidiair
op 07 november 2011 te Cuijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen van
hun gading en/of een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en inklimming, met zijn mededaders, naar voornoemde woning is gegaan en over de schutting van voornoemde woning is geklommen en een raam van voornoemde woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 01/854078-11
op 23 december 2010 te Cuijk met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, meermalen tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij 5 EURO moest geven aan hem, verdachte, en hierbij slaande bewegingen (met gebalde vuist) heeft gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 2]
In de zaak met parketnummer 01/854105-12
op 4 oktober 2011 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 3], heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van 01/853037-11 primair, 01/854078-11 en 01/854105-12:
- plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde toezicht van de jeugdreclassering;
- jeugddetentie gelijk aan het voorarrest;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam] en oplegging van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
- t.a.v. de vordering in de zaak met parketnummer 01/853046-10:
in plaats van tenuitvoerlegging van 45 dagen jeugddetentie een werkstraf van 90
uren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft verzocht niet de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk op te leggen. Het gaat nu redelijk goed met verdachte in Almata. Hij houdt zich aan de regels. In de beginperiode voelde hij zich daar nog niet op zijn gemak. De rapporten zijn van die periode. De zorgen om verdachte zijn niet zo groot dat aan deze maatregel moet worden gedacht.
De raadsvrouwe verzoekt een forse voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van 2 of 3 jaar en de bijzondere voorwaarde van toezicht van de jeugdreclassering.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de raadsvrouwe aangegeven dat een tenuitvoerlegging de huidige behandeling zal doorkruisen. In principe moet er vergelding zijn. Dat voelt verdachte echter al door de plaatsing in Almata. Hij kan daardoor niet meer thuis wonen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte.
Verdachte heeft getracht in een woning in te breken. Kennelijk heeft verdachte zich niets aangetrokken van de belangen van de bewoner(s) van deze woning en puur gehandeld uit eigen financieel gewin.
Verdachte heeft onder bedreiging met geweld een jongen een geldbedrag afgeperst.
Uit de aangifte blijkt dat deze jongen bang is voor verdachte en aangifte heeft gedaan om te bereiken dat het hinderlijke gedrag van verdachte stopt.
Op het schoolplein heeft verdachte een schoolgenoot in het gezicht getrapt, kennelijk omdat dit meisje iets heeft gezegd wat hem niet beviel. Dergelijk gedrag roept een groot gevoel van onveiligheid op, terwijl een school juist een plek zou moeten zijn waar men zich als jongere veilig zou moeten kunnen voelen.
Op 24 januari 2012 heeft de psycholoog drs. G.L.J. Fiddelers een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
"Ondanks dat betrokkene kort gesproken is en hij weigerde medewerking te verlenen aan het onderzoek, meent rapporteur op basis van de collaterale informatie die beschikbaar is, een rapport te kunnen schrijven.
Uit het onderzoek Pro Justitia van 6 december 2010 opgesteld door ondergetekende, bleek betrokkene een zwakbegaafde jongeman met een oppositionele opstandige gedragsstoornis en emotieregulatie problemen.
Het diagnostisch beeld dat eind 2010 naar voren kwam, lijkt afgelopen jaar niet veranderd.
Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde.
Als het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, is het aannemelijk dat er een verband bestaat tussen de eerder vastgestelde problematiek van betrokkene (zwakbegaafdheid en gedragsstoornis) en het ten laste gelegde delictgedrag.
Gezien de weigerende houding ten opzichte van onderhavig onderzoek, heeft er geen delictanalyse plaatsgevonden en is er geen zicht op hoe betrokkene zich voelde of wat hij dacht of deed vooraf en tijdens het ten laste gelegde. Echter de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft waarschijnlijk wel meegespeeld bij de totstandkoming van het ten laste gelegde, indien bewezen. De gedragsstoornis en zwakbegaafdheid bepalen namelijk in sterke mate het gedrag van betrokkene; hij is een beïnvloedbare jongen, gericht op directe behoefte bevrediging, met een matige innerlijke rem om zijn impulsen te kunnen beheersen met lacunaire gewetensfuncties, een beperkt inlevingsvermogen en een nog sterk egocentrische levenshouding.
De volgende disfuncties voortvloeiend uit de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zijn mogelijk voorspellend voor toekomstig delictgedrag; betrokkene leert niet van fouten, hij heeft een matige innerlijke rem (kan zijn gedrag nog moeilijk bijsturen), hij is verhoogd bcïnvlocdbaar en de gewetensfuncties schieten tekort.
De opvoedingsomstandigheden (gebrek aan adequate sturing en de pedagogische onmacht
van de ouders), de vrijheden die betrokkene krijgt van zijn ouders (waarbij hij zich feitelijk
onttrekt aan het gezag van de ouders en hij kan de ontwikkelingstaken passend bij zijn leeftijd niet aan, wat ouders onvoldoende realiseren) en het structureel overvraagd worden door de omgeving (in het contact met betrokkene valt de cognitieve beperking en sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand niet direct op) zijn eveneens van invloed op de kans op recidive.
Betrokkene is een jongeman die al vanaf zijn twaalfde jaar politiecontacten heeft.
Ambulante interventies om de kans op recidive terug te dringen, boden geen soelaas.
Inmiddels is betrokkene ruim 16 jaar en tracht men middels een behandeling in
civielrechtelijk kader de bedreigde ontwikkeling van betrokkene in positieve zin om te
buigen.
Rapporteur vraagt zich af of een behandeling binnen gesloten jeugdzorg tot wenselijke
gedragsverandering zal leiden. De periode die binnen gesloten jeugdzorg gangbaar is (12 tot
16 maanden) is vanzelfsprekend gericht op het uitbouwen van vrijheden na de eerste fase van behandeling. Daar ligt juist de zorg van rapporteur. Betrokkene is verhoogd beïnvloedbaar, is weinig onder de indruk van het gezag van zijn ouders en andere gezagdragers en zal tijdens verlof geneigd zijn zich te onttrekken aan ouderlijk toezicht. Afgelopen jaren is hij afspraken met de jeugdreclassering, met hulpverleners en met school meerdere malen niet nagekomen.
Tevens bestaat er een reële kans dat betrokkene het binnen de geboden structuur goed doet,
maar in de vrijere situaties (tijdens verlof) zal blijven vastlopen en recidiveren.
De attitude van de ouders - die neigen het gedrag van hun zoon te bagatelliseren - geeft
betrokkene indirect een vrijbrief zich te verzetten tegen de huidige behandeling. Doel van
ouders en zoon is dat betrokkene zo snel mogelijk weer thuis komt wonen, omdat er immers
niets met hem aan de hand is. Dc tekortschietende opvoeding maakt dat betrokkene over een
jaar mogelijk zelf middels behandeling enigszins veranderd is, maar hij zal met alle vrijheden die hij van ouders krijgt, al snel weer vervallen in oude patronen. Ouders zijn afgelopen 4 jaar niet in staat gebleken betrokkene voldoende bij te sturen maar ook niet bereid gebleken zelf opvoedingsondersteuning te aanvaarden. Rapporteur meent dat vader (wegens zijn drukke werkzaamheden) en moeder (wegens haar taalbarrière en het bagatelliseren en externaliseren van de problemen van betrokkene) niet in staat zijn aankomend jaar hun opvoedingsstijl aan te passen aan hetgeen betrokkene behoeft als verhoogd kwetsbare minderjarige. Als betrokkene na een jaar binnen gesloten jeugdzorg mogelijk weer thuis gaat wonen, acht rapporteur de kans op recidive wederom aanwezig.
In strafrechtelijk kader is het wenselijk dat betrokkene een kader krijgt waarbinnen
noodzakelijke behandeling om de kans op recidive terug te dringen, gewaarborgd blijft zowel tijdens als ook na gesloten jeugdzorg. Een voorwaardelijke straf met als bijzondere
voorwaarde zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering bleek afgelopen jaren ontoereikend om de recidivekans te minimaliseren. Er is een meer duidelijke stok achter de deur nodig om betrokkene te doordringen van het feit dat hij behandeling, structuur en begeleiding moet aanvaarden om politiecontacten in de toekomst te voorkomen.
Indien betrokkene schuldig wordt bevonden/het ten laste gelegde bewezen kan worden
verklaard, geeft rapporteur de rechtbank daarom ter overweging een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De voorwaarden kunnen bestaan uit de afspraken met de
jeugdreclassering en de gezinsvoogd over het verlof en het traject na gesloten jeugdzorg (24-uurs behandeling in een open setting of ambulante begeleiding). Juist op het moment dat
betrokkene vrijheden krijgt, komt de kans op recidive om de hoek kijken. Rapporteur schat in dat een civiel traject op de lange termijn ontoereikend is om betrokkene te behoeden voor
recidive. Vanuit pedagogisch oogpunt behoeft betrokkene bescherming en begeleiding meer
dan zijn ouders hem kunnen bieden.
Afhankelijk van de vorderingen ten tijde van de behandeling in gesloten jeugdzorg kan de
jeugdreclassering in samenspraak met de gezinsvoogd bepalen wat noodzakelijk blijft aan
afspraken en behandeling in een voorwaardelijk kader om de kans op recidive in te perken."
Op 19 januari 2012 heeft de psychiater M. Fluit een rapport uitgebracht. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychiatrisch onderzoek. De psychiater onthoudt zich, gelet op de weigering, van aanbevelingen.
Op 27 januari 2012 heeft de jeugdreclassering een adviesrapportage opgesteld.
De rapport houdt onder meer het volgende in.
"Het risico op het opnieuw plegen van een strafbaar feit is hoog.
[verdachte] kan moeilijk zelf inschatten welk risico hij loopt in de omgang met risicojongeren. Hij laat zich gemakkelijk verleiden tot crimineel gedrag wanneer hij buiten het zicht is van zijn ouders. [verdachte] niet beschikt over voldoende zelfinzicht, zelfbeheersing en niet geleerd heeft zelfstandig en met inzicht in de risico's van de straat, zich te bewegen buiten de ouderlijke woning, is behandeling geïndiceerd. Zonder behandeling van zijn gedragproblematiek ligt een volgend delict voor de hand. Ouders beschikken niet over voldoende pedagogisch inzicht om [verdachte] aan te sturen.
Een voorwaardelijke PIJ is noodzakelijk om continuering van de behandeling te waarborgen. Behandeling binnen een civiele behandelingsinstelling verdiend de voorkeur.
Echter wanneer [verdachte] door zijn oppositionele houding behandeling onmogelijk maakt is er geen alternatief en moet een justitiële behandeling daarvoor in de plaats komen.
De kern van de problematiek lijkt vooral te liggen in de problemen met het reguleren van frustratie en boosheid. Daarnaast is hij weinig gevoelig voor gezag. Hij heeft onvoldoende interne begrenzing en remming, waardoor hij zijn gedrag onvoldoende intern kan bijsturen. [verdachte] heeft onvoldoende empatisch vermogen en zijn gewetensontwikkeling blijft achter.
[verdachte] laat zich te gemakkelijk in met delinquente leeftijdsgenoten. [verdachte] accepteert geen hulp. [verdachte] heeft meer bescherming en begeleiding nodig dan zijn ouders hem kunnen bieden.
Rapporteur geeft in overweging hem een voorwaardelijke PIJ maatregel op te leggen. Als bijzondere voorwaarden het zich tijdens de proeftijd van twee jaar houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering ook als dat betreft een behandeling van zijn gedragsproblemen binnen gesloten jeugdzorg en een mogelijk vervolgtraject."
In de aanvulling op voornoemd adviesrapport heeft rapporteur H. van Hoenselaar nog gemeld dat [verdachte] sinds begin januari 2012 is opgenomen in een behandelingsgroep van
Almata in Ossendrecht. Het strafadvies van 27 januari 2012 blijft gehandhaafd.
Ter terechtzitting van 8 juni 2012 is H. van Hoenselaar als getuige-deskundige gehoord.
De getuige-deskundige heeft gepersisteerd bij het advies tot het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Voorts heeft de getuige-deskundige aangevoerd dat hij problemen voorziet als verdachte meer vrijheden krijgt. Zonder een goede begeleiding en behandeling verwacht hij dat verdachte zal recidiveren. In december is er een jaar verlopen bij Almata. In december zal de behandeling echter nog niet klaar zijn. Gemiddeld duurt een dergelijke behandeling 1 1/2 tot 2 jaar. Intensieve begeleiding is nodig als hij weer thuis komt. Door een voorwaardelijk PIJ-maatregel kan de jeugdreclassering meer afdwingen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie welke vrijheidsbeneming meebrengt voor een duur gelijk aan het voorarrest.
Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een psychologisch en psychiatrisch rapport.
Op grond de rapportage van de psycholoog, de rapportage van de jeugdreclassering en de toelichting ter zitting van de getuige-deskundige H. van Hoenselaar acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de voorwaardelijke oplegging van de PIJ-maatregel.
De jeugdreclassering heeft in de afgelopen tijd diverse inspanningen geleverd om de bedreigde ontwikkeling van betrokkene in positieve zin om te buigen en de kans op recidive terug te dringen. Dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid. Een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering bleek ontoereikend om recidive te voorkomen. Er is een hele zware stok achter de deur nodig om verdachte te motiveren behandeling en begeleiding te accepteren.
Gelet op de problematiek van verdacht en zijn houding ten opzichte van de hulpverlening acht de rechtbank een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op zijn plaats. De rechtbank zal deze maatregel voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal na te noemen bijzondere voorwaarde worden gekoppeld.
De bewezen verklaarde feiten betreffen feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eisen het opleggen van deze maatregel in voorwaardelijke vorm.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging.
Primair is de raadsvrouwe van mening dat de vordering van de benadeelde partij niet voor toewijzing vatbaar is, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair is de raadsvrouwe van mening dat de vordering moet worden afgewezen omdat deze niet is onderbouwd.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten materiële schadevergoeding: schade achterdeur kozijn, schade klapraam en kozijn van klapraam.
De rechtbank acht deze schade aannemelijk en de hoogte van het bedrag niet onredelijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post 'vermiste telefoons' omdat de rechtbank verdachte van de primair ten laste gelegde voltooide diefstal zal vrijspreken.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het feit in de zaak met parketnummer 01/853037-11 samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/85304610.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van veroordeelde, ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie te gelasten, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te melden duur. De getuige-deskundige ter terechtzitting heeft aangegeven dat het huidige verblijf van verdachte in Almata geen beletsel is voor de uitvoering van een werkstraf.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77s, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 310, 311, 317.
DE UITSPRAAK
T.a.v. 01/853037-11 primair:
Vrijspraak
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven :
T.a.v. 01/853037-11 subsidiair:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de
schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door
middel van braak en inklimming
T.a.v. 01/854078-11:
afpersing
T.a.v. 01/854105-12:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. 01/853037-11 subsidiair, 01/854078-11, 01/854105-12:
Jeugddetentie voor de duur van 57 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01/853037-11 subsidiair, 01/854078-11, 01/854105-12:
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank zal deze maatregel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen
hem in het kader van jeugdreclassering te geven door of namens het Bureau
Jeugdzorg Noord-Brabant, Wal 20, 5611 GG Eindhoven,
- dat de veroordeelde de behandeling voortzet van zijn gedragsproblemen binnen gesloten Jeugdzorg, Almata te Ossendrecht tot verdachtes 18e levensjaar en een mogelijk ambulant vervolgtraject.
Verleent opdracht aan voornoemd Bureau om als bedoeld in artikel
77aa, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01/853037-11 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van € 325,00 subsidiair 6 dagen jeugddetentie.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 325,--
(zegge: driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit materiële schade (posten schade
achterdeur kozijn, schade klapraam en kozijn van klapraam).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 325,--
(zegge: driehonderdvijftig euro), te weten materiële schade (posten: schade
achterdeur kozijn, schade klapraam en kozijn van klapraam).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de
hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (2
vermiste telefoons) niet ontvankelijk is.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
In plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis
van de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch, d.d. 28 februari
2011 onder parketnummer 01/853046-10 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie,
gelast de meervoudige kamer een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de
duur van 90 uur te vervangen door 45 dagen jeugddetentie indien de veroordeelde
deze taakstraf niet naar behoren
verricht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 22 juni 2012.
Mr. Rijlaarsdam is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Waar wordt verwezen naar bijlagen van dossier 1 betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politieregio Brabant-Noord, district Maas en Leijgraaf, D3 - Districtelijke Opsporing, genummerd PL21ZO 2011117531.
Waar wordt verwezen naar bijlagen van dossier 2 betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politieregio Brabant-Noord, district Maas en Leijgraaf, D3 - Team Cuijk, genummerd PL21Z3 2011031735.
Waar wordt verwezen naar bijlagen van dossier 3 betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Gelderland-Zuid, district Stad Nijmegen, genummerd PL081N 2011101138.
2 Dossier 1, verklaring [getuige 1], pag. 77-78.
3 Dossier 1, bevindingen verbalisanten pag. 83.
4 Dossier 1, bevindingen verbalisant pag. 85
5 Dossier 1, bevindingen verbalisant pag. 86
6 Dossier 1, kennisgeving van inbeslagneming pag. 3
7 Dossier 1, bevindingen verbalisant pag. 86A
8 Dossier 1, verklaring [slachtoffer 1] pag. 76A en 76B
9 Dossier 2, verklaring [slachtoffer 2] pag. 7
10 Dossier 2, verklaring [slachtoffer 2] pag. 10-11
11 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2012
12 Dossier 2, verklaring verdachte pag. 25
13 Dossier 3, verklaring [slachtoffer 3], pag. 7-8.
14 Dossier 3, bevindingen verbalisant, pag. 17.
15 Dossier 3, verklaring [getuige 3], pag. 11-12
16 Dossier 3, verklaring [getuige 4], pag. 13
17 Dossier 3, verklaring [getuige 5] pag. 15.
18 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 8 juni 2012.
??
??
19
Parketnummers: 01/853037-11, 01/ 854078-11 en 01/854105-12 (ter terechtzitting gevoegd) Parketnummer vordering: 01/853046-10
[verdachte]