ECLI:NL:RBSHE:2012:BW8675

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/853002/12
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en werkstraf opgelegd aan minderjarige verdachte voor poging tot afpersing, diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing, diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 10 januari 2012 te Uden, waarbij de verdachte met een bivakmuts en een mes een winkel binnenging en de aanwezige slachtoffers bedreigde om geld en goederen af te dwingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot afpersing en diefstal met geweld, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 365 dagen, waarvan 321 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 120 uren opgelegd en moest de verdachte schadevergoeding betalen aan de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een aanpassingsstoornis en andere problemen, en oordeelde dat begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en vond dat een vrijheidsbenemende straf passend was om recidive te voorkomen. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook aansprakelijk stelde voor de kosten van de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/853002-12
Datum uitspraak: 04 juni 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], [geboorteplaats] op [1995],
wonende te [woonplaats ]Uden, [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 21 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 april 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2012 te Uden ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (in een
winkel/shop van een benzinestation) [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte
van een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, met voornoemd oogmerk,
- met een bivakmuts, in elk geval enig gelaatsbedekkend kledingstuk, over
zijn, verdachtes hoofd/gelaat, die winkel/shop is binnengelopen en/of
- daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft voorgehouden
en/of getoond, aan die [slachtoffer 1] en/of een of meer zich in die winkel/shop
bevindende perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2]), althans zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of andere perso(o)n(en)
bij zich heeft gedragen en/of heeft vastgehouden, en/of
- met dat mes, althans scherpe en/of puntige voorwerp, een of meer zwaaide
beweging(en) heeft gemaakt in de richting van (het lichaam van) de in die
winkel/shop aanwezige [slachtoffer 3],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
EN/OF
hij op of omstreeks 10 januari 2012 te Uden ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf, om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening (in een winkel/shop van een benzinestation) weg te nemen een
hoeveelheid geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, met voornoemd oogmerk,
- met een bivakmuts, in elk geval enig gelaatsbedekkend kledingstuk, over
zijn, verdachtes hoofd/gelaat, die winkel/shop is binnengelopen en/of
- daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft voorgehouden
en/of getoond, aan die [slachtoffer 1] en/of een of meer zich in die winkel/shop
bevindende perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2], althans zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of andere perso(o)n(en)
bij zich heeft gedragen en/of heeft vastgehouden, en/of
- met dat mes, althans scherpe en/of puntige voorwerp, een of meer zwaaide
beweging(en) heeft gemaakt in de richting van (het lichaam van) de in die
winkel/shop aanwezige [slachtoffer 3],
zulks terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het voorhouden van en/of tonen van een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]
[slachtoffer 3], althans het zichbaar voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 2] dragen en/of vasthouden van een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, en/of het maken een of meer zwaaiende bewegingen
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van (het
lichaam) van die [slachtoffer 3];
(artikel 312 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 10 januari 2012 te Uden ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven
te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn, verdachtes,
hand(en), op die [slachtoffer 1] is afgelopen en/of (vervolgens) met dat mes,
althans scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende bewegingen heeft
gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die van
[slachtoffer 1] in diens hand, althans diens lichaam, heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
Kennelijke verschrijving.
De rechtbank is van oordeel dat in de tenlastelegging onder 1, tweede gedeelte na "EN/OF
sprake is geweest van een kennelijke verschrijving: dezelfde bedreigingshandelingen zijn daarin immers tweemaal vermeld.
De rechtbank begrijpt -mede gelet op de vermelding "(artikel 312 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)" onder de tenlastelegging- dat gedeelte van de tenlastelegging aldus, dat kennelijk is bedoeld het volgende ten laste te leggen:
hij op of omstreeks 10 januari 2012 te Uden ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf, om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening (in een winkel/shop van een benzinestation) weg te nemen een
hoeveelheid geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, met voornoemd oogmerk,
- met een bivakmuts, in elk geval enig gelaatsbedekkend kledingstuk, over
zijn, verdachtes hoofd/gelaat, die winkel/shop is binnengelopen en/of
- daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft voorgehouden
en/of getoond, aan die [slachtoffer 1] en/of een of meer zich in die winkel/shop
bevindende perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2]), althans zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of andere perso(o)n(en)
bij zich heeft gedragen en/of heeft vastgehouden, en/of
- met dat mes, althans scherpe en/of puntige voorwerp, een of meer zwaaiende
beweging(en) heeft gemaakt in de richting van (het lichaam van) de in die
winkel/shop aanwezige [slachtoffer 3],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 312 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
Uit hetgeen door de verdediging ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt dat ook de verdediging dit deel van de tenlastelegging aldus heeft opgevat. De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen, nu verdachte hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging andere taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte ook daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 1. tenlastegelegde, alsmede de onder 2 tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden in de vorm van de primair tenlastegelegde variant. Verdachte erkent dat feit.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat verdachte door het slachtoffer is vastgepakt, dat verdachte zich in reactie daarop omdraaide terwijl hij het mes voor zich had en dat het slachtoffer dat dicht bij hem stond toen in aanraking is gekomen met het mes. Verdachte ontkent dat hij een stekende beweging heeft gemaakt.
De raadsvrouwe stelt zich primair op het standpunt dat bij gebreke van opzet van de zijde van de verdachte, ook in voorwaardelijke zin, zowel de poging tot doodslag als de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen kan worden, en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. Subsidiair, mocht toch tot een bewezenverklaring worden gekomen, stelt zij zich op het standpunt dat ten hoogste een poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte2;
- de aangifte van [slachtoffer 2]3;
- de verklaring van [slachtoffer 1]4;
- de verklaring van [slachtoffer 3]5;
- de verklaring van [slachtoffer 2]6.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever [slachtoffer 1]7 zag op 10 januari 2012 tussen 15:00 uur en 15:30 uur op de [slachtoffer 3] te Uden een persoon (verdachte) rennen met een bivakmuts op het hoofd, komende vanuit de richting van een tankstation. Daar achteraan rende een vrouw die hij kende als een personeelslid van dat tankstation. Omdat aangever dacht dat er iets niet pluis was, fietste aangever achter verdachte aan. Toen hij hem dicht genaderd was, sprak hij verdachte aan. Deze had een mes in zijn rechterhand en aangever zag dat het lemmet op hem -aangever- gericht was. Aangever probeerde het mes af te weren met zijn linkerhand en vervolgens zag aangever dat de jongen op hem in stak. Aangever zag en voelde dat hij in zijn linkerhand werd geraakt en dat het mes door zijn hand werd gestoken.
[slachtoffer] zag dat aangever verdachte bij zijn schouder pakte en dat verdachte zich vervolgens omdraaide en met een mes een stekende beweging maakte in de richting van de borst van aangever. Aangever weerde die stekende beweging af met een van zijn handen. Vervolgens zag getuige dat aangever bloedde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard9 dat hij zich omdraaide naar aangever [slachtoffer 1] die op korte afstand van hem stond en dat hij daarbij een zwaaiende beweging maakte met het mes dat hij in zijn hand had. Het mes was met de punt in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] gericht. [slachtoffer 1] sloeg vervolgens het mes weg waarop dat mes in de hand van aangever terecht kwam.
Verdachte heeft ter zitting ontkend doelbewust een stekende beweging met het mes te hebben gemaakt in de richting van het lichaam van aangever en hij heeft ook ontkend dat hij de bedoeling had om aangever te verwonden.
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van de verdachte. In de eerste plaats neemt zij daarbij in aanmerking dat verdachte zowel ter zitting als voordien, te weten ter gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 11, 12 en 13 januari 2012 alsmede ter gelegenheid van zijn verhoor in het kader van de rechtmatigheidstoetsing van de inverzekeringstelling / vordering inbewaringstelling bij de rechter-commissaris op 13 januari 2012, stellig en consequent is geweest in zijn lezing van de feiten met betrekking tot de overval op het tankstation en de confrontatie met [slachtoffer 1], ook wanneer hij daaromtrent indringend werd bevraagd ter zitting. In de tweede plaats kan niet buiten redelijke twijfel worden uitgesloten dat aangever en de overige getuigen van het steekincident de bewegingen van de verdachte, te weten het zich omdraaien naar een zich kort daarachter bevindend persoon terwijl hij een mes voor zich gericht hield, ten onrechte hebben geïnterpreteerd als een doelbewuste stekende beweging van verdachte in de richting van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk, in de zin van willens en wetens, met veel kracht in de richting van het lichaam van aangever heeft gestoken ter uitvoering van zijn voornemen om deze van het leven te beroven. Evenmin acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op levensberoving aanwezig. Het ontbreekt het strafdossier aan voldoende wettig bewijs op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de handelwijze van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven heeft geroepen. De enkele vaststelling dat verdachte een mes voor zich hield en zich met dat mes in zijn hand omdraaide in de richting van het slachtoffer, dat zich kort achter hem bevond, is daarvoor onvoldoende. Van de tenlastegelegde poging tot doodslag zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Hoewel de rechtbank geloof hecht aan de verklaring van verdachte dat hij niet de bedoeling had om aangever te verwonden, is zij niettemin van oordeel dat verdachte door zijn handelwijze bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Verdachtes handelwijze roept immers de naar algemene ervaringsregelen als aanmerkelijk te achten kans in het leven dat de kort achter hem staande persoon door het mes zou worden geraakt - al dan niet door afwerende bewegingen van die persoon zelf - en als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Dat gevaar heeft zich in dit geval ook bijna verwezenlijkt. Aangever is na een afwerende beweging naar het mes immers door dat mes in zijn hand geraakt. Dit had eenvoudig tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden. Dat dit gevaar zich niet heeft verwezenlijkt, is niet de verdienste van verdachte.
De tenlastegelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 10 januari 2012 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door. bedreiging met geweld (in een winkel/shop van een benzinestation) [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte
van een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], met voornoemd oogmerk,
- met een bivakmuts over zijn, verdachtes hoofd/gelaat, die winkel/shop is binnengelopen en
- daarbij een mes heeft voorgehouden en/of getoond, aan die [slachtoffer 1] en zich in die winkel/shop bevindende personen (te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]) en
- met dat mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het lichaam van) de in die winkel/shop aanwezige [slachtoffer 3],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
EN
op 10 januari 2012 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in een winkel/shop van een benzinestation) weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, met voornoemd oogmerk
- met een bivakmuts over zijn, verdachtes hoofd/gelaat, die winkel/shop is binnengelopen en
- daarbij een mes heeft voorgehouden en/of getoond, aan die [slachtoffer 1] en zich in die winkel/shop bevindende personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], en
- met dat mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het lichaam van) de in die winkel/shop aanwezige [slachtoffer 3],
zulks terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
op 10 januari 2012 te Uden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] in diens hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft uitgaande van een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 (poging tot doodslag) gevorderd om aan verdachte op te leggen: een jeugddetentie voor de duur van een jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 321 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarde acht de officier van justitie nodig dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering ook indien die aanwijzingen inhouden: dat hij zijn medewerking verleent aan het MST, een psychologische behandeling bij de GGz en eventueel begeleiding van Novadic-Kentron.
Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie, alsmede onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte in beslag genomen muts en het mes. De overige onder verdachte in beslag genomen goederen kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt bij bewezenverklaring aan verdachte een jeugddetentie op te leggen van 200 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 156 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met jeugdreclassering. Ten aanzien van de daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden schaart de verdediging zich achter de officier van justitie.
De verdediging is van oordeel dat de hoogte van de werkstraf gematigd moet worden om te voorkomen dat verdachte overvraagd wordt, nu hij nog een uitgebreid hulpverleningstraject te gaan heeft en het nieuwe schooljaar met een nieuwe opleiding gaat starten.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Dit zijn kwalijke feiten.
Overvallen op tankstations zorgen niet alleen voor onrust in de maatschappij maar hebben met name voor de slachtoffers het gevolg dat zij zich niet meer veilig voelen in hun werkomgeving maar ook daarbuiten. Dat geldt hier bovendien voor het slachtoffer dat achter de dader (verdachte) is aangegaan, met de bedoeling om hem aan te spreken op zijn gedrag. Verdachte heeft gehandeld vanuit zijn eigen belang en in het geheel niet stilgestaan bij de verstrekkende gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een straf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De ernst van de bewezenverklaarde feiten en het gewelddadige karakter daarvan nopen in het bijzonder daartoe.
De rechtbank zal er in het voordeel van verdachte rekening mee houden dat verdachte ter terechtzitting er blijk van heeft gegeven dat hij inmiddels wel de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en voorts dat verdachte het door hem gepleegde onder 1 genoemde strafbare feit vanaf de aanvang van het tegen hem ingestelde onderzoek heeft toegegeven en tevens zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend.
De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben zich voorgedaan in een periode van relationele problemen tussen verdachte en zijn moeder en stiefvader ten gevolge waarvan verdachte niet meer thuis verbleef maar een min of meer zwervend bestaan leidde.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank voorts in aanmerking nemen dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door J.H. van Schaik, Gz-psycholoog, van 20 april 2012 blijkt, dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in licht verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Dit rapport houdt immers onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
(....)
"Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een aanpassingsstoornis, ouder-kind relatieproblematiek en misbruik van cannabis. Een onevenwichtig intelligentieprofiel met zwakkere verbale mogelijkheden en werkgeheugen moet worden opgevat als een vorm van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was sprake van genoemde problemen. (.....) Deze beïnvloedden betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen zodanig dat het tenlastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden.(....)Vanuit gedragskundig perspectief is begeleiding door de jeugdreclassering nodig om de thema's vriendenkeuze, school, drugsgebruik actief te blijven coördineren, monitoren en bijsturen(...) en de hierna te noemen hulpvormen te borgen.
Om recidive te voorkomen wordt het essentieel geacht dat de opvoedings- en gezinsrelaties verbeteren. Hiertoe loopt al Multi Systeem Therapie (MST), uitgevoerd door De Oosterpoort (...).
Daarnaast is van belang dat betrokkene de voor hem gevoelige thema's van afwezigheid van zijn vader, gevoeligheid voor afwijzing/er niet bij horen, culturele achtergrond, de moeilijke positie van het gezin vanuit de gezinsgeschiedenis, gepest zijn, verwerkt en daarnaast de algehele identiteitsvorming en autonomieontwikkeling wordt gestimuleerd. Daartoe is contact gelegd met (...)de forensisch psychiatrische polikliniek van de Reinier van Arkel Groep (...) voor individuele psychologische behandeling van betrokkene (...).
Verder is belangrijk dat betrokkene het gebruik van drugs verder onder controle krijgt. Daarvoor is voortzetting van de urinecontroles van belang. In de loop van de begeleiding door de jeugdreclassering zal moeten blijken of dit voldoende is of dat er gerichte hulp, bijvoorbeeld van Novadic-Kentron nodig is. (....)"
Ook de jeugdreclassering heeft in haar rapport van 12 mei 2012 geadviseerd om in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie te bepalen dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat hij moet meewerken aan begeleiding van MST en/of aan psychologische behandeling door een Forensisch Psychiatrische Polikliniek als die van Reinier van Arkel en indien nodig begeleiding door Novadic&Kentron.
Begeleiding zoals geadviseerd door de psycholoog en de jeugdreclassering acht de rechtbank noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en ter voorkoming van recidive. Teneinde dat te bewerkstelligen zal de rechtbank de jeugddetentie deels voorwaardelijk opleggen. Daarmee wordt tevens beoogd verdachte
ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met alleen een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Daarom zal de rechtbank aan verdachte tevens een werkstraf opleggen van na te melden duur. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de poging tot doodslag en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], met dien verstande dat is verzocht het immateriële deel te matigen tot de helft.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van € 547,41 in haar geheel toewijsbaar, overwegende dat het bedrag aan immateriële schadevergoeding redelijk wordt geacht in de gegeven omstandigheden in relatie tot het bewezenverklaarde onder 1.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 150,00, welk bedrag de officier van justitie schat ter zake van de ellende en het gedoe dat het bewezenverklaarde onder 1 in ieder geval met zich heeft gebracht. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, daar onduidelijk is in hoeverre bij het vaststellen van de vordering een correctie op de inkoop is toegepast.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren. Omdat er ten aanzien van deze vordering teveel onduidelijkheid is (normaliter wordt dergelijke schade toch vergoed door een verzekering; het gaat niet om omzetderving, maar om winstderving, terwijl in de vordering niet duidelijk is of kosten zijn ingehouden; de bijgevoegde dagstaten zien op hele dagen, terwijl de winkel slechts een aantal uren dicht is geweest; de winkel is niet tijdens piekuren dicht geweest) dient de vordering aan de civiele rechter voorgelegd te worden.
Beoordeling.
De verdediging heeft de vordering voldoende gemotiveerd betwist.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Een verdere behandeling van de standpunten van partijen zou immers leiden tot een aanhouding van de strafzaak, hetgeen gelet op het belang van een voorspoedige afdoening onevenredig belastend zou zijn voor verdachte. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
[slachtoffer 3] van de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van de kosten die worden gevorderd voor de vakantie (schadepost 9), daar deze schadepost reeds dient te worden begrepen in de gevorderde immateriële schadevergoeding, en voorts met een beperking van 7 dagen voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor inkomstenderving, daar de benadeelde 7 dagen met vakantie is geweest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich met betrekking tot de opgevoerde reiskosten, de pleisters, de medicatie en de dokterskosten Indonesië.
De post kleding en schoenen acht de verdediging onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd en dat aan deze voorwerpen schade is ontstaan blijkt niet uit de aangifte. Er zijn bovendien geen bonnetjes bijgevoegd die het gevorderde bedrag kunnen staven. Ook de in rekening gebrachte eigen risico ziektekosten, wordt onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd geacht. Dubbeltelling kan bovendien niet worden uitgesloten. De door benadeelde partij in rekening gebrachte tegemoetkoming in de (helft van de) reiskosten voor de gederfde vakantievreugde moet worden afgewezen. Enerzijds wordt ten onrechte een vergoeding voor twee personen opgevoerd en anderzijds valt deze post onder immateriële schade.
De post smartengeld is naar het oordeel van de verdediging slechts voor maximaal de helft toewijsbaar. De in de bijlagen genoemde gevallen betreffen overigens geen vergelijkbare gevallen.
Van de post inkomstenderving voor de 29 dagen die benadeelde stelt niet te hebben kunnen werken, moeten volgens de verdediging 17 vakantiedagen worden afgetrokken en voorts blijkt niet dat benadeelde opdrachten had voor de dagen, waarop hij niet heeft kunnen werken, en evenmin is duidelijk waarom de benadeelde partij geen andere werkzaamheden zou hebben kunnen verrichten. Nu er teveel onduidelijkheden zijn moet deze post aan de civiele rechter worden voorgelegd.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder 2 bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding in redelijkheid geschat en vastgesteld op EUR 750,- terzake smartengeld (post 7) en materiële schadevergoeding terzake de posten 1, 2, 3, 4, 5 en 11, tezamen een bedrag van EUR 63,51, daar deze posten niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten (immateriële) schadevergoeding terzake smartengeld (post 7) voor zover deze het bedrag van EUR 750,- te boven gaat, alsmede (materiële) schadevergoeding terzake derving van de vakantievreugde (post 9), nu deze post wordt geacht te zijn vervat in het toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding. Overigens kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze vakantie wel heeft genoten, zij het dat het genot minder zal zijn geweest dan in een situatie waarin de benadeelde partij onderhavig letsel niet had bekomen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde (materiële) schade terzake de posten kleding en schoeisel (post 6), CZ eigen risico (post 8) en de inkomstenderving (post 10), omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de verdediging deze posten voldoende gemotiveerd heeft betwist.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen en met behulp van welke de feiten zijn begaan, terwijl deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van die in beslag genomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36b, 36c, 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l,
77m, 77n, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302, 310, 312, 317.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot afpersing
en
poging tot diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
in eendaadse samenloop gepleegd
T.a.v. feit 2:
poging tot zware mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2:
Jeugddetentie voor de duur van 365 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 321 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich onder begeleiding van Novadic&Kentron stelt, indien de jeugdreclassering zulks noodzakelijk acht en in het kader van het toezicht daartoe de aanwijzing geeft,
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensisch Psychiatrische Polikliniek van Reinier van Arkel of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, voor een (ambulante) individuele psychologische behandeling, zolang de jeugdreclassering zulks noodzakelijk acht,
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan gezinsbehandeling in het kader van Multi Systeem Therapie (MST), door De Oosterpoort,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 547,41 (zegge: vijfhonderdzevenenveertig euro en eenenveertig cent), bestaande uit: EUR 275,- immateriële schadevergoeding (post 11) en een bedrag van EUR 272,41 materiële schadevergoeding (post 1 t/m 4).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 547,41 subsidiair 7 dagen jeugddetentie
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 547,41 (zegge: vijfhonderdzevenenveertig euro en eenenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 275,- immateriële schadevergoeding (post 11) en een bedrag van EUR 272,41 materiële schadevergoeding (post 1 t/m 4).
De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van benadeelde patrtij [slachtoffer 2].
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 813,51 (zegge: achthonderddertien euro en eenenvijftig cent), bestaande uit: EUR 750,- immateriële schadevergoeding (post 7) en EUR 63,51 materiële schadevergoeding (post 1, 2, 3, 4, 5, 11).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte betrekking
hebbende op de materiële schadevergoeding terzake kleding en schoeisel post 6), CZ eigen risico (post 8) en de inkomstenderving (post 10), tot een totaalbedrag van EUR 5841,-,
niet-ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor het overige gedeelte, betrekking hebben op het resterende deel van het gevorderde smartengeld (post 7), te weten 500,-, en de gederfde vakantievreugde (post 9), te weten EUR 1135,-, af.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 813,51 subsidiair 7 dagen jeugddetentie.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 813,51 (zegge: achthonderddertien euro en eenenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 750,- immateriële schadevergoeding (post 7) en een bedrag van EUR 63,51 materiële schadevergoeding (post 1, 2, 3, 4, 5, 11).
De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslag.
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten:
- mes, type vouwmes, goednr 382914
- muts, kleur zwart, goednr 382910.
Teruggave aan verdachte van de navolgende in beslag genomen goederen:
- tas, kleur blauw, goednr 380533
- een paar schoenen, meerkleurig, merk Nike, goednr 380534
- een autotelefoon, kleur zwart, merk Nokia, goednr 380536
- een broek, type spijkerbroek, merk Pierre Cardin, goednr 380498
- een sjaal, goednr 380503
- een paar schoenen, merk Boss, goednr 380505
- een jas, merk Tenson, goednr 380506
- een Usb stick, merk Kingston, goednr 380788
- een shirt, kleur zwart, merk Coolcat, goednr 380487
- een broek, kleur blauw, merk Coolcat Spijker, met riem, goednr 380491
- een paar schoenen, kleur zwart, merk Nike Sport, goednr 380489
- een broek, kleur zwart, merk Adidas Trainings, goednr 380492
- een vest, kleur zwart, merk Coolcat, goednr 380494
- twee paar sokken, kleur zwart, merk Puma, goednr 380495
- een trainingsjack, kleur wit, merk Adidas, goednr 382908.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 23 februari 2012 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken op 4 juni 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een eindproces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant-Noord, district Maas en Leijgraaf, D3-Districtelijke Opsporing, genummerd PL21ZO 22012003707.
2 De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 21 mei 2012.
3 Proces-verbaal van aangifte, p. 103-104 van het eindproces-verbaal.
4 Proces-verbaal verhoor getuige, p. 175-176 van het eindproces-verbaal.
5 Proces-verbaal verhoor getuige, p. 179-180 van het eindproces-verbaal.
6 Proces-verbaal verhoor getuige, p. 181-184 van het eindproces-verbaal.
7 Proces-verbaal van aangifte, p. 193-196 van het eindproces-verbaal.
8 Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 217-218 van het eindproces-verbaal.
9 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 mei 2012.
??
??
16
Parketnummer: 01/853002-12
[verdachte]