ECLI:NL:RBSHE:2012:BW8629

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/889089-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. E.C.P.M. Valckx
  • mr. J.G. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel, deelname aan criminele organisatie en witwassen in de Begonia-zaak

In de zaak, bekend als de Begonia-zaak, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte 1]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, voor zijn betrokkenheid bij de handel in amfetamine, deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol speelde binnen de criminele organisatie, die zich bezighield met grootschalige drugshandel. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder de verkoop en aflevering van aanzienlijke hoeveelheden amfetamine op verschillende data in 2010, en deelname aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen betrokken was bij de drugshandel, maar ook bij het witwassen van de opbrengsten daarvan, waaronder een bedrag van € 74.900,-- dat in zijn woning werd aangetroffen. De rechtbank heeft de inzet van stealth-sms en OVC-gesprekken als bewijs toegelaten, ondanks de bezwaren van de verdediging over de rechtmatigheid van deze opsporingsmethoden. De rechtbank heeft de verdediging in haar verweer niet gevolgd en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte niet geschorst, ondanks zijn gezondheidsklachten, en heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen bevolen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/889089-09
Datum uitspraak: 14 juni 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [1948],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in Huis van Bewaring "Grave" te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei, 18 augustus, 31 oktober 2011, 12 januari, 3 april, 16 april, 17 april, 19 april, 23 april, 8 mei, 15 mei, 22 mei en 31 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 mei 2011.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 oktober 2011 en 3 april 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 november 2010 te Oss en/of Eindhoven en/of Breda en/of
elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 44 kilogram, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(delictproces-verbaal "Handel met [verdachte 2]")
(artikel 2 onder B/C juncto artikel 10 Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 18 november 2010 te Eindhoven en/of Breda en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 44 kilogram, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(delictproces-verbaal "Handel met [verdachte 2]")
(artikel 2 onder B/C juncto artikel 10 Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 19 november 2010 te Oss, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5 kilogram, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(delictproces-verbaal "Handel met [verdachte 3]")
(artikel 2 onder B/C juncto artikel 10 Opiumwet)
4.
hij op of omstreeks 30 december 2010 te Oss en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10 liter, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (amfetamine-olie),
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(delictproces-verbaal "Handel met [verdachte 4]")
(artikel 2 onder B/C juncto artikel 10 Opiumwet)
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 8 februari 2011
te Oss en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of te Bocholt en/of elders
in België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een
samenwerkingsverband van hem, verdachte en een of meer perso(o)n(en), te weten
[verdachte 1] (geboren [1969]) en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 8] en/of een of meer (andere) perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
-misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, te
weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of
vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
en/of
-misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten
het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd
artikel;
(delictproces-verbaal "Criminele Organisatie")
(artikel 11a van de Opiumwet)
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 8 februari 2011
te Oss en/of Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(een) voorwerp(en), te weten
- een hoeveelheid geld ten bedrage van 74.900 euro, in ieder geval enige
hoeveelheid geld,
en/of
(een) hoeveelheid/hoeveelheden geld ten behoeve van en/of te gebruiken voor de
aanschaf en/of betaling van:
- een voertuig, te weten een Porsche Cayenne, kenteken [kenteken]
en/of
- vijf, althans een of meer, personenauto('s) van het merk (en type) Ford Ka,
te weten de personenauto('s) met de/het kenteken(s): [kenteken] en/of [kenteken] en/of
[kenteken] en/of [kenteken] en/of [kenteken]
en/of
- een hoeveelheid Swarovski dat was ondergebracht in perceel [adres] te Oss en/of de [adres] te Oss
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet en/of van een of meer voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt
en/of
van die, althans een of meer van die, voorwerp(en) de werkelijke aard, de
herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of
verhuld, danwel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat
voorwerp(en) was/waren of deze, althans een of meer van deze, voorwerp(en)
voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf,
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van
voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(artikel 420 bis/ter Wetboek van Strafrecht)
(delictprocesverbaal "Witwassen")
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Algemene inleiding
De rechtbank zal in haar beoordeling van de strafzaak beginnen met de bespreking van een tweetal uitgebreide verweren. Het betreft de inzet van de stealth-sms in deze zaak door de politie en de problemen rond de afgeluisterde gesprekken, ook aangeduid als OVC-gesprekken. Aansluitend zullen de verschillende ten laste gelegde feiten worden besproken.
Bij een aantal feiten is een splitsing aangebracht tussen de bespreking van de zaak in het vonnis, en de bewijsmiddelen waarop die beslissing steunt. Deze bewijsmiddelen zijn in die gevallen afzonderlijk uitgewerkt in een bijlage die is aangehecht aan het vonnis, maar die uiteraard als ingelast in het vonnis moet worden beschouwd.
In veel bewijsmiddelen en de bespreking daarvan komen vaak telefoonnummers voor. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt geregeld volstaan met de vermelding van de laatste vier cijfers van het desbetreffende telefoonnummer.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt dat de bewijsmiddelen voldoende bewijs leveren dat verdachte al het ten laste gelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging.
Art. 2 Politiewet (verder: PW) biedt geen juridische grondslag voor de inzet van stealth- sms. Ook 126m Sv biedt die niet. De apparatuur die is gebruikt bij het verzenden van de stealth sms voldoet niet aan het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering. Deze sms-berichten zijn onrechtmatig en dit dient te leiden tot uitsluiting van alle bewijsmiddelen die als gevolg van die onrechtmatige inzet zijn verkregen. De inbreuk op de rechten van de verdediging (het recht op privacy) is zo groot dat geen toepassing dient te worden gegeven aan de Schutznorm-jurisprudentie.
Ter zitting heeft de raadsman het verweer dat mr. Thomas in de zaak [verdachte 2] heeft gevoerd overgenomen.
De rechtbank beschikt volgens de raadsman over te weinig kennis aangaande de stealth-sms. Om die reden verzoekt de raadsman primair heropening van het onderzoek ter terechtzitting voor nader onderzoek, onder andere door het horen van de getuigen: [getuige 1] en [getuige 5], beiden werkzaam bij de KLPD en materiedeskundig ter zake de stealth-sms.
Per feit op de dagvaarding heeft het volgende te gelden. [verdachte 1] heeft geen enkele uitvoeringshandeling verricht bij de levering van 44 kilogram op 17 november 2010. Evenmin kan uit enig bewijsmiddel blijken dat hij voorafgaand deel heeft genomen aan de planvorming om tot het verweten feit te komen. De enkele omstandigheid dat mensen afspreken in de woning van [verdachte 1] maakt hem nog geen strafrechtelijk relevant persoon. [verdachte 1] was lang niet altijd thuis wanneer derden in zijn woning afspraken. Wellicht is [verdachte 2] iets komen afgeven in de woning van [verdachte 1] maar dat belast hem niet. Indien er wordt gesproken over "afspreken bij vader", doelt men op het feitelijk gebruik van de woning van [verdachte 1], niet dat hij op een of andere manier inhoudelijk is betrokken bij enig strafbaar (of ander) feit. [verdachte 1] was niet op de hoogte van de handel en wandel van zijn zoon [verdachte 1] of andere derden.
Ook een op 17 november 2010 afgeluisterd OVC-gesprek tussen [verdachte 1] en een onbekende derde, mogelijk [verdachte 2] maakt [verdachte 1] niet tot medepleger: eventuele afspraken zijn kennelijk al gemaakt en daar staat [verdachte 1] buiten.
Ook voor wat betreft 18 november 2010 kan, zelfs indien wordt uitgegaan van de juistheid van de veronderstellingen van de politie ten aanzien van de levering van 44 kilo amfetamine door een of meer derden, niet gezegd worden dat [verdachte 1] iets heeft gedaan wat hem tot medepleger maakt. Hij heeft geen uitvoeringshandelingen verricht en evenmin een aandeel gehad in de planvorming. [verdachte 1] is niet aanwezig geweest bij een (door de politie gestelde) betaling in de woning van [verdachte 1]. Ten aanzien van de levering aan [verdachte 3] (5 kilo amfetamine op 19 november 2010) geldt evenmin dat er bewijs is voor een strafrechtelijk relevant aandeel van [verdachte 1]. De verklaringen van [verdachte 3] die [verdachte 1] belasten zijn onbetrouwbaar en niet geloofwaardig. In de eerdere verklaringen van [verdachte 3] speelt [verdachte 1] in het geheel geen rol van betekenis. Pas vanaf zijn achtste verklaring belast [verdachte 3] ook [verdachte 1]. Deze verhoren zijn niet audio(visueel) opgenomen, iets dat in strijd is met de "Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten". Bij de rechter-commissaris heeft [verdachte 3] bovendien verklaard dat hij de verklaringen niet goed zijn vastgelegd door de politie. Dit onherstelbare vormverzuim dient tot gevolg te hebben dat de inhoud van deze verklaringen uitgesloten dient te worden van bewijs tegen [verdachte 1].
Ten aanzien van feit 4 op de dagvaarding heeft de verdediging opgemerkt dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen hooguit kan volgen dat [verdachte 1] een of ander goedje beheert. Volgens [verdachte 1] gaat het om (een partij) herenparfum.
In feit 6 op de dagvaarding wordt witwassen verweten. Ook ten aanzien van dit feit behoort vrijspraak te volgen. [verdachte 1] was er zich niet van bewust dat er geld was verstopt in zijn woning. Hij veronderstelt dat een of meer van zijn kind(eren) dit wel wist(en) en geld hebben geleend en weer teruggelegd. Op die manier kan verklaard worden dat geld is aangetroffen dat mogelijk nog recent in circulatie is geweest. [verdachte 1] heeft geen geld betaald aan derden ter zake de beschadiging van een Porsche Cayenne door [verdachte 1], althans het betreft geen geld dat aan hem toebehoorde.
De kristallen Swarovski beelden/beeldjes zijn afkomstig van de overleden vrouw van [verdachte 1]. Deze beeldjes heeft zij nagelaten aan haar dochters. Uit door de verdediging overgelegde foto's blijkt dat er al veel Swarovski kristal aanwezig was toen de kinderen van [verdachte 1] nog een stuk jonger waren dan nu. [verdachte 1] heeft de Ford Ka's niet betaald en is nauwelijks betrokken geweest bij de aanschaf van die auto's door anderen.
Voor zover al aangetoond kan worden dat na het overlijden van de echtgenote van [verdachte 1] nog kristallen beeldjes zijn gekocht, dan geldt dat deze beeldjes zijn betaald uit legale inkomsten. Ook heeft hij beeldjes voor derden gekocht omdat hij goed kan onderhandelen over de prijs.
Afsluitend bepleit de raadsman vrijspraak ten aan zien van feit 5 (criminele organisatie/11a Opiumwet). [verdachte 1] stelt zijn woning graag beschikbaar aan zijn kinderen en ander bezoek. Er is geen bewijs dat hij actief deelnemer is geweest bij eventueel door derden gepleegde strafbare feiten. De verdediging brengt het beeld in herinnering dat [verdachte 3] schetst van [verdachte 1] in zijn eerdere verklaringen: een oude brombeer die zich verder nergens mee heeft bemoeid.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de stealth-sms.
Verzoek aanhouding
De verdediging heeft in de loop van zijn pleidooi primair heropening van het onderzoek ter terechtzitting bepleit, onder meer om twee getuigen te horen die werkzaam zijn bij het KLPD, de heren [getuige 1] en [getuige 5]. Beide personen zijn volgens de verdediging materie-deskundig ter zake de (inzet van de) stealth-sms. Het verzoek is ter zitting gedaan en om die reden is het noodzaakcriterium van toepassing op dit verzoek.
De rechtbank acht het nader horen van de twee getuigen echter niet noodzakelijk omdat zij zich voldoende voorgelicht acht over de verschillende aspecten van de werking van de stealth-sms, niet in de minste plaats door de vanwege de verdediging overgelegde aanvullende stukken. Met name is de rechtbank van oordeel dat voor een juridische beoordeling van de inzet niet nog meer kennis vereist is over de technische werking en de inzet van de stealth-sms dan tot op heden reeds is verzameld. Aldus bezien is de verdediging in redelijkheid niet geschaad door het achterwege laten van het hiervoor genoemde aanvullend onderzoek.
Inhoudelijke beoordeling stealth-sms
Inleiding
De rechtbank zal eerst omschrijven wat een stealth-sms is en welke bijzondere aspecten dit opsporingsmiddel kenmerken. Tevens zal de rechtbank aangeven met welk doel dit middel is ingezet. De rechtbank zal daarna ingaan op de algemene juridische kaders die hebben te gelden met betrekking tot de inzet van opsporingsmethoden in relatie tot de wettelijke regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden omschreven in titels IVA tot en met Ve van boek I van het Wetboek van Strafvordering
Daarbij zal nadrukkelijk de vraag aan de orde komen wanneer de inzet van een in de wet opgenomen (benoemde) bijzondere opsporingsbevoegdheid aan de orde is.
De rechtbank zal -toegespitst op deze zaak- in haar beoordeling twee situaties onderscheiden:
a. er is tegen verdachte (eerder) een bevel observatie ex art. 126g Sv gegeven door de officier van justitie
of b. er is geen sprake van een dergelijk bevel.
In de zaken waarbij er sprake is van een lopend bevel 126g Sv, zal in dat kader tevens de vraag beantwoord moeten worden of het gebruik van de telefoon op deze wijze strijd oplevert met het gestelde in artikel 126g lid 3 Sv.
Wat is een stealth-sms
Door een stealth-sms bericht te verzenden kan de politie op elk door haar gewenst moment vaststellen met welke zendmast een bepaalde telefoon in verbinding staat. Doordat bekend is waar die betreffende zendmast zich bevindt, kan de politie vaststellen dat de desbetreffende telefoon aanwezig moet zijn binnen het bereik van de desbetreffende zendmast. De gebruiker van de telefoon merkt niets van de stealth-sms.
De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling van de inzet van de stealth-sms uit van het navolgende. Zij baseert zich daarbij onder meer op het proces-verbaal van [verbalisant 1] d.d. 10 april 20121, het proces-verbaal van de OvJ d.d. 19 april 2012 en op een deel van de zich in het dossier bevindende verkeersgegevens. Verder betrekt de rechtbank in haar beschouwing de twee processen-verbaal van verhoor van getuigen door de raadsheer-commissaris, zoals deze zijn overgelegd ter zitting door mr. Thomas. De twee getuigenverhoren zijn afgelegd in een andere strafzaak ten overstaan van de raadsheer-commissaris mw. Mr. Huurman-van Asten op resp. 14 mei 2012 en 21 mei 2012. Deze verhoren zijn ook verstrekt aan de andere advocaten en maken deel uit van de strafdossiers tegen alle verdachten in deze zaak. Uit deze verhoren van resp. [verbalisant 1] en [getuige 2] leidt de rechtbank af dat er geen preciezere informatie wordt verzameld dan de positie van de zendmast die op het moment van verzenden van de stealth-sms wordt aangestraald. Verzending van de stealth-sms berichten gebeurt in beginsel handmatig, maar kan ook automatisch op aangegeven tijdintervallen geprogrammeerd worden. Frequentie en duur van de verzending van stealth-sms berichten worden vooraf door de officier van justitie beoordeeld en goedgekeurd.2 In haar proces-verbaal van 19 april 2012 heeft de officier van justitie bevestigd dat zij in deze zaak voor de inzet van de stealth-sms toestemming heeft verleend. 3 Voor zover [verbalisant 1] weet is de betreffende apparatuur aangemerkt als "niet-bob"apparatuur en om die reden niet gekeurd. Er is (om die reden volgens deze getuige) evenmin een keuringsprotocol. Het opsporingsteam krijgt de resultaten van de stealth-sms berichten (verkeersgegevens).4 Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de stealth-sms berichten komen op de getapte lijn. Deze sms-berichten worden verzonden door de DSRT van het KLPD en het opsporingsteam ontvangt de gebruikelijke (verkeers)gegevens. Dit gebeurt met behulp van de bestaande telecominfrastructuur. Plaatsbepaling met behulp van stealth-sms is volgens deze getuige niet erg precies, maar wel kan (eventueel) aanvullend worden vastgesteld in welk gedeelte van het bereik van een zendmast de telefoon zich heeft bevonden.5
Stealth-sms berichten zijn naar het oordeel van de rechtbank op de printlijst herkenbaar omdat bellend en gebeld nummer identiek zijn.
Doel en frequentie inzet stealth-sms
De politie heeft, na voorafgaande toestemming van de officier van justitie, een aantal maal het middel stealth-sms ingezet. Op 17 november 2010 zijn stealth-sms berichten verstuurd naar het nummer 7242 tussen 16.55 uur en 17.30 uur.6 Uit de verstrekte printlijsten bij proces-verbaal van [verbalisant 2] d.d. 17 april 2012 leidt de rechtbank af dat ook ten aan zien van nummer 7195 tussen 16.51 uur en 17.30 uur in totaal 9 stealth-sms berichten zijn verzonden met een interval van 5 minuten.7 Op 18 november 2010 zijn tussen 09.40 uur en 12.20 uur elke 10 minuten stealth-sms berichten8 verstuurd naar de nummers 7242, 7195 en 7096.
Op 19 november 2010 is hetzelfde gebeurd tussen 10.10 uur en 13.00 uur met betrekking tot nummers 0848 en 7684. Op 9 december 2010 zijn stealth-sms berichten verstuurd naar nummer 5218 tussen 11.03 uur en 12.59 uur. Op 30 december 2010, ten slotte, zijn soortgelijke berichten verstuurd naar 7242 en 0031.9 Ten aanzien van een aantal telefoonlijnen, toegeschreven aan [verdachte 6], is eveneens gebruik gemaakt van stealth-sms. Het betreft de nummers 2171, 7195 (later door de politie toegeschreven aan [verdachte 2], Rb.), 7684, 7096, 4248, 5218, 6933. De data en tijdstippen staan weergegeven in het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 29 februari 2012.10 De officier van justitie geeft in haar proces-verbaal aan dat het doel van inzet van de stealth-sms was "ondersteuning bieden bij het observeren, controleren en afvangen van die vermoedelijke levering". Verder heeft zij ter terechtzitting medegedeeld dat het middel is ingezet op 7 en 8 februari 2011. Deze inzet hield verband met een aantal (geplande) aanhoudingen van verdachten in deze strafzaak. De inzet had tot doel vast te stellen waar de telefoon van die op dat moment aan te houden verdachten in de aangegeven periode aanstraalde. Van enig ander doel is de rechtbank niet gebleken.
In alle gevallen bestond er ten tijde van het verzenden van de stealth-sms berichten een telefoontap op het nummer waaraan deze stealth-sms berichten werden gericht. Uit de BOB-dossiers blijkt op dit punt het navolgende. In het onderzoek tegen [verdachte 7] heeft er op nummer 724211 gedurende drie perioden een tapbevel gelopen: van 3 november 2010 tot en met 3 december 2010, van 30 december 2010 tot en met 2 januari 2011 en tussen 7 februari 2011 en 10 februari 2011. Al deze tapbevelen omvatten niet alleen de vordering om mee te werken aan het bevel opnemen van telecommunicatie (de 126m Sv-component), maar tevens de vorderingen ex art. 126n Sv aan de provider om alle genoemde verkeersgegevens beschikbaar te stellen aan de officier van justitie12.
In het BOB-dossier van [verdachte 3] blijkt dat op nummer 0848 van 19 november 2010 tot en met 24 november 2010 met machtiging van de rechter-commissaris een bevel 126m Sv is afgegeven door de officier van justitie. Ook in dit geval omvat de vordering aan de telecomprovider om mee te werken aan het afluisteren van de telecommunicatie tevens een bevel als bedoeld in artikel 126n Sv.13
Ten aanzien van [verdachte 6] en/of een N.N-persoon die in relatie werd gebracht met [verdachte 6] zijn er stealth-sms ingezet ten aanzien van de nummers 7096, 7684, 7195 (NN-persoon) en 5218 (NN-persoon). De telefoontaps hebben geduurd van 12 november 2010 tot en met 22 december 2010 (nummers: 7096 en 7684), respectievelijk 17 november 2010 tot en met 20 november 2010 (nummer: 7195) en 9 december 2010 tot en met 16 december 2010 (nummer: 5218). Ook in dit BOB-dossier zijn voor de genoemde telefoonaansluitingen, telkens met machtiging van de rechter-commissaris, bevelen 126m Sv afgegeven door de officier van justitie. Ook in deze gevallen bevatten de vorderingen aan de telecomprovider om mee te werken aan het afluisteren van de telecommunicatie een bevel als bedoeld in artikel 126n Sv.14
Ten aanzien van telefoonnummer 0704 (toestel toegeschreven aan [verdachte 2]) heeft de officier van justitie op 20 april 2011 een vordering verstrekking historische verkeersgegevens (126n Sv) gedaan over de periode 1 september 2010 tot en met 31 december 2010. 15
Juridisch kader inzet stealth-sms berichten
Niet alle opsporingshandelingen vereisen de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid. Dit uitgangspunt is niet aangetast door invoering van de BOB-wetgeving. De Hoge Raad is op dit punt duidelijk, zie o.a. het arrest van 20 december 2011 (LJN BS1742). De Hoge Raad stelt in dit arrest (nogmaals) vast dat de wet geen uitputtende regeling bevat van in te zetten opsporingsmethoden en -wijzen. Verder volgt uit dit arrest dat de (feiten)rechter in elke strafzaak aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden dient te onderzoeken hoe de ingezette, niet in de BOB-wetgeving geregelde, opsporingsmethode(n) is/zijn toegepast. Daarbij dient dan (tevens) getoetst te worden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Indien een niet in de wet opgenomen opsporingsmiddel/-methode is gebruikt, maar er geen sprake is van inbreuk op een van de grondrechten of deze inbreuk (gelet op alle omstandigheden van het geval) slechts beperkt van aard en/of omvang is, dan biedt artikel 2 van de Politiewet in samenhang bezien met de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering een afdoende wettelijke basis voor dergelijke opsporingshandelingen. De gebruikte opsporingsmethoden/-handelingen dienen wel steeds nauwgezet en volledig vastgelegd te worden in (een) proces(sen)-verbaal, en dit/deze proces(sen)-verbaal dient/dienen door de officier van justitie aan het dossier te worden toegevoegd.
Stealth-sms zonder voorafgaande bevel 126g Sv
Toegespitst op deze zaak dient de rechtbank allereerst te beoordelen of er in deze zaak
ten behoeve van de inzet van de stealth-sms berichten als een zelfstandige opsporinghandeling een bevel op grond van art. 126g Sv had moeten worden gegeven door de officier van justitie. Hierna zal tevens (kort) worden besproken of wellicht een andere bob-bevoegdheid ingezet had behoren te worden.
Een bevel stelselmatige observatie is alleen dan vereist indien het geheel aan observatiehandelingen van de politie bijdraagt aan het (doen) ontstaan van een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het privéleven van een verdachte, en er aldus een aanzienlijke inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de geobserveerde. Uit eerdere rechtspraak blijkt dat een of meer van de navolgende factoren van belang kunnen zijn om te beoordelen of sprake is van een dergelijke inbreuk. Het gaat daarbij in elk geval om duur, plaats en de intensiteit van de observatie. Verder worden bij het beoordelen van de omvang van de (eventuele) inbreuk gelet op de continuïteit en/of de frequentie van de observatie en kan betekenis worden toegekend aan het gebruik van een technisch hulpmiddel dat meer biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Ten slotte kan het doel dat men beoogt te bereiken met de inzet van bepaalde observatiehandelingen van belang zijn.
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachten waarbij deze stealth-sms berichten zijn ingezet de periode en frequentie zodanig beperkt van omvang dat niet gezegd kan worden dat hierdoor op enig onderdeel van het privé-leven van deze verdachten een min of meer volledig beeld is ontstaan. De grofmazigheid van de informatie die kan worden verkregen uit de zendmastgegegevens is daarbij de bepalende factor. Zendmastgegevens geven naar hun aard slechts de (ruimere) omgeving aan waarbinnen een bepaalde telefoon zich op dat moment bevindt. Het gegeven dat deze plaatsgegevens worden vastgelegd buiten de wil en medeweten van de gebruiker van de betreffende telefoon maakt dit oordeel niet anders. Tot de inzet van een andere BOB-bevoegdheid dwingt het evenmin. De inzet van de stealth-sms vertoont zekere gelijkenissen met de inzet van de IMSI-catcher, een opsporingsmiddel dat ook wordt beoordeeld vanuit (het juridisch kader van) de observatie.
Uit hetgeen hierboven is weergegeven blijkt dat de officier van justitie niet geheel volledig is geweest in haar overzicht16. Zij noemt in haar proces-verbaal wel de inzet op 7242 op 17 november 2012 tussen 16.55 uur en 17.30 uur, maar er blijken in die (nagenoeg exacte dezelfde) periode ook stealth-sms berichten te zijn verstuurd aan toestel 719517. Er is echter ondanks deze onvolledigheid op basis van het huidige dossier geen begin van een vermoeden dat er op wijst dat de inzet van stealth-sms zodanige vormen heeft aangenomen qua duur en/of frequentie/intensiteit dat er door die inzet sprake is geweest van stelselmatige observatie.
De officier van justitie had, gelet op de daadwerkelijke feitelijke de inzet van de stealth-sms berichten in deze strafzaak, niet de verplichting voorafgaand aan die inzet een bevel als bedoeld in artikel 126g Sv af te geven.
Er is dus geen sprake van enig onherstelbaar vormverzuim ten aanzien van deze inzet.
De schriftelijke vastlegging en verantwoording is (uiteindelijk) inzichtelijk gemaakt, maar wel pas na actief doorvragen van de raadslieden. Hoewel er gaandeweg de inhoudelijke behandeling door de officier van justitie dit vormverzuim is hersteld , wil de rechtbank wel opgemerkt hebben dat in voorkomend geval de officier van justitie uit eigen beweging tijdig en volledig openheid van zaken dient te geven.
In de zaken tegen [verdachte 3] en tegen [verdachte 2] is op dit onderdeel dus geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Voor de door de verdediging voorgestelde sanctie (niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ([verdachte 3]), dan wel bewijsuitsluiting ([verdachte 3] en [verdachte 2]) bestaat dus geen aanleiding.
Inzet stealth-sms tijdens lopend bevel 126g Sv
Ten aanzien van verdachten [verdachte 6] en [verdachte 7] was er ten tijde van de inzet stealth-sms een bevel 126g Sv afgegeven. Voor [verdachte 7] bestrijkt dit bevel de periode 3 november 2010 tot en met 1 maart 2011 (inclusief verlenging)18. Voor [verdachte 6] omvat het bevel 126g Sv het tijdvak van 30 september 2009 tot en met 15 februari 2011. 19
De rechtbank zal allereerst het verweer bespreken dat er op neerkomt dat het op deze wijze toezenden van sms-berichten strijd oplevert met het gestelde in artikel 126g lid 3 Sv.
In artikel 126g lid 3 bepaalt de wet dat een technisch hulpmiddel niet op het lichaam van een persoon wordt bevestigd, anders dan met toestemming van die persoon. In deze zaak is de telefoon van een verdachte gebruikt om vast te stellen met welke zendmast die telefoon in verbinding stond. Een telefoon is echter geen heimelijk op het lichaam geplaatst technisch hulpmiddel in de zin van de wet. Een telefoon wordt niet op de persoon bevestigd onder gezag of in opdracht van het openbaar ministerie en/of de politie. Er wordt namelijk gebruikgemaakt van een voorwerp dat een verdachte reeds voor een ander doel bij zich draagt. De enkele omstandigheid dat deze plaatsgegevens naar believen van de officier van justitie (en ongemerkt voor de gebruiker van de telefoon) zijn vast te leggen, maakt dat in niet anders.
Tijdens een lopend bevel observatie geldt dat alle aanvullende waarnemingen met behulp van hulpmiddel(en) dat/die bijdragen aan de totale observatieresultaten (ook) vallen onder het al lopende bevel 126g Sv. Dit leidt ertoe dat, gelet op artikel 126ee Sv, de regels van het besluit Technische hulpmiddelen Strafvordering van toepassing zijn op de inzet ervan.
Voor de gebruikte apparatuur bestaat niet een goedkeuring als bedoeld in het Besluit, zodat er in die zin sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De verdediging heeft uitsluiting bepleit van alle bewijs dat is verzameld door en met behulp van de inzet van de stealth-sms berichten.
De raadsman heeft bewijsuitsluiting bepleit, ook ten aanzien van zijn cliënt. De raadsman miskent daarbij dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een eventueel onherstelbaar vormverzuim in beginsel uitsluitend werkt ten aanzien van degene die door de schending van het betreffende voorschrift direct is aangetast in een belang dat het betreffende voorschrift beoogt te beschermen. Van zeer ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde of andere zeer wezenlijke schendingen, die tot een uitzondering op dit uitgangspunt kunnen leiden, is de rechtbank niet gebleken in de zaken van de medeverdachten. Meer in het bijzonder heeft de rechtbank ten aanzien van deze andere verdachten overwogen dat er hetzij geen sprake was van enig vormverzuim dan wel dat volstaan kan worden met de vaststelling dat er zich een onherstelbaar vormverzuim heeft voorgedaan. Laatstgenoemde situatie doet zich voor indien er stealth sms-berichten zijn verzonden tijdens een lopend bevel observatie tegen een verdachte.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de OVC-gesprekken
In dit gedeelte zal de rechtbank in meer algemene zin ingaan op een aantal aspecten van het ingezette bob-middel van art. 126l Sv, in meer gangbaar spraakgebruik aangeduid als "direct afluisteren" en/of OVC (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie). Indien hierna wordt gesproken over OVC dan heeft het betrekking op vertrouwelijke communicatie (in deze zaak: gesprekken) die zonder medeweten van de deelnemers aan die communicatie is opgenomen en vastgelegd.
Gedurende het onderzoek Begonia is een aantal maal, telkens met machtiging van de rechter-commissaris, direct afgeluisterd. Dit heeft onder meer plaatsgevonden in auto's (OVC320 en OVC421) en in de woning van [verdachte 1] te Oss (OVC2)22.
Bij het direct afluisteren wordt gebruikt gemaakt van bepaalde technische configuraties. Ten aan zien van een ervan, gebruikt in de Alfa Romeo van [verdachte 6], heeft zich een aantal storingen voorgedaan. Deze installatie is in het proces-verbaal aangeduid als OVC4. De storingen hebben ertoe geleid dat een eerder op 10 maart 2010 - op basis van art. 126ee Sv (en nadere regels) - verleende goedkeuring is ingetrokken op 27 juni 201123.
Verder blijkt uit het proces-verbaal dat de tijdsaanduiding in gesprekken opgenomen met behulp van OVC3 is aangepast met twee uur en dat deze aanpassing al door de verbalisant is verwerkt in de weergegeven tijdsaanduidingen. 24
Ten aanzien van de technische configuratie die is gebruikt voor OVC4 blijkt dat gedurende de opnamen van vertrouwelijke communicatie bepaalde storingen zijn opgetreden. In het aanvullend proces-verbaal van verbalisant 28 van Team Observatie en Technische Ondersteuning worden de opgetreden storingen beschreven. Uit dit proces-verbaal leidt de rechtbank af dat er storingen zijn geweest met betrekking tot de tijdsaanduiding van gesprekken en dat sommige tekstbestanden meer dan eens werden vastgelegd. Uit niets is gebleken dat de inhoud van de opgenomen gesprekken is beïnvloed of gewijzigd door de geconstateerde storingen.25 Van storingen ten aan zien van de andere OVC-configuraties of componenten daarvan is niet gebleken.
Ten aanzien van een aantal OVC4 -gesprekken geldt dat gedurende deze vastgelegde OVC-gesprekken door de verdachten ook tapgesprekken zijn gevoerd en/of SMS-berichten zijn verstuurd en ontvangen. Ook van deze bewijsmiddelen zijn de tijdstippen bekend wanneer deze zijn verricht. De tijdsaanduiding van deze bewijsmiddelen zal hierna door de rechtbank worden betrokken bij de verdere beoordeling van de bewijswaarde van de OVC-gesprekken. Uitgangspunt voor de rechtbank daarbij is, omdat niet is gebleken van enigerlei storing bij de registraties van tapgesprekken en sms-berichten en het verdere gegevensverkeer rond deze opgenomen communicatie, de aldaar aangegeven tijdsaanduiding (nagenoeg) exact overeenkomt met de werkelijke tijd van die communicatie. De rechtbank zal dan ook die tijden aanhouden als de werkelijke tijd van de weergegeven delen van de opgenomen OVC-gesprekken.
Ter verduidelijking van dit punt:
Op 17 november 2010 werd er gegevensverkeer afgetapt tussen 7096 en 7195. De navolgende sms-berichten worden vastgelegd26:
17 november 2010 21.11 uur , sms-bericht van 7096 naar 7195 : "ga langs bij vader. Ik ben er niet je kan daar terecht oké"
17 november 2010 21.12 uur, sms-bericht van 7195 naar 7096: kan ik daar gelijk bestelling voor morgen achterlaten"
17 november 2010 21.12 uur, sms-bericht van 7096 naar 7195: "Ja"
Om 21.12 uur belt [verdachte 1] (Tap 105) naar [verdachte 1] ([telefoonnummer]). [verdachte 1] zegt tegen [verdachte 1] (sr.) - zakelijk weergegeven- dat die jongen alleen iets komt afgooien en even meteen doorspreken voor morgen. 27
Om 21.19 uur belt [verdachte 1] naar [verdachte 7] en vraagt of [verdachte 7] thuis is en naar [verdachte 1] kan komen. 28
In de weergave van het OVC(4) gesprek wordt het volgende gerelateerd door de verbalisant:
OVC4, 17 november 2010 vanaf (volgens het proces-verbaal) 22.10 uur (p.111)
Gespreksdeelnemers: [verdachte 6] en [verdachte 1]
22.10 uur. [verdachte 1] "Luister. Hij belde mij. "Ik ben over een uurtje bij vader"
[verdachte 6]: Zegt ie dat door de telefoon
[verdachte 1]: Nee, met sms-en, weet te wel
[verdachte 6]: Ohh, Gelukkig maar
De tijdstippen die worden genoemd in het OVC-verslag zijn ongeveer 1 uur later dan de tijd die wordt aangegeven bij de sms-berichten. Uit de hiervoor aangeduide bewijsmiddelen, in combinatie met de inhoud van de verkeersgegevens bij (afzonderlijk) proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 17 april 201229 leidt de rechtbank af dat de tijdstippen van zoals aangeduid in de OVC niet juist zijn, maar (ongeveer) een uur te laat. Ook de hiervoor weergegeven tapgegevens bevestigen dit tijdverschil.
Verdere toetsing van de inhoudelijke betrouwbaarheid:
Ter zitting is gehoord verbalisant [verbalisant 3], een verbalisant die een aantal OVC-gesprekken heeft uitgewerkt. In zijn verklaring beschrijft hij de gevolgde werkwijze bij het uitwerken van de opgenomen gesprekken. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij bij twijfel omtrent de inhoud van het gesprek en/of de persoon die spreekt, een tweede verbalisant heeft verzocht ook het betreffende gesprek(sgedeelte) te beluisteren. Indien er twijfel blijft over de juiste inhoud van dat gedeelte van het gesprek of omtrent de persoon die de betreffende woorden uitspreekt, dan wordt dat aangegeven in het desbetreffende proces-verbaal.
De getuige heeft tevens uiteengezet op welke wijze bepaalde gedeelten van een gesprek beter verstaanbaar kunnen worden gemaakt. Naast gebruik van een koptelefoon en een rustige werkplek heeft verbalisant bij het beluisteren de mogelijkheid gebruikt om tijdelijk uit het bronmateriaal (de opgenomen OVC-gesprekken) bepaalde toonhoogten (frequentiebereik) weg te filteren. Het bronmateriaal wordt daardoor niet gewijzigd, wel wordt op deze wijze gericht beluisteren van (een) bepaalde stem(men) in een gesprek beter mogelijk.
Ter zitting heeft de getuige de rechtbank, de officier van justitie en de verdediging aan de hand van een voorbeeld het effect van dit filteren laten beluisteren.
Overigens heeft de verdediging de inhoud van de weergegeven gesprekken niet betwist.
De rechtbank ziet gelet op dit alles geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de weergegeven OVC-gesprekken zoals deze zijn opgenomen als bewijsmiddel in dit vonnis. De omstandigheid dat de goedkeuring geruime tijd na de inzet in deze zaak is ingetrokken, maakt dat niet anders. Ten tijde van de inzet van de betreffende configuratie was er een goedkeuring en voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet is door de plaatsende verbalisant nog gecontroleerd of (en vastgesteld dat) het betreffende onderdeel naar behoren functioneerde.30
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage "Handel met [verdachte 2]" omschreven bewijsmiddelen acht de rechtbank de in de bewezenverklaring genoemde strafbare feiten wettig en overtuigend bewezen. De daar genoemde bewijsmiddelen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Ter toelichting het volgende.
De telefoon met nummer eindigend op 7096 is in gebruik geweest bij [verdachte 6] en [verdachte 1].
Het feit dat een aantal maal sms-berichten die afkomstig zijn van toestel 7195 worden voorgelezen door [verdachte 6] en [verdachte 1], is daartoe al afdoende bewijs. Beide personen zijn daarbij bovendien (veelal) in elkaars aanwezigheid, men leest de hierboven genoemde SMS-berichten aan elkaar voor en bespreekt daarna onderling de inhoud ervan. De overige, uitgebreid door de politie gerelateerde feiten en omstandigheden bevestigen dit gegeven verder. De telefoon 7195 is, in elk geval vanaf 8 november 2010, in gebruik bij [verdachte 2]. De plaats waar de telefoon zich bevindt, de samenhang met (het gebruik van) de andere telefoon van [verdachte 2] (nummer eindigend op 0704) vormen al zeer wezenlijke aanwijzingen voor dit gegeven. De inhoud van het (bijna) exclusieve SMS-verkeer met 7096 versterken de juistheid van dit gegeven.
De inhoud van deze SMS-berichten blijkt te maken te hebben met grootschalige handel in amfetamine. Een partij van 44 kilogram amfetamine is op 18 november 2010 kort na de aflevering in beslag genomen.
De inhoud van de OVC-gesprekken tussen [verdachte 1] en [verdachte 6] geven betekenis aan een belangrijk deel van de inhoud van de SMS-berichten en laten bovendien zien dat er al voor 22 oktober 2010 zakelijke criminele contacten waren tussen [verdachte 2] enerzijds en [verdachte 6] en [verdachte 1] c.s. anderzijds. De gang van zaken in de woning van [verdachte 1] op 20 november 2010 is een logisch voortvloeisel uit de levering van partijen drugs: [verdachte 2] komt afrekenen.
Over de rol van [verdachte 7] overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de samenhang tussen het OVC-gesprek op 17 november 2010 en hetgeen daarop aansluitend is verricht door [verdachte 6], [verdachte 1] en [verdachte 7] volgt dat [verdachte 7] de persoon is die op 18 november 2010 de partij van 44 kilo amfetamine naar Breda heeft gebracht. In het genoemde OVC-gesprek wordt door [verdachte 1] en [verdachte 6] besproken dat er een persoon om 10.00 uur naar Eindhoven moet komen. Uit opeenvolging van de verkeersgegevens van de telefoon van [verdachte 7] (nummer eindigend op 7242) leidt de rechtbank af dat het aannemelijk is dat [verdachte 7] die ochtend eerst vanuit (de richting van) Oss naar Eindhoven is gereden. Verder staat het vast dat zijn telefoon in Eindhoven omstreeks 10.00 uur een zendmast aanstraalt in de omgeving van het Kastelenplein. Waar de auto in die periode exact is, kan niet worden bepaald, omdat de bakengegevens van de auto van [verdachte 7] over deze periode zich niet in het dossier bevinden. De rechtbank merkt daarbij echter wel op dat het Kastelenplein te Eindhoven ook bij (drugs)leveringen aan [verdachte 3] en [verdachte 4] de plaats van levering/overdracht is geweest. Aansluitend rijdt [verdachte 7] naar het bedrijf van [verdachte 2] aan de [adres] in Breda. Het observatieteam ziet hem daar op een tijdstip dat overeenkomt met de inhoud van de SMS-berichten d.d. 17 november 2010 tussen 7096 en 7195, waarin wordt afgesproken hoe laat en op welke plaats de 44 kilogram amfetamine op 18 november 2010 geleverd zal worden. Dat het [verdachte 7] is die de drugs heeft afgeleverd, blijkt verder uit de gang van zaken op het bedrijf van [verdachte 2], het SMS-verkeer tussen 7195 en 7096 op 18 november 2010 en uit een (nagenoeg) aansluitend telefoongesprek tussen [verdachte 7] en [verdachte 1] diezelfde dag.
De rechtbank acht ten aanzien van [verdachte 1], [verdachte 6] en [verdachte 7] bewezen dat zij op 17 november 2010 en 18 november 2010 telkens in vereniging een hoeveelheid van 44 kilogram amfetamine hebben geleverd aan [verdachte 2]. [verdachte 1] en [verdachte 6] hebben deze hoeveelheid amfetamine eerder bewerkt: de omzetting van amfetamine-olie naar amfetaminepasta is door hen gedaan. Ook zijn zij medeplegers ten aan zien van het vervoer van de 44 kilo amfetamine op 18 november 2010. [verdachte 2] heeft beide partijen amfetamine opzettelijk aanwezig gehad. [verdachte 1] is achteraf op de hoogte gebracht van de levering op 17 november 2010, hij ontvangt immers van [verdachte 2] de betaling van deze partij van 44 kilo amfetamine na instructie van [verdachte 1]. Dit betekent echter niet dat hij medepleger is van dit feit. Er is immers geen bewijs van betrokkenheid bij de uitvoering en/of voorafgaande planvorming/voorbereiding van dit feit. Wel acht de rechtbank bewezen dat [verdachte 1] medepleger is ten aanzien van de op 18 november 2010 vervoerde en afgeleverde 44 kilogram amfetamine.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor directe betrokkenheid van verdachte bij deze levering op 19 november 2010 van 5 kilo amfetamine aan [verdachte 3], zodat de verdachte van dit feit behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4:
Op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage genaamd "bewijsmiddelenoverzicht Handel met [verdachte 4]" acht de rechtbank het in de bewezenverklaring genoemde strafbare feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5:
Ter wille van de leesbaarheid van dit vonnis heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die zien op het bestaan van een criminele organisatie en de deelname van verdachte daaraan uitgewerkt in de bijlage met de naam "Bewijsmiddelenoverzicht deelname criminele organisatie, 11a Ow".
Daarnaast worden de bewijsmiddelenoverzichten die zien op de afzonderlijke delicten die binnen het georganiseerde verband zijn gepleegd als bijlagen bij dit vonnis gevoegd.
Het betreft:
- bewijsmiddelenoverzicht "Handel met [verdachte 9]";
- bewijsmiddelenoverzicht "Handel met [verdachte 2]";
- bewijsmiddelenoverzicht "Handel met [verdachte 3]";
- bewijsmiddelenoverzicht "Handel met [verdachte 4]";
De rechtbank acht op grond van de weergegeven bewijsmiddelen, maar ook gelet op de bewijsmiddelen die de rechtbank ten aanzien van de afzonderlijke delicten heeft gebruikt, bewezen dat er sprake is van een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige drugshandel.
Immers uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte 1] en [verdachte 6] zich gedurende een lange periode hebben bezig gehouden met de handel in drugs, met name in amfetamine, en dat zij daar in die periode veel tijd en geld in investeerden. Ook [verdachte 1] was financieel bij de handel betrokken en hij nam ook wezenlijke beslissingen ten aanzien van de drugshandel. De woning van [verdachte 1] en het woonwagenkamp fungeerden als ontmoetingsplaatsen van de groepering en haar afnemers en in de woning van [verdachte 1] werd het met de handel verdiende geld bewaard. [verdachte 7] zijn aandeel bestond uit het voor de organisatie vervoeren van drugs en voor de productie van synthetische drugs benodigde stoffen en hij stelde zijn garagebox en woning beschikbaar voor de opslag van drugs en/of stoffen die nodig zijn bij de productie of bewerking van amfetamine. Hij kreeg zijn opdrachten van [verdachte 1] en [verdachte 1]. De deelname van [verdachte 8] blijkt met name uit haar betrokkenheid bij de levering van amfetamineolie aan [verdachte 4], maar blijkt ook uit haar deelname in een discussie over de kwaliteit van aan ene [betrokkene 1] geleverde amfetamine in de woning van [verdachte 1].
Een aantal van de leveringen door de organisatie zijn afgevangen door de politie en daarbij zijn amfetamine houdende pasta of olie en voor de productie van synthetische drugs benodigde stoffen in beslag genomen. Uit gesprekken tussen [verdachte 1] en [verdachte 6] volgt dat zij plannen hadden voor de productie van partijen amfetamine van 75 of 100 kilogram en dat zij konden beschikken over grote hoeveelheden amfetamineolie. Uit die gesprekken volgt bovendien dat er sprake was van een hiërarchie binnen de groepering: [verdachte 1] en [verdachte 6] bepaalden wat er gebeurde. Bij de onderlinge contacten tussen [verdachte 1] en [verdachte 6] en bij contacten van de organisatie met afnemers en leveranciers ([verdachte 10]) werd vaak gebruik gemaakt van SMS-berichten in versluierd taalgebruik. Zo was zowel voor de organisatie als voor afnemers duidelijk dat met "bij vader" de woning van [verdachte 1] werd bedoeld. [verdachte 6] instrueerde ook anderen ([verdachte 3] en [verdachte 4]) om dat te doen. Er golden wat betreft de wijze van communicatie regels binnen de organisatie en ook in de contacten met derden.
Gelet op deze beschrijving is er sprake van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad. Er waren gemeenschappelijke regels en doelstellingen en er was ook een zekere gelaagdheid en een rolverdeling. Naar buiten toe werd veelal gezamenlijk opgetreden. Dat enkele leden van de organisatie familie van elkaar waren ([verdachte 1], [verdachte 1] en [verdachte 7]) doet aan het vorenstaande niet af, nu duidelijk is dat die familiebanden juist werden benut voor het verwezenlijken van het misdadige doel van de organisatie.
De rechtbank bezigt ondanks de bezwaren van de verdediging de verklaringen van [verdachte 3] tot bewijs. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen zoals hiervoor met betrekking tot de feiten 3, 4 en 5 weergegeven.
Feit 6
74.900 euro
Bij een doorzoeking van de woning van [verdachte 1] gelegen aan de [adres] te [woonplaats] op 8 februari 2012 werden in de slaapkamer achter twee spotjes in het plafond geldpakketten aangetroffen. Achter een van de spotjes zaten vier pakketjes met eurobiljetten, € 35.000,-- in totaal. Achter het andere spotje zaten eveneens vier pakketjes met eurobiljetten.31 Die bedroegen in totaal € 39.900,--. 32 Het aantal aangetroffen eurobiljetten was 1355. 33
Uit OVC in de woning van [verdachte 1] is gebleken dat op 19 oktober 2010 in die woning de stemmen van [verdachte 1], [verdachte 1] en [verdachte 6] zijn te horen. Voorts is het geluid van een accuboormachine te horen en later wordt er gesproken over geldbedragen, onder andere "47.000", "34.000", "17.000" en "27.000". Er is een geluid hoorbaar dat lijkt op het tellen van geld en er wordt gezegd: "Daar kom je aan tekort, snap je" en "ik tel er 17, nog een keer tellen". 34
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat [verdachte 1] niet wist dat de aangetroffen geldpakketten zich in zijn woning bevonden. [verdachte 1] heeft in een verhoor van 9 februari 2011 ten overstaan van politieambtenaren verklaard niet te weten dat hij geld in huis heeft en, na door de politieambtenaren ermee te zijn geconfronteerd dat € 74.000,-- in zijn woning was gevonden, nergens van te weten en dat het mogelijk nog van zijn overleden echtgenote was. In een later verhoor van 12 april 2011 heeft [verdachte 1] verklaard dat zijn echtgenote voor haar overlijden geld heeft verstopt en dat haar gezondheid daarna zo ernstig was achteruit gegaan dat ze hem niet meer heeft kunnen vertellen waar ze het geld had verstopt.
De echtgenote van [verdachte 1] is overleden op 9 oktober 2008. 35
Het verweer van de verdediging is onverenigbaar met voornoemd bewijsmiddel van OVC en is voorts in strijd met het hierna volgende bewijsmiddel.
Uit de schriftelijke verklaring met bijlagen van een medewerker van De Nederlandsche Bank blijkt dat in de periode van 9 oktober 2008 tot 8 februari 2011 de nummers van 242 van de in beslag genomen bankbiljetten werden geregistreerd (waarvan een groot aantal op verschillende data) in het geautomatiseerde systeem van de sorteerafdeling van De Nederlandsche Bank. In het geautomatiseerde systeem worden nummers vastgelegd van bankbiljetten die handelsbanken terug hebben gezonden aan De Nederlandsche Bank. 36 Hieruit blijkt dat ongeveer een vijfde deel van de in de woning van [verdachte 1] aangetroffen bankbiljetten na het overlijden van zijn echtgenote nog in roulatie was geweest.
Volgens opgave van de belastingdienst heeft [verdachte 1] in 2008 en in 2009 inkomsten uit een uitkering ontvangen. In 2008 bedroegen deze € 10.581,-- en in 2009 14.353,--. Van aanwezige spaartegoeden in 2008 en 2009 is niet gebleken.37 Op 8 februari 2011 heeft [verdachte 1] ten overstaan van politieambtenaren verklaard dat hij 'zijn hele leven al' een WAO-uitkering ontvangt die op dat moment € 815,-- netto per maand bedraagt en dat hij geen spaartegoeden bezit behoudens datgene wat in zijn portemonnee zit. 38 Er zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit blijkt hoeveel geld in de portemonnee zat. Ook van verdere legale inkomsten en/of vermogen is uit het onderzoek niet gebleken.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte 1] een geldbedrag van € 74.900,-- heeft witgewassen, door deze van misdrijf afkomstige gelden te verbergen.
Porsche Cayenne
Getuige [getuige 3] heeft ten overstaan van politieambtenaren het volgende verklaard: [verdachte 1] en zijn zoon [verdachte 1] waren in augustus 2010 bij hem op familiebezoek. [verdachte 1] zei dat hij de Porsche Cayenne met kenteken [kenteken], destijds in het bezit van de zoon van getuige [getuige 3], wilde kopen. [verdachte 1] en [verdachte 1] hebben samen de auto opgehaald en het kentekenbewijs en de sleutel werd aan hen meegegeven. Afgesproken werd dat zij
€ 47.500,-- voor de auto zouden betalen. Enkele dagen daarna is € 47.500,-- contant aan [getuige 3] betaald. De betaling vond plaats in de woning van [verdachte 1]. [getuige 3] ontving het geldbedrag uit handen van [verdachte 1] en [verdachte 1] stond daarbij.39 De verklaring van [getuige 3] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 4].40
Verkregen informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer geeft het volgende inzicht in de tenaamstelling van het kenteken:
Van 27-05-2010 tot 7-9-2010 stond het kenteken op naam van [getuige 6].
Van 7-9-2010 tot 2-11-2010 stond het kenteken op naam van [naam].41
[getuige 6] betreft de echtgenote van [getuige 4].42 Getuige [getuige 6] heeft ten overstaan van politieambtenaren verklaard dat hij in 2010 is benaderd door [verdachte 1] om voor € 150,-- enkele dagen een auto op zijn naam te nemen. De getuige sprak met [verdachte 1] af bij een winkelcentrum en kreeg daar de autopapieren om die op naam te zetten. Daarna heeft hij de autopapieren weer aan [verdachte 1] teruggegeven. [verdachte 1] had hem verteld dat hij met de auto een ongeluk had gehad en dat de auto zijn eigendom was. De getuige heeft de Porsche nooit gezien.43
Uit opgenomen telefoongesprekken waaraan [verdachte 6] deel neemt blijkt dat [verdachte 6] vanaf 23 september 2010 probeert de Porsche Cayenne te verkopen of in te ruilen. Hij heeft daartoe onder andere een aantal keren contact met [betrokkene 2] Op 24 september 2010 vraagt [verdachte 6] aan [betrokkene 2] of deze het kenteken van de Porsche Cayenne weet. [verdachte 6] zegt dan in een Mercedesgarage te zijn en "dat hij hem misschien gaat inruilen of zo". Dezelfde dag belt [verdachte 6] met de Mercedesgarage en zegt "dat het op naam van [verdachte 1] moet". [verdachte 6] geeft dan vervolgens het kenteken van de Porsche door. Op 27 september 2010 zegt [verdachte 6] in een telefoongesprek met [betrokkene 2] dat "die Porsche van naam af moet" en hij vraagt wat de uiterste prijs is die hij ervoor kan krijgen. [verdachte 6] geeft dan de telefoon door aan [verdachte 1]. Deze zegt tegen [betrokkene 2] dat hij "de auto het liefst wil verkopen zodat hij weg is".44
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de Porsche Cayenne niet door [verdachte 1] of [verdachte 1] was gekocht maar dat [verdachte 1] met toestemming van [getuige 3] had meegenomen met de bedoeling deze voor [getuige 3] te verkopen. [verdachte 1] heeft ook daadwerkelijk een koper gevonden en heeft de ontvangen verkoopprijs - die lager uitviel dan verwacht omdat [verdachte 1] door een aanrijding de auto had beschadigd - aan [getuige 4] gegeven. Verder was er geen geld 'aan te pas gekomen'.
De aan het verweer ten grondslag gelegde feiten zijn in strijd met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Om die reden behoeft het verweer verder geen bespreking.
De rechtbank verwijst voor de legale inkomens- en vermogenssituatie van [verdachte 1] naar de bewijsmiddelen en -overweging zoals opgenomen ten aanzien van het witwassen van
€ 74.900,--.
Volgens opgave van de belastingdienst heeft [verdachte 1] in 2008 en 2009 een uitkering uit vroegere arbeid van € 15.668,-- ontvangen en bezat hij geen spaartegoeden van enige omvang45. Op 8 februari 2011 heeft [verdachte 1] ten overstaan van politieambtenaren verklaard dat hij samen met zijn levenspartner [betrokkene 3] en haar dochter leefde van de uitkering van [betrokkene 3] van ongeveer € 1.200,-- per maand en van € 500,-- `a € 600,-- per maand aan inkomsten die hij verwierf door te bemiddelen bij de aan- en verkoop van auto's. [verdachte 1] en [betrokkene 3] waren niet gehuwd noch geregistreerde partners.46 Van verdere legale inkomsten en/of vermogen is uit het onderzoek niet gebleken.
De al dan niet gezamenlijke uitgave van € 47.500,-- door [verdachte 1] en [verdachte 1] past in redelijkheid niet bij het legaal verworven inkomen en aanwezige vermogen van hen beiden in de jaren 2008, 2009 en 2010. Nu voorts ten aanzien van beiden omvangrijke handel in amfetamine vanaf 1 september 2009 bewezen is verklaard, acht de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, een en ander in onderlinge samenhang beschouwd, bewezen dat [verdachte 1] en [verdachte 1] beiden als medepleger de Porsche Cayenne hebben aangeschaft met geld dat uit enig misdrijf afkomstig is.
Ford Ka's
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [verdachte 1] in maart 2010 met zijn drie zussen, zijn nichtje en zijn levenspartner [betrokkene 3] een garagebedrijf heeft bezocht. Het gezelschap wilde vijf Ford Ka's kopen, bestemd voor de vrouwen onder hen. [verdachte 1] heeft onderhandeld over de prijs. De koopovereenkomst en het kenteken van vier van de vijf Ford Ka's werden op naam gesteld van de zussen en het nichtje. De koopovereenkomst van de vijfde Ford Ka werd op naam van [verdachte 8] gesteld en het kenteken op naam van [naam]. Van iedere auto werd een afzonderlijke factuur opgemaakt, bij twee van de auto's was sprake van inruil. De Ford Ka's zijn alle contant betaald, op verschillende data. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is niet gebleken dat de betalingen werden verricht door [verdachte 1] of [verdachte 1] en evenmin door [verdachte 7] of [verdachte 8]. De bewijsmiddelen bevatten aanwijzingen dat de auto's zijn betaald met geld dat afkomstig is van [verdachte 1] maar evenzeer dat ze zijn betaald met geld dat de overleden echtgenote van [verdachte 1] aan haar kinderen had geschonken. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is bewezen dat de Ford Ka's zijn betaald met geld dat van enig misdrijf afkomstig is.
Swarovski kristal
Bij doorzoeking van de woning van [verdachte 1], gelegen aan de [adres] te [woonplaats], op 8 februari 2012 werden 3 vitrinekasten aangetroffen die grotendeels waren gevuld met Swarovski kristal. Voorts werd daar aangetroffen een doos met luiers. In iedere luier zat een Swarovski-beeldje verpakt. Bij een doorzoeking in de woning van een van de dochters van [verdachte 1] werden 3 dozen met in totaal 70 Swarovski-stukken aangetroffen. Ook deze waren grotendeels verpakt in luiers. Al het aangetroffen Swarovski kristal werd in beslag genomen.
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de Swarovski-verzameling heeft toebehoord aan de overleden echtgenote van [verdachte 1] en niet uit enig misdrijf afkomstig is.
De politie heeft aan [persoon 1], werkzaam in een onderneming die Swarovski kristal verkoopt, een DVD verstrekt met daarop de foto's van elk in beslag genomen Swarovski-stuk met het verzoek om aan de hand van de foto's te bepalen welke stukken na oktober 2008 (de maand van het overlijden van de echtgenote van [verdachte 1]) op de markt zijn gebracht. [persoon 1] heeft verklaard dat hij op de DVD foto's van 11 Swarovski-stukken heeft gezien die pas vanaf 2009 verkrijgbaar waren. De aankoopprijzen van die stukken bedroegen gemiddeld € 150,--.
Volgens opgave van de belastingdienst heeft [verdachte 1] in 2008 en in 2009 inkomsten uit een uitkering ontvangen. In 2008 bedroegen deze € 10.581,-- en in 2009 14.353,--. Van aanwezige spaartegoeden in 2008 en 2009 is niet gebleken.47 Op 8 februari 2011 heeft [verdachte 1] ten overstaan van politieambtenaren verklaard dat hij 'zijn hele leven al' een WAO-uitkering ontvangt die op dat moment € 815,-- netto per maand bedraagt. 48
Het dossier bevat aanwijzingen voor de aankoop van Swarovski kristal door [verdachte 1] in het jaar 2010. Welke van de 11 door [persoon 1] genoemde stukken dat zijn, is niet komen vast te staan. De rechtbank gaat ervan uit dat de 11 Swarovski-stukken die 2009, 2010 en/of in 2011 zijn gekocht. De rechtbank is van oordeel dat de aankoop van 11 Swarovski-stukken voor een gemiddelde prijs van € 150,-- over een periode van ruim twee jaar geen ongebruikelijke, bovenmatige uitgave is in relatie tot de legale inkomsten van [verdachte 1]. Zij acht om die reden niet bewezen dat [verdachte 1] voor de aanschaf van Swarovski kristal geld heeft aangewend dat uit enig misdrijf afkomstig was.
Conclusie witwassen
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte € 74.900,-- heeft witgewassen als mede dat hij het geld voor de aanschaf van de Porsche Cayenne heeft witgewassen. Het geldbedrag van € 74.900,-- kan niet anders dan het eindresultaat zijn van diverse illegale transacties en derhalve is er sprake van gewoontewitwassen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
op 18 november 2010 te Eindhoven en Breda en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd ongeveer 44 kilogram,
van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 30 december 2010 te Oss tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, ongeveer 10 liter van een materiaal bevattende amfetamine (amfetamine-olie), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
in de periode van 1 september 2009 tot en met 8 februari 2011 te Oss en/of Eindhoven en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en [verdachte 1] en [verdachte 6] en [verdachte 7] en S. [verdachte 8],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
-misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, te
weten het bereiden en bewerken en verkopen en afleveren en vervoeren en aanwezig hebben
van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
-misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten
het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd
artikel;
6.
in de periode van 1 september 2009 tot en met 8 februari 2011
te Oss, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een hoeveelheid geld ten bedrage van 74.900 euro,
en
geld ten behoeve van de aanschaf en betaling van een voertuig, te weten een Porsche Cayenne, kenteken [kenteken] heeft verworven en voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet
en
van het geldbedrag van 74.900 euro de werkelijke aard, de herkomst, heeft verborgen of
verhuld, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte van het plegen van
voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft gemaakt
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek overeenkomstig het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie vordert voorts de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten de op lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen met de nummers: 4, 5, 29, 32, 34a, 34, 35, 42, 43, 45 t/m 54.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Bepleit is, dat bij een eventuele straftoemeting rekening wordt gehouden met de slechte gezondheidstoestand van [verdachte 1]. Uit de overgelegde bijlage blijkt de slechte medische toestand en een hoog medicijngebruik. De eerdere detentie had de reeds aanwezige gezondheidsklachten flink verergerd. Voor een straf die langer zou duren dan de reeds ondergane 14 maanden voorarrest bestaat in de visie van de verdediging geen aanleiding.
Mocht de rechtbank daar anders over denken dan bepleit de verdediging voortzetting van de schorsing, ook na 14 juni 2012. De huidige medische toestand alsmede het feit dat de woning van verdachte dringend gerepareerd dient te worden maakt dat noodzakelijk, en weegt in voldoende mate op tegen de strafvorderlijke belangen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de persoon van de verdachte, zoals een en ander ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode, in georganiseerd verband, bij herhaling schuldig gemaakt aan handel in amfetamine. Daarbij ging het om aanzienlijke hoeveelheden. Harddrugs als de onderhavige leveren grote gevaren voor de gezondheid van gebruikers op, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Verdachte heeft geen oog gehad voor de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Hem ging het alleen maar om het geld dat met de drugshandel kon worden verdiend.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een wezenlijke rol heeft gespeeld bij de bewezen verklaarde feiten. Uit de telefoongesprekken en ook uit verklaringen van medeverdachten blijkt dat verdachte een belangrijke stem had bij de binnen de organisatie te nemen besluiten en dat hij andere personen inschakelde om hand- en spandiensten voor de organisatie te verrichten.
Daarnaast heeft verdachte een gewoonte gemaakt van het plegen van witwassen. Het met drugshandel verdiende geld werd verborgen gehouden en besteed aan luxe goederen. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Dit alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming.
De omvang van de drugshandel, de daardoor veroorzaakte schade en de daarmee gemoeide geldbedragen maakt dat de rechtbank ter afschrikking niet anders kan dan aan verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zijn persoonlijke belangen wegen niet op tegen de ernst van de gepleegde misdrijven.
Op grond van het voorafgaande zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes (6) jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Het verzoek van de verdediging om de schorsing van de voorlopige hechtenis ook na uitspraak van dit vonnis te doen voortduren wordt afgewezen.
De voorlopige hechtenis van verdachte is door de rechtbank op 3 april 2012 voor de eerste keer voor bepaalde tijd geschorst teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen met zijn arts contact te hebben alsmede om de schade aan zijn woning te kunnen herstellen.
Op 16 april 2012 is de voorlopige hechtenis van verdachte wederom om dezelfde redenen geschorst tot de dag van de uitspraak.
Op 31 mei 2012 heeft verdachte ter zitting aangegeven - en daartoe ook stukken aan de rechtbank over gelegd - dat hij na de datum van uitspraak van het vonnis (in ieder geval) nog een tweetal geplande medische onderzoeken dient te ondergaan en dat de reparaties aan zijn woning nog niet zijn uitgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ruimschoots de tijd heeft gehad deze persoonlijke omstandigheden zoveel mogelijk op orde te brengen maar dat dit tot op heden nog niet is uitgevoerd. De rechtbank is voorts van oordeel dat een detentie de reeds geplande medische onderzoeken in beginsel niet in de weg hoeft te staan. Verdachte kan te zijner tijd bij de inrichting waar hij verblijft een verzoek doen om de medische onderzoeken op de aangegeven data te mogen ondergaan ofwel bij het Gerechtshof alhier een hernieuwd daarop toegespitst schorsingverzoek doen.
De rechtbank is ook overigens niet gebleken van zeer klemmende persoonlijke feiten en omstandigheden die thans aan een verdere tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in de weg staan, terwijl uit niets is in redelijkheid kan worden afgeleid dat verdachte detentieongeschikt zou zijn.
Beslag.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten de op lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen met de nummers: 4, 5, 29, 32, 34a, 34, 35, 42, 43, 45 t/m 54.
Volgens de officier van justitie kan op de overige nummers eerst een beslissing worden genomen na afsluiting van de nog aanhangige ontnemingszaak.
Standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van het beslag bepleit de raadsman teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen auto's. Voor het overige volgt dat er nog conservatoir beslag ligt. Onduidelijk is waarom het kristal verbeurd verklaard zou moeten worden. De verdediging verzoek teruggave aan beslagene, dan wel aan de rechthebbenden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte dan wel de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Met betrekking tot de telefoontoestellen overweegt de rechtbank nog dat de gronden als vermeld in artikel 33a Sr door de officier van justitie niet zijn aangetoond.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 91, 420bis, 420ter;
Opiumwet art. 2, 10, 11a.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 5:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid of artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet.
T.a.v. feit 6:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Zij verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Zij legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 2, feit 4, feit 5, feit 6:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen met de nummers: 29, 32, 34a, 34, 35, 42, 43, 45 t/m 54 aan verdachte.
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen met de nummers: 4 en 5 aan de rechthebbende.
De rechtbank wijst af het verzoek strekkende tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. J.G. Vos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs en mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffiers,
en is uitgesproken op 14 juni 2012.
1 [verbalisant 1] d.d. 10 april 2012, verspreid als bijlage bij het proces-verbaal van [verbalisant 2], nr. 29-815 760 d.d. 6 april 2012, waarin [verbalisant 2] aangeeft dat hij de vragen van de raadsman heeft doorgeleid aan [verbalisant 1].
2 Zie ook proces-verbaal OvJ d.d. 19 april 2012 en proces-verbaal d.d. 20 december 2011 van [verbalisant 2], opgenomen als bijlage 31 in de op 29 december 2011 verspreide ordners "Onderzoeksvragen advocatuur"
3 Zie noot 1, pv OvJ, p. 1 (bovenaan)
4 Proces-verbaal raadsheer-commissaris d.d. 14 mei 2012 p. 1 en 2
5 Proces-verbaal raadsheer-commissaris d.d. 21 mei 2012 p. 2
6 Proces-verbaal officier van justitie d.d. 19 april 2012, p. 1, zie ook noot 22
7 [verbalisant 2] d.d. 17 april 2012 printlijst pag. 42
8 Proces-verbaal [verbalisant 4] d.d. 8 mei 2012, bijlage printlijsten pagina's 1 en 2
9 Proces-verbaal officier van justitie d.d. 19 april 2012, p. 1 en 2.
10 [verbalisant 2] d.d. 29 februari 2012.
11 Voor de leesbaarheid geeft de rechtbank telkens alleen de laatste 4 cijfers van het betreffende
telefoonnummer weer.
12 Bob-dossier [verdachte 7] p. 0007, p 0044 en 0051 en 0053 (combi vordering medewerking)
13 Bob-dossier [verdachte 3] p. 002 (machtiging RC), p.0004 (bevel OvJ) en p. 0006 (combi vordering medewerking)
14 Bob-dossier [verdachte 6] p. 854, p. 866 p. 875, p. 878 , p. 913 (machtigingen RC, incl. 1x verlenging), p. 856, p. 868, p. 880, p. 915, (bevelen OvJ) en p. 858, p. 870, p. 876 p. 882 en p. 917 (combi vorderingen medewerking)
15 Bob-dossier [verdachte 2] p. 0002/0003
16 Zie noot 7
17 Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 4] d.d. 8 mei 2012, zie bijlage p. 42: de stealth sms-berichten zijn te zien tussen 16.51 uur en 17.30 uur, frequentie 1 x per 5 minuten.
18 Bob dossier [verdachte 7], p. 1 en 2
19 Bob dossier [verdachte 6] p. 0001 tot en met 0008
20 Proces-verbaal Productie en Opslag drugs p. 24 e.v.
21 Proces-verbaal Handel met [verdachte 2], p. 31, geeft aan dat het de Alfa Romeo van [verdachte 6] betreft, kenteken [kenteken]. Zie ook paragraaf 11 van Dossier "onderzoeksvragen advocatuur, twee mappen, eerste map, onderdeel 11, een niet ondertekend geschrift, kennelijk afkomstig van verbalisant nummer 28, brigadier van politie Brabant-Noord, van wie door [verbalisant 5], inspecteur van politie en (plv.) teamchef van Team observatie en technische ondersteuning wordt verklaard (op de hierna te noemen vindplaats bij noot 4) dat "verbalisant 28" een bevoegd opsporingsambtenaar is. In dit geschrift wordt vermeld dat deze verbalisant 28 in de auto met kenteken [kenteken] (o.a.) component COv033 heeft geplaatst, aangesloten, gecontroleerd op goede werking en fysiek beveiligd.
22 (o.a.) Bob-dossier [verdachte 1], vanaf 2 juli 2010 omvat de RC-machtiging 126l Sv tevens woning [verdachte 1], zie p 38 en 39, verlengingen p. 41/42, p. 44, p. 47/48, p. 49/50, p. 51/52, p 53/54
23 Dossier "onderzoeksvragen advocatuur, twee mappen, tweede map, onderdeel 25, ambtsedig proces-verbaal van verbalisant nummer 28, brigadier van politie Brabant Noord, van wie door [verbalisant 5], inspecteur van politie en (plv.) teamchef van Team observatie en technische ondersteuning, wordt verklaard dat verbalisant 28 een bevoegd opsporingsambtenaar is.
24 Proces-verbaal Productie en Opslag drugs p. 165
25 Zie p. 2 van het in noot 4 genoemd proces-verbaal
26 (overzichts-proces-verbaal "Handel met [verdachte 2]" pagina's 27 en verder
27 P. 96 pv dossier "Handel met [verdachte 2]"
28P. 97 pv dossier "Handel met [verdachte 2]"
29 proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 17 april 2012, p. 42 en 43, omstreeks 22.10 uur en later is er geen sms-verkeer vastgesteld tussen 7195 en 7096, wel een uur eerder.
30 Bijlage 11 van de map "onderzoeksvragen advocatuur", betreft een niet ondertekend geschrift van een persoon aangeduid als verbalisant 28. In een aanvullend proces-verbaal bij bijlage 25 verklaart [verbalisant 5] dat verbalisant 28 een bevoegd opsporingsamnbtenaar is.
31 Delictproces-verbaal "Witwassen 74.900 euro" met nummer 29-613223, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met 8 bijlagen en bestaande uit 57 doorgenummerde pagina's, proces-verbaal van bevindingen (bijlage 2), p. 19-20
32 Idem, proces-verbaal van bevindingen geld (her)tellen (bijlage 3), p. 25-27
33 Idem, p. 4
34 Idem, p. 10-11
35 Idem, p. 7
36 Idem, proces-verbaal van bevindingen (bijlage 6), met als bijlage 2 een verklaring van [persoon 2], p. 40-48
37 Aanvullend proces-verbaal met nummer 29-613871 bij het persoonsdossier van verdachte [verdachte 1] met nummer 29-525970, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met als bijlage "Financiën betreffende verdachte [verdachte 1]", met 3 doorgenummerde pagina's, p. 3.
38 Delictproces-verbaal "Witwassen c.q. opzetheling vijf Ford Ka's" met nummer 29-612941, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met 25 bijlagen en bestaande uit 205 doorgenummerde pagina's, proces-verbaal verhoor [verdachte 1] (bijlage 20), p.166 en 168
39 Delictproces-verbaal "Witwassen Porsche Cayenne" met nummer 29-612942, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met 13 bijlagen en bestaande uit 117 doorgenummerde pagina's, proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] (bijlage 8), p. 97-98
40 Idem, proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (bijlage 7), p. 90
41 Idem, delictproces-verbaal p. 14
42 Idem, proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (bijlage 7), p. 89
43 Idem, proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] (bijlage 10), p. 102
44 Delictproces-verbaal "Witwassen Porsche Cayenne" met nummer 29-612942, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met 13 bijlagen en bestaande uit 117 doorgenummerde pagina's, p. 33, 35, 36, 37 en 39
45 Aanvullend proces-verbaal met nummer 29-613869 bij het persoonsdossier van verdachte [verdachte 1] met nummer 29-526353, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met als bijlage "Financiën betreffende verdachte [verdachte 1]", met 3 doorgenummerde pagina's, p. 3.
46 Delictproces-verbaal "Witwassen c.q. opzetheling 5 Ford Ka's" met nummer 29-612941, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met 25 bijlagen en bestaande uit 205 doorgenummerde pagina's, proces-verbaal van verhoor [verdachte 1] (bijlage 24), p. 192-195
47 Aanvullend proces-verbaal met nummer 29-613871 bij het persoonsdossier van verdachte [verdachte 1] met nummer 29-525970, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met als bijlage "Financiën betreffende verdachte [verdachte 1]", met 3 doorgenummerde pagina's, p. 3.
48 Delictproces-verbaal "Witwassen c.q. opzetheling vijf Ford Ka's" met nummer 29-612941, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], met 25 bijlagen en bestaande uit 205 doorgenummerde pagina's, proces-verbaal verhoor [verdachte 1] (bijlage 20), p.166 en 168
??
??
10
Parketnummer: 01/889089-09
[verdachte 1]