ECLI:NL:RBSHE:2012:BW7384

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/995005-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Wet bodembescherming door een rechtspersoon met betrekking tot verontreinigde grond

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die werd beschuldigd van het overtreden van de Wet bodembescherming. De tenlastelegging betrof het opzettelijk niet melden van verontreiniging van de bodem bij Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, handelingen heeft verricht die hebben geleid tot de verontreiniging van de bodem met PCB's. De feiten vonden plaats in de periode van 21 januari 2008 tot en met 25 januari 2008 te Veghel, waar de verdachte verontreinigde grond in een bouwput heeft toegepast zonder de vereiste meldingen te doen. De rechtbank heeft de geldboete van € 10.000 opgelegd voor de overtredingen van artikel 27, eerste lid, en artikel 13 van de Wet bodembescherming. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de verontreiniging en dat de handelingen opzettelijk zijn verricht. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet als dader kon worden aangemerkt, maar de rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte een centrale rol speelde in het project. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de opgelegde straf in overweging genomen, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/995005-11
Datum uitspraak: 04 juni 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
gevestigd te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 januari 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 22 november 2007 tot
en met 25 januari 2008 te Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel
gelegen aan of nabij de [locatie], tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als degene, die op of in
de bodem handelingen had verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11
van de Wet bodembescherming, te weten het (verder) ontgraven van een bouwput
en/of (vervolgens) opslaan/storten van voormelde ontgraven grond in depot en
daarbij kennis had genomen van een verontreiniging of aantasting van de bodem
die door die handelingen werd veroorzaakt, geen, althans niet zo spoedig
mogelijk, melding heeft gedaan van de verontreiniging of de aantasting bij
gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant en/of daarbij niet heeft
aangegeven welke van de in artikel 13 genoemde maatregelen zij voornemens is
te treffen of reeds heeft getroffen;
artikel 27 Wet bodembescherming
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 21 februari 2008 tot
en met 22 februari 2008 te Veghel, althans in de gemeente Veghel,
op een perceel gelegen aan of nabij de [locatie], tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
op of in de bodem handelingen heeft verricht, te weten het in en rondom de
fundering(svakken) aanbrengen en/of storten van een partij (met PBC's en/of
EOX) verontreinigde grond, waarbij stoffen (PCB's en/of EOX) die de bodem
kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, ten
einde deze daar te laten, en toen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
wist/en, althans redelijkerwijs had/den kunnen vermoeden dat door die
handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet aan de
verplichting heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs
van hem/hun konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting
te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed,
de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te
beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
artikel 13 Wet bodembescherming
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode 21 februari 2008 tot en met 22 februari 2008 te
Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel gelegen aan of nabij de
[locatie], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, al dan niet opzettelijk, handelingen met betrekking tot afvalstoffen,
te weten een hoeveelheid (met PCB's en/of EOX) verontreinigde grond
heeft/hebben verricht en/of heeft/hebben nagelaten, te weten het storten/aan
brengen van voornoemde partij grond in en rondom fundering(vakken) teneinde
deze daar te laten terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) wist/wisten en/of
redelijkerwijs had/hadden kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het
milieu ontstonden en/of konden ontstaan, en niet aan haar/hun verplichtingen
heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen en/of na te laten die
redelijkerwijs van haar/hun konden worden gevergd, teneinde die gevolgen
zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken;
artikel 10.1, eerste lid Wet milieubeheer
althans meer subsidiair, dat
zij in of omstreeks de periode 21 februari 2008 tot en met 22 februari 2008
te Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel gelegen aan of nabij de
[locatie], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, zich van afvalstoffen, te weten een (met PCB's en/of EOX)
verontreinigde partij grond, heeft/hebben ontdaan, door deze - al dan niet in
verpakking - buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de
bodem heeft/hebben gebracht en/of verbrand;
artikel 10.2 Wet milieubeheer
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.1
De beoordeling:
De rechtbank gaat uit van de volgende uit het onderzoek naar voren gekomen feiten en omstandigheden.
Op 3 oktober 2007 wordt door [medeverdachte 1] een plan van aanpak aangeboden aan de gemeente Veghel betrekking hebbende op een bodemsanering van een deel van een bouwput op de locatie [locatie] te [gemeente]. Dit plan van aanpak houdt onder meer in dat de bovengrond ter plaatse van twee boringen (G7 en G107) zal worden afgegraven en afgevoerd naar een erkende verwerker. De overige te ontgraven grond van het terrein zal in depot worden gezet waarna deze grond AP04 gekeurd kan worden.2
Aannemer [medeverdachte 2] zet de contouren van de te ontgraven bouwput uit en laat [medeverdachte 3] de bouwput ontgraven. Tijdens het ontgraven wordt over een laag van 30 centimeter over een derde deel van de bouwput 'verdachte' grond aangetroffen.3 In opdracht van [verdachte] wordt deze laag grond door [medeverdachte 3] ontgraven en in depot gezet. Dit depot grond wordt in opdracht van [verdachte] vervolgens AP04 gekeurd door [medeverdachte 1]. Het betreft een langwerpig depot van 432 m3 / 691,2 ton. Deze grond wordt in deze rapportage als 'niet toepasbaar' gekwalificeerd.4
Betreffende rapportage wordt door [vertegenwoordiger medeverdachte 1] op 21 januari 2008 gemaild aan [getuige 1] en aan [vertegenwoordiger medeverdachte 2]5 Op 22 januari 2008 mailt [vertegenwoordiger medeverdachte 2] deze rapportage naar [vertegenwoordiger medeverdachte 3]
[medeverdachte 3] heeft een deel van de door hen ontgraven grond indicatief laten keuren. Uit de indicatieve keuring valt op te maken dat er mogelijk sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Uit de resultaten van nader onderzoek van één van de mengmonsters blijkt dat de grenswaarde voor PCB's zeer ruim wordt overschreden. De grond uit beide depots is niet herbruikbaar, aldus de Grondbank.7
Tijdens de bouwvergadering van 19 februari 2008 wordt door [getuige 1] namens [vertegenwoordiger verdachte] medegedeeld dat de grond van het depot in de bouwput zal worden toegepast.8 [vertegenwoordiger medeverdachte 2] geeft hierop [medeverdachte 3] de opdracht de grond in het depot in de bouwput toe te passen. [medeverdachte 3]voert deze opdracht vervolgens uit. Hierbij worden geen bodembeschermende maatregelen getroffen.
Op 22 februari 2008 wordt het werk stilgelegd door de toezichthouder van de provincie Noord-Brabant. Dit gebeurt naar aanleiding van een melding dat in de bouwput grond werd toegepast die mogelijk sterk verontreinigd is.
De in de fundering(svakken) aangetroffen hergebruikte grond is evenals de twee nog aanwezige gronddepots door Bureau Milieumetingen AP04 gekeurd. Uit de rapportage van deze keuring van 18 maart 2008 blijkt dat het gehalte aan PCB's in de grond in de gronddepots en in de toegepaste grond de interventiewaarde overschrijdt.9
Uit het evaluatierapport grondsanering van 26 mei 2009 van[adviesbureau] blijkt dat op de locatie sterk met PCB verontreinigde grond tussen de reeds aangebrachte funderingen is aangebracht. Verder bleken de drie gronddepots sterk verontreinigd met PCB c.q. niet toepasbaar op basis van PCB. Op basis van de controlemengmonsters van de bovengrond uit het evaluatierapport 2007 is de overige grond op het gehele perceel licht tot matig verontreinigd met PCB. Dit betreft onder andere de grond onder de depots en de grond in de niet aangevulde funderingsvakken.10
[getuige 1 provincie] heeft onder meer het volgende verklaard.
De betrokken locatie, [locatie] te Veghel, betreft een bij de provincie onder [nummer] bekende mogelijke bodemsaneringslocatie. Op 21 februari 2008 is [getuige 1 provincie] op verzoek van [getuige 2 provincie] naar deze locatie gegaan omdat de bodem op deze locatie, blijkens daar eerder uitgevoerde onderzoeken, waarschijnlijk was vervuild met PCB's. Ter plaatse bleek onder meer dat op deze locatie een bouwput was uitgegraven waarin een fundering was gestort. Rondom de bouwput lag grond in depot waarvan [getuige 1 provincie] verwachtte dat deze uit de bouwput afkomstig was. Op 22 februari 2008 omstreeks 08.30 uur zag hij dat op deze locatie middels een kraan en shovel grondwerkzaamheden werden verricht. Hij zag dat in de funderingsvakken zwarte grond was aangevuld. Op vrijdag 22 februari 2008 werd door Bureau Metingen van de provincie ter plaatse onderzoek uitgevoerd op twee deeldepots, totaal circa 2225 m3.
Tevens werd de reeds toegepaste grond indicatief onderzocht. Uit de daarvan opgemaakte
rapportage,[rapportnummer], blijkt dat er sprake is van
een ernstige bodemverontreiniging, waarbij de PCB's de interventiewaarde overschrijden. De in de depots gevonden verontreiniging komt overeen met de verontreiniging aangetroffen in de reeds toegepaste grond in de funderingsvakken. Aannemer op het betreffende bouwwerk was [medeverdachte 2]. Door [getuige 1 provincie] werd het werk stilgelegd.
Nadat tot de ongeroerde grond was gesaneerd werden controlemonsters genomen van de putbodem van de funderingsvakken. Deze bodem bleek ook verontreinigd met PCB's boven de interventiewaarde. Deze vakken zijn vervolgens verder uitgegraven totdat de stabiliteit van de fundering in gevaar kwam. In overleg met de provincie is toen besloten de vakken niet verder te saneren maar aan te vullen met grond. Ook een monster van een niet eerder aangevuld vak bleek verontreinigd met PCB's boven de interventiewaarde.11
[vertegenwoordiger medeverdachte 3][medeverdachte 3] heeft onder meer het volgende verklaard.
[vertegenwoordiger medeverdachte 3] twijfelde of de op de locatie toe te passen grond eerlijk is gekeurd. Hij heeft het depot door de[grondbank] laten keuren en de zaak nader laten onderzoeken. Op 22 januari 2008 heeft [vertegenwoordiger medeverdachte 3] van [vertegenwoordiger medeverdachte 2] de rapportage van de APO4-keuring ontvangen en deze heeft hij direct doorgenomen.[vertegenwoordiger medeverdachte 3] was door [vertegenwoordiger medeverdachte 2] gevraagd om een prijsopgaaf op te maken voor af te voeren grond. De grond uit het APO4-gekeurde depot moest worden afgevoerd. Op de getoonde situatietekening, [rapportnummer]van de provincie Noord-Brabant, is een drietal depots ingetekend welke op 22 februari 2008 op genoemde locatie werd aangetroffen. [vertegenwoordiger medeverdachte 3] vermoedde dat zijn bedrijf uit depot P1 grond in de bouwput had toegepast.
Uit vergelijking van deze tekening met de situatietekening behorend bij het op verzoek van
[vertegenwoordiger medeverdachte 3] uitgevoerde indicatief onderzoek is gebleken dat het door verdachte aangewezen depot één van de twee gekeurde depots betreft waarop het indicatief onderzoek op 9 januari 2008 is uitgevoerd. Als het resultaat 'niet herbruikbaar' klopt, dan heeft het bedrijf verontreinigde grond in de bouwput toegepast. De grond is in opdracht van [medeverdachte 2] uit dit depot gehaald ter aanvulling van de bouwput. Dat was vooraf ook met hen afgesproken.12
[vertegenwoordiger medeverdachte 2] heeft onder meer het volgende verklaard.
Het achterste deel van de uitgegraven bouwput op de locatie [locatie] te [woonplaats] was niet stabiel genoeg. [vertegenwoordiger medeverdachte 2] heeft wel gezien dat er veel puin in de grond zat en dat de grond verzakte, maar een verontreiniging is hem toen niet opgevallen. De uitgegraven grond is ter plaatse in depot gezet. [vertegenwoordiger medeverdachte 2] heeft [vertegenwoordiger medeverdachte 3] toegezegd de gegevens van de APO4-keuring mede te delen zodra hij deze binnen had. Deze APO4-keuring is uitgevoerd door [medeverdachte 1], in opdracht van [verdachte][locatie] Hij heeft deze rapportage op 22 januari 2008 per email aan [vertegenwoordiger medeverdachte 3] gezonden. Hij heeft [vertegenwoordiger medeverdachte 3] daarbij gevraagd een offerte op te maken voor de af te voeren grond.
Vooraf was al bepaald dat de uit de bouwput vrijkomende grond ter plaatse weer in het werk
zou worden toegepast, met als uitgangspunt dat het schone grond betrof. Dat is in de bouwvergadering aan de orde gekomen en toen is besproken dat de ontgraven grond in de bouwput mocht worden teruggebracht. Voor deze bouwvergadering heeft [vertegenwoordiger medeverdachte 2] contact gehad met [verdachte], hoogstwaarschijnlijk met de heer [vertegenwoordiger verdachte]. Hij heeft hem gevraagd of deze grond terug in de bouwput mocht worden gebracht, omdat de conclusie uit de APO4-keuring van 21 januari 2008 van [medeverdachte 1] luidde dat de grond niet toepasbaar was. Dat heeft [vertegenwoordiger medeverdachte 2] in de conclusie van het rapport gelezen. [vertegenwoordiger verdachte] heeft hem de opdracht gegeven de grond terug in de bodem te brengen. Dit is tijdens de bouwvergadering van 19 februari 2008 formeel in de notulen vastgelegd. [vertegenwoordiger medeverdachte 2] heeft vervolgens [medeverdachte 3] de opdracht gegeven de (afgekeurde) grond vanuit het depot in de bouwput terug te brengen. Hij wist toen dat de grond volgens de keuring niet toepasbaar was. Voor het ingrijpen door het bevoegd gezag heeft [vertegenwoordiger medeverdachte 2] gebeld met de heer [vertegenwoordiger verdachte] en heeft hij hem gevraagd hoe om te gaan met de wetenschap dat deze keuring was uitgevoerd en dat de grond niet toepasbaar bleek. [vertegenwoordiger verdachte] heeft hem gezegd dat de communicatie naar het bevoegd gezag door [vertegenwoordiger verdachte] zou worden gedaan.13
[vertegenwoordiger medeverdachte 1] heeft onder meer verklaard.
De door [medeverdachte 1] uitgevoerde APO4-keuring van 7 januari 2008, [rapportnummer 2] betreft de keuring die is uitgevoerd naar aanleiding van de email van [vertegenwoordiger verdachte] d.d. 27 december 2007. In die email verzoekt [vertegenwoordiger verdachte] om een APO4-keuring van "verdachte" grond. Deze grond was verschenen tijdens het ontgraven. Op genoemd rapport heeft[vertegenwoordiger medeverdachte 1] het woord 'vertrouwelijk' met rood onderstreept en voorzien van een uitroepteken genoteerd. Dat doet hij altijd als de opdrachtgever vraagt de rapportage niet aan anderen dan de opdrachtgever te sturen of zonder dat eerst hierover contact met opdrachtgever is gelegd. De grond waarvan [vertegenwoordiger verdachte] op 27 december 2007 mailde dat deze 'verdacht' was, betrof de partij grond die door [medeverdachte 1] APO4 is gekeurd. De conclusie was dat de grond niet toepasbaar was op basis van PCB's. [vertegenwoordiger medeverdachte 1] heeft deze conclusie bij [verdachte] met [getuige 1] besproken. Dit rapport is ook verzonden naar de heer [vertegenwoordiger medeverdachte 2] van [medeverdachte 2].
[vertegenwoordiger medeverdachte 1] heeft met [getuige 1] besproken dat de grond op basis van de gegevens afgevoerd moest worden en op geen enkele wijze in de bodem mocht worden toegepast. Deze grond was sterk verontreinigd en daardoor ook saneringsplichtig.14
De email van [vertegenwoordiger verdachte] d.d. 27 december 2007,
17.28 uur, aan [vertegenwoordiger medeverdachte 1] luidt:
"[vertegenwoordiger medeverdachte 1], tijdens het ontgraven is er toch nog verdachte grond "verschenen". Deze grond bevond zich achter op het perceel, aan het eind van de bouwput, over een laag van 30 cm?? Het is duidelijk achteraf gestorte grond. Om nu de voortgang niet te vertragen hebben we deze grond ontgraven en op het terrein in depot gezet. Zou jij hiervan een APO4-bemonstering willen uitvoeren, waarna we eea verder kunnen beoordelen. Wij hebben nog even niets naar de gemeente gemeld, laten we eerst maar even kijken wat het allemaal is. Met vriendelijke groet, [vertegenwoordiger verdachte].
Als onderwerp in de mail is gesteld [onderwerp]
[getuige 1]heeft onder meer verklaard.
[vertegenwoordiger verdachte] nam de beslissing dat de grond in de bouwput zou worden gebruikt.[getuige 1] wist dat de provincie de toepassing van de vervuilde grond niet zou goedkeuren. Het was echter een bewuste keuze om de grond toch in de bouwput toe te passen. Dat was een financiële beslissing, één die goed was voor de voortgang van het werk. Naar aanleiding van de keuring was het duidelijk dat de grond niet toepasbaar was verklaard. Op de bouwvergadering van 19 februari 2008 heeft [getuige 1] gezegd dat de grond wel kon worden toegepast. Volgens de keuringen mocht deze grond niet worden toegepast.16
Ten aanzien van feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging:
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en hiertoe aangevoerd dat:
1. de meldingsplicht als bedoeld in artikel 27 lid 1 Wet bodembescherming niet rust op verdachte omdat het doen van die melding niet tot haar taken behoorde,
2. verdachte in de tenlastegelegde periode geen kennis droeg van een verontreiniging van de in depot gezette grond,
3. verdachte niet als dader kan worden beschouwd, omdat de tenlastegelegde handelingen niet tot haar normale bedrijfsvoering behoren en ook niet voortvloeien uit de door [eigenaar locatie]aan haar gegeven opdracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Door verschillende raadslieden is betoogd dat artikel 27 Wet bodembescherming niet van toepassing is omdat door de tenlastegelegde handelingen de bodem niet is verontreinigd of aangetast. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is van oordeel dat van een kenbare verontreiniging en aantasting wel degelijk sprake is. Uit het rapport van [medeverdachte 1] van 21 januari 2008 blijkt dat de ontgraven en in depot gezette grond ernstig vervuild was met pcb's. Deze grond heeft minimaal gedurende ongeveer één maand (gerekend vanaf de mail van [vertegenwoordiger verdachte] aan [vertegenwoordiger medeverdachte 1] van 27 december 2007) onbeschermd in de buitenlucht op de bodem gelegen. Onder deze omstandigheden is op zijn minst sprake van enige verontreiniging en aantasting van de direct onder en naast het depot gelegen bodem. Na het verschijnen van het AP04-rapport van 21 januari 2008 is door geen van de betrokken partijen een melding gedaan bij de provincie.
De vraag rijst op wie de wettelijke plicht rust om bij kennisname van de bodemverontreiniging melding te doen bij Gedeputeerde Staten. De rechtbank is van oordeel dat in casu [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] en [verdachte] ieder voor zich gehouden waren de melding te doen. [medeverdachte 3] had deze verplichting omdat zij de grond feitelijk heeft ontgraven en in depot heeft gezet. [medeverdachte 2] had deze verplichting vanwege haar rol als hoofdaannemer en direct opdrachtgever aan haar onderaannemer [medeverdachte 3]. Ook [verdachte] was verplicht de melding te doen gezien haar rol als 'bouwregisseur' en de feitelijke zeggenschap die zij had over de wijze van uitvoeren van het werk ter plaatse. Zij was blijkens de mail van [vertegenwoordiger verdachte] aan [vertegenwoordiger medeverdachte 1] van 27 december 2007 ook degene die de beslissing heeft genomen de grond in depot te zetten en die vervolgens [medeverdachte 1] heeft verzocht die grond te keuren.
[verdachte] heeft aangevoerd dat zij in de tenlastegelegde periode niet van de verontreiniging van de in depot gezette grond op de hoogte was. Het rapport waaruit dit blijkt is weliswaar ontvangen, maar (op dat moment) niet gelezen aldus [verdachte][locatie] De rechtbank acht deze stelling hoogst opmerkelijk en ook ongeloofwaardig nu [verdachte] zelf aan [medeverdachte 1] opdracht heeft gegeven de grond te keuren en hierover rapport uit te brengen. [verdachte] was dus kennelijk zelf direct geïnteresseerd in een onderzoek naar de kwaliteit en toepassingsmogelijkheden van de grond.
Uit de stukken blijkt verder dat [vertegenwoordiger medeverdachte 1] het rapport op 21 januari 2008 per mail heeft toegezonden aan [getuige 1] die als projectleider namens [verdachte] bij het bouwproject aan de [locatie] betrokken was. [vertegenwoordiger medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de conclusie van het rapport, namelijk dat de grond afgevoerd moest worden en op geen enkele wijze mocht worden toegepast, ook met de heer [getuige 1] heeft besproken.
Gelet op het vorenstaande wordt het verweer verworpen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] en [verdachte] allen vóór het einde van de tenlastegelegde periode op de hoogte waren van het feit dat de grond, die zonder bodembeschermende maatregelen te treffen in depot was gezet, sterk verontreinigd bleek te zijn. Daarmee was voor allen duidelijk dat de bodem ter plaatse verontreinigd en aangetast was en waren zij ieder voor zich verplicht hiervan melding te doen bij Gedeputeerde Staten. Nu dit niet is gebeurd, kan voor alle drie bovengenoemde verdachten wettig en overtuigend bewezen worden dat zij opzettelijk niet hebben voldaan aan de in artikel 27 lid 1 Wet bodembescherming opgenomen meldplicht.
Medeplegen:
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten die erop was gericht om de melding ex artikel 27 lid 1 Wet bodembescherming niet te doen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging worden de verdachten dan ook vrijgesproken.
Daderschap:
[naam][verdachte] is aangevoerd dat zij niet als dader kan worden beschouwd, omdat de tenlastegelegde handelingen niet tot haar normale bedrijfsvoering behoren en ook niet voortvloeien uit de door [eigenaar locatie] aan haar gegeven opdracht. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Blijkens de stukken speelde [verdachte] bij het bouwproject feitelijk een centrale, regisserende rol. De beslissing om de in de tenlastelegging genoemde grond in depot te zetten en te laten keuren werd door haar directeur, de heer [vertegenwoordiger verdachte], genomen. Gelet hierop kan verdachte worden beschouwd als dader van het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachten hebben daarbij bewust en nauw samengewerkt en hebben geen van allen voldaan aan de zorgplicht als bedoeld in artikel 13 WBB.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat verdachte op de navolgende gronden dient te worden vrijgesproken.
1. het was niet de taak van verdachte om handelingen ter plaatse te verrichten ten aanzien van grond. Uitgangspunt van verdachte was de verleende bouwvergunning en het goedgekeurde Plan van Aanpak. Daarbij was hergebruik toegestaan aangezien uit het onderzoek enkel van licht verontreinigde grond bleek. Door het beoogde hergebruik van de betreffende grond is geen feitelijk gevaar voor het milieu nagestreefd aangezien de bouwput zou worden afgesloten met een vloeistofdichte vloer en de omgeving volledig bestraat zou worden. Daarmee zou er sprake zijn geweest van voldoende isolerende maatregelen. Er was al sprake van een verontreiniging in de grond, zodat niet gezegd kan worden dat een nieuwe verontreiniging van de grond is ontstaan.
2. verdachte kan niet als dader worden aangemerkt. De handelingen die / het nalaten dat verdachte wordt verweten behoren niet tot de normale bedrijfsuitoefening van verdachte en behoorden evenmin tot de opdracht van [eigenaar locatie].
Het oordeel van de rechtbank.
Het verweer van de verdediging dat de grond uit de bouwput zonder meer teruggeplaatst mocht worden in de bouwput gaat niet op. De grond is ontgraven en wordt niet op dezelfde plek onder dezelfde condities teruggeplaatst. Wet noch andere regelgeving bieden in het licht van het te beschermen milieubelang aanknopingspunten voor de stelling dat grond waarvan bekend is dat deze met PCB's is verontreinigd, zou mogen worden hergebruikt. In dit geval is de grond bovendien bewerkt, te weten gezeefd, en daarom niet in dezelfde conditie teruggeplaatst. In zo'n geval is er geen sprake meer van de situatie als bedoeld in artikel 1, derde lid, van het Bouwstoffenbesluit. De verdediging kan daar dus geen beroep op doen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Opzet.
Zowel [vertegenwoordiger medeverdachte 2] als [vertegenwoordiger verdachte] als [vertegenwoordiger medeverdachte 3] waren - blijkens hetgeen hiervoor is overwogen - op de hoogte van het feit dat de in depot geplaatste ontgraven grond zodanig was verontreinigd dat deze niet meer toepasbaar was. [vertegenwoordiger verdachte] heeft via [getuige 1] projectleider van [verdachte], in de bouwvergadering van 19 februari 2008 opdracht gegeven de in depot geplaatste grond in de bouwput te hergebruiken in de fundering(svakken). Deze opdracht is uitgevoerd door [medeverdachte 2] en zij hebben de werkzaamheden laten uitvoeren door [medeverdachte 3]. Het terug in de bouwput brengen van de verontreinigde grond is een handeling die naar haar aard opzettelijk moet zijn verricht. Uit latere bodemonderzoeken is gebleken dat de ondergrond ook daadwerkelijk was verontreinigd met PCB's.
Voor een bewezenverklaring van opzet als bedoeld in artikel 13 WBB is zogenaamd kleurloos opzet voldoende. Daarvan is in dit geval sprake.
Daderschap.
Met betrekking tot het daderschap verwijst de rechtbank naar haar overweging hierover onder feit 1.
Medeplegen.
Gelet op de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken en verklaringen is eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de genoemde bedrijven bij het terugbrengen van de verontreinigde grond in de fundering(svakken) in de bouwput nauw en bewust hebben samengewerkt. Zij hebben ieder vanuit de eigen rol en positie in de keten opdracht gegeven tot het uiteindelijk feitelijk uitvoeren van deze handeling en hierover vooraf overleg gehad en zij wisten allen dat de betreffende grond zodanig was verontreinigd dat deze niet teruggeplaatst had mogen worden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
in de periode 21 januari 2008 tot en met 25 januari 2008 te Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel gelegen aan de [locatie], opzettelijk, als degene, die op of in de bodem handelingen had verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming, te weten het (verder) ontgraven van een bouwput en vervolgens opslaan/storten van voormelde ontgraven grond in depot en daarbij kennis had genomen van een verontreiniging of aantasting van de bodem die door die handelingen werd veroorzaakt, geen melding heeft gedaan van de verontreiniging of de aantasting bij
gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant;
Ten aanzien van feit 2 primair:
in de periode 21 februari 2008 tot en met 22 februari 2008 te Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel gelegen aan de [locatie], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, op of in de bodem handelingen heeft verricht, te weten het in en rondom de
fundering(svakken) aanbrengen van een partij (met PCB's) verontreinigde grond, waarbij stoffen (PCB's) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, ten einde deze daar te laten, en toen, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet aan de
verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De strafmotivering.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een geldboete van € 24.000,00 waarvan € 12.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat verdachte vanwege het tijdsverloop en de eindsituatie van het project hooguit een voorwaardelijke straf of een geldboete op zijn plaats is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard van het bedrijf en de bedrijfseconomische omstandigheden van verdachte.
Het belang van de bescherming van de bodem is 'het belang van voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van hoedanigheden van de bodem, die een vermindering of een bedreiging betekenen van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant of dier'. De huidige en potentiële functies en daarmee samenhangende gebruiksmogelijkheden van de grond mogen niet onomkeerbaar worden aangetast. Het moet mogelijk blijven om binnen de natuurlijke randvoorwaarden de bodem een andere functie te geven, voor het geval de samenleving dat wenst. Het ontgraven van te saneren verontreinigde grond draagt daaraan bij, maar wordt onmiddellijk teniet gedaan door het onaangepast direct hergebruiken van de in dit geval met PCB's verontreinigde grond. Uit het dossier komt naar voren dat het initiatief tot toepassing van vervuilde grond van verdachte afkomstig was. Dit weegt de rechtbank mee ten nadele van verdachte.
Door het niet melden van te saneren verontreinigde grond heeft verdachte milieubelangen geschonden en het bevoegd gezag feitelijk belet controle op de verwerking van de grond uit te oefenen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarbij komt dat verdachte sinds het aan het licht komen van de feiten niet meer in aanraking is gekomen met de (milieu-)autoriteiten terzake strafbare gedragingen. Bovendien houdt de rechtbank hoewel de redelijke termijn niet is overschreden rekening met de lange periode die is gelegen tussen het plegen van de feiten en het wijzen van vonnis door de rechtbank. Dit betreft een periode van ruim vier jaar.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening houdt met de ouderdom van de zaak.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
artikel 23, 47, 51, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht
artikel 1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten
artikel 1, 13, 27 en 105 van de Wet bodembescherming
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 27, eerste lid, van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
Ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 primair:
Geldboete van EUR 10.000,00
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. N.M. Spelt en mr. M.J. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 4 juni 2012.
mr. M.J. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant-Noord, Team Milieucriminaliteit, met registratienummer PL21MT 2010068916, afgesloten op 2 september 2010, aantal doorgenummerde bladzijden 1886.
2 Plan van Aanpak op de pagina's 227 en 228
3 mailbericht van de heer [vertegenwoordiger verdachte] aan de heer [vertegenwoordiger medeverdachte 1], op pagina 452
4 AP04 onderzoek met [rapportnummer 2], op de pagina's 418, 425 en 428
5 mailbericht van de heer [vertegenwoordiger medeverdachte 1] aan [getuige 1] en [vertegenwoordiger medeverdachte 2], op pagina 453
6 mailbericht van[vertegenwoordiger medeverdachte 2] aan [vertegenwoordiger medeverdachte 3], op pagina 505
7 brief van de Grondbank d.d. 24 januari 2008 aan [vertegenwoordiger medeverdachte 3]op de pagina's 456 tot en met 460
8 verslag bouwvergadering op 19 februari 2008, op pagina 555
9 rapport d.d.18 maart 2008, [rapportnummer], op de pagina's 272 tot en met 280
10 het evaluatierapport grondsanering [adviesbureau], op pagina 670
11 proces-verbaal van verhoor van [getuige 1 provincie] d.d. 15 januari 2009, op de pagina's 359 tot en met 361
12 proces-verbaal van verhoor van [vertegenwoordiger medeverdachte 3]d.d. 2 juni 2010, op de pagina's 545, 546 en 548
13 proces-verbaal van verhoor van[vertegenwoordiger medeverdachte 2] d.d. 9 juni 2010, op de pagina's 550 tot en met 554
14 proces-verbaal van verhoor van[vertegenwoordiger medeverdachte 1] d.d. 30 juni 2010, op de pagina's 570 tot en met 591
15 email van [vertegenwoordiger verdachte] aan [vertegenwoordiger medeverdachte 1] d.d. 27 december 2007, op pagina 452
16 proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 8 juli 2010, op de pagina's 594 tot en met 600 en 603