ECLI:NL:RBSHE:2012:BW7367

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/995002-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrifte en overtredingen van de Wet Bodembescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van valsheid in geschrifte en overtredingen van de Wet Bodembescherming. De tenlastelegging betrof het opzettelijk gebruik maken van een vals evaluatierapport en het niet melden van verontreiniging van de bodem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 14 tot en met 17 december 2007 te Veghel een vals evaluatierapport heeft gebruikt, dat bestemd was om als bewijs te dienen. Dit rapport gaf onterecht aan dat er een AP04-keuring was uitgevoerd op verontreinigde grond, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. De rechtbank heeft echter geen bewijs gevonden dat de verdachte op de hoogte was van de onjuistheid van het rapport op het moment van verzending. De verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte, die aangaf dat hij de onjuistheid niet had opgemerkt, werd door de rechtbank als niet onaannemelijk beschouwd.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het niet voldoen aan de meldplicht bij verontreiniging van de bodem, zoals voorgeschreven in de Wet Bodembescherming. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de normadressaat was van de meldplicht en dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de handelingen die tot de verontreiniging hadden geleid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk of nalatig had gehandeld in de context van de beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 mei 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/995002-11
Datum uitspraak: 04 juni 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [woonplaats], [locatie].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 mei 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 2007
tot en met 17 december 2007 te Veghel opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
een vals(e) of vervalst(e) evaluatierapport "evaluatie grondsanering [locatie]
ong. te Veghel" welke grondsanering op 21 november 2007 is uitgevoerd, -
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin
dat dit rapport aan [getuige 1] van de gemeente Veghel
en/of aan een of meer anderen is gezonden/verstuurd en bestaande die valsheid
of vervalsing hierin dat in voormeld rapport is aangegeven dat er op de sterk
verontreinigde grond welke in depot is gezet en afkomstig is uit de bouwput
(en vallend buiten het kader van de eerder uitgevoerde grondsanering) een
AP04-keuring werd uitgevoerd, terwijl in werkelijkheid geen AP04-keuring was
uitgevoerd;
artikel 225, tweede lid Wetboek van strafrecht
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 22 november 2007 tot
en met 25 januari 2008 te Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel
gelegen aan of nabij de [locatie], tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als degene, die op of in
de bodem handelingen had verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11
van de Wet bodembescherming, te weten het (verder) ontgraven van een bouwput
en/of (vervolgens) opslaan/storten van voormelde ontgraven grond in depot en
daarbij kennis had genomen van een verontreiniging of aantasting van de bodem
die door die handelingen werd veroorzaakt, geen, althans niet zo spoedig
mogelijk, melding heeft gedaan van de verontreiniging of de aantasting bij
gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant en/of daarbij niet heeft
aangegeven welke van de in artikel 13 genoemde maatregelen zij voornemens is
te treffen of reeds heeft getroffen;
artikel 27 Wet bodembescherming
3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 21 februari 2008 tot
en met 22 februari 2008 te Veghel, althans in de gemeente Veghel,
op een perceel gelegen aan of nabij de [locatie], tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
op of in de bodem handelingen heeft verricht, te weten het in en rondom de
fundering(svakken) aanbrengen en/of storten van een partij (met PBC's en/of
EOX) verontreinigde grond, waarbij stoffen (PCB's en/of EOX) die de bodem
kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, ten
einde deze daar te laten, en toen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
wist/en, althans redelijkerwijs had/den kunnen vermoeden dat door die
handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet aan de
verplichting heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs
van hem/hun konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting
te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed,
de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te
beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
artikel 13 Wet bodembescherming
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode 21 februari 2008 tot en met 22 februari 2008 te
Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel gelegen aan of nabij de
[locatie], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, al dan niet opzettelijk, handelingen met betrekking tot afvalstoffen,
te weten een hoeveelheid (met PCB's en/of EOX) verontreinigde grond
heeft/hebben verricht en/of heeft/hebben nagelaten, te weten het storten/aan
brengen van voornoemde partij grond in en rondom fundering(vakken) teneinde
deze daar te laten terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) wist/wisten en/of
redelijkerwijs had/hadden kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het
milieu ontstonden en/of konden ontstaan, en niet aan haar/hun verplichtingen
heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen en/of na te laten die
redelijkerwijs van haar/hun konden worden gevergd, teneinde die gevolgen
zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken;
artikel 10.1, eerste lid Wet milieubeheer
althans meer subsidiair, dat
zij in of omstreeks de periode 21 februari 2008 tot en met 22 februari 2008
te Veghel, in de gemeente Veghel, op een perceel gelegen aan of nabij de
[locatie], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, zich van afvalstoffen, te weten een (met PCB's en/of EOX)
verontreinigde partij grond, heeft/hebben ontdaan, door deze - al dan niet in
verpakking - buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de
bodem heeft/hebben gebracht en/of verbrand;
artikel 10.2 Wet milieubeheer
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Ten aanzien van feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging:
De raadsvrouwe heeft tot vrijspraak geconcludeerd omdat niet bewezen kan worden dat [verdachte] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals (onjuist) geschrift.
De rechtbank overweegt als volgt:
Vaststaat dat het in de tenlastelegging genoemde evaluatierapport een onjuistheid bevat, in die zin dat erin is opgenomen dat de in depot gezette grond AP04 gekeurd is, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was. Het rapport is opgesteld door de [getuige 2] en heeft als datum 14 december 2007. [vertegenwoordiger van medeverdachte 1], werknemer van [verdachte], heeft het rapport vervolgens op 17 december 2007 doorgezonden aan onder andere het college van b en w van de gemeente Veghel en de heer [getuige 1], als ambtenaar werkzaam voor de gemeente Veghel.
Om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen, zal moeten worden aangetoond dat [verdachte] (in de persoon van [vertegenwoordiger van medeverdachte 1]) op het moment van doorzenden van het rapport wist dat hierin een onjuistheid stond. Bewijsmiddelen waaruit die wetenschap direct kan blijken, heeft de rechtbank in het dossier niet aangetroffen. [vertegenwoordiger van medeverdachte 1] heeft, geconfronteerd met de onjuistheid in de rapportage, verklaard dat hij 'eroverheen' gelezen heeft en de onjuiste passage had moeten opmerken en anders had moeten laten formuleren. Wetenschap van de onjuistheid wordt door [vertegenwoordiger van medeverdachte 1] ontkend. De rechtbank acht deze verklaring van [vertegenwoordiger van medeverdachte 1] niet onaannemelijk, mede gelet op het verloop van de gebeurtenissen in de dagen volgend op de verzending van het rapport.
Op 17 december 2007 is de bouwplaats gecontroleerd door de [getuige 1] van de gemeente Veghel, waarbij is aangegeven dat de in het evaluatierapport genoemde AP04-keuring nog niet heeft plaatsgevonden. Op 19 december 2007 heeft [vertegenwoordiger van medeverdachte 1] aan [vertegenwoordiger van medeverdachte 2] per mail geadviseerd de AP04-keuring alsnog zo snel mogelijk in te plannen en dit kort te sluiten met de gemeente. De rechtbank acht in dit kader nog relevant dat van enig (eigen) belang dat [verdachte] zou kunnen hebben bij opzettelijk onjuiste voorlichting van de gemeente, niet is gebleken.
Gelet op het vorenstaande spreekt de rechtbank [verdachte] vrij van het onder 1 aan haar tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier acht wettig overtuigend bewezen dat [verdachte] dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging:
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en hiertoe gesteld dat:
1. er geen handelingen als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming (hierna WBB) zijn verricht;
2. [verdachte] niet de normadressaat is van artikel 27 lid 1 WBB. Zij was dus ook niet verplicht de in dat artikel bedoelde melding aan Gedeputeerde Staten te doen.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 27 december 2007 heeft [vertegenwoordiger van medeverdachte 3]aan [verdachte] verzocht een AP04-keuring uit te voeren op een partij 'verdachte' grond die is ontgraven en in depot is gezet. Naar aanleiding van dit verzoek heeft [verdachte] op 21 januari 2008 een AP04-rapport uitgebracht. [verdachte] is niet betrokken geweest bij het ontgraven en in depot zetten van deze grond.
Artikel 27 lid 1 WBB richt zich tot 'degene die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van die wet'.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen die [verdachte] heeft verricht (keuring grond en hiervan een rapport opmaken) niet als zodanig te beschouwen, zodat de meldingsplicht van artikel 27 lid 1 WBB zich niet tot [verdachte] richt.
Vervolgens is de vraag of [verdachte] kan worden beschouwd als medepleger van het door een ander achterwege laten van de melding ex artikel 27 lid 1 WBB. De rechtbank heeft in de vonnissen van de medeverdachten[medeverdachte 2][medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]geoordeeld dat deze verdachten ieder voor zich de meldplicht niet zijn nagekomen. Er is echter geen bewijsmiddel voorhanden waaruit blijkt van een bewuste en nauwe samenwerking tussen (één van) de medeverdachten en [verdachte], gericht op het achterwege laten van de melding.
Gelet op het vorenstaande dient [verdachte] van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte heeft nooit geweten dat niet toepasbare grond vanuit het depot is toegepast in de funderingsvakken, totdat de provincie haar op 22 februari 2008 heeft gemeld dat zij deze overtreding hadden geconstateerd. Verdachte heeft de medeverdachten steeds aangegeven dat de grond niet toegepast mocht worden en dat deze grond moest worden afgevoerd. Verdachte had derhalve - kort samengevat - geen wetenschap van het toepassen van de grond en daarnaast had zij hierbij ook geen enkele betrokkenheid.
Het oordeel van de rechtbank.
Het procesdossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit direct kan blijken van wetenschap of betrokkenheid van verdachte bij het toepassen van de verontreinigde grond in de funderingsvakken op de locatie [locatie] te [woonplaats].
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2, feit 3 primair, feit 3 subsidiair en feit 3 meer subsidiair en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. N.M. Spelt en mr. M.J. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 4 juni 2012.
mr. M.J. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
6
Parketnummer: 01/995002-11
[verdachte]