vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 242691 / HA ZA 12-130
Vonnis in incident van 23 mei 2012
de vennootschap naar het recht van de staat Delaware (Verenigde Staten)
NEXPAK HOLDINGS, LLC,
gevestigd te Uniontown, Ohio (VS),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.F.H. Rumora-Scheltema te Amsterdam,
vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
THE VIDEO DUPLICATING COMPANY LIMITED,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. F.M.P. Brisdet te 's Gravenhage.
Partijen zullen hierna Nexpak Holdings en VDC genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de akte houdende overlegging producties,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in het incident
2.1. In de hoofdzaak vordert Nexpak Holdings veroordeling van VDC tot betaling van een bedrag van € 40.772,37, vermeerderd met rente en kosten. Zij legt daaraan het volgende ten grondslag. Nexpak Holdings heeft in het kader van een kredietovereenkomst een vordering van € 13.046.240,00 op haar Nederlandse dochtermaatschappij Nexpak B.V. Tot zekerheid van haar terugbetalingsverplichting heeft Nexpak B.V. op 21 november 2003 onder meer al haar (toekomstige) vorderingen (stil) verpand aan Nexpak Holdings (prod. 4 dagv.). Nexpak B.V. heeft uit hoofde van geleverde goederen een vordering op haar afnemer VDC ten bedrage van € 40.772,37. Ook deze vordering valt onder het stil pandrecht, aldus Nexpak Holdings. Op 8 december 2009 heeft Nexpak Holdings haar stil pandrecht openbaar gemaakt aan VDC en VDC tot betaling aangesproken. VDC weigert echter te betalen.
2.2. In het incident vordert VDC dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens VDC kan de Nederlandse rechter geen bevoegdheid ontlenen aan de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo). Voorts kan Nexpak Holdings zich voor wat betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet beroepen op het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden die volgens Nexpak Holdings van toepassing zijn op de koopovereenkomst tussen Nexpak B.V. en VDC. Die toepasselijkheid wordt overigens door VDC betwist.
2.3. Nexpak Holdings voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1. Aangezien VDC als gedaagde partij is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, het Verenigd Koninkrijk, dient – nu ook aan de overige vereisten voor toepassing van de EEX-Vo is voldaan – de vraag naar de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo.
3.2. De hoofdregel, neergelegd in artikel 2 EEX-Vo, is dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat. Daaraan is in het onderhavige geval niet voldaan. VDC is immers gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Derhalve moet onderzocht worden of de Nederlandse rechter op andere grond bevoegdheid kan ontlenen aan de EEX-Vo.
3.3. Om praktische redenen zal de rechtbank eerst de subsidiair door Nexpak Holdings gestelde grond voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter behandelen. Volgens Nexpak Holdings is de Nederlandse rechter bevoegd van het geschil kennis te nemen op grond van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo omdat de verbintenis die aan de vordering van Nexpak Holdings ten grondslag ligt in Nederland moet worden uitgevoerd.
3.4. Artikel 5 lid 1 EEX-Vo luidt als volgt:
“Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1.a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
1.b) voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden (…)”
Nexpak Holdings vordert betaling van VDC. Anders dan Nexpak Holdings stelt, is de plaats van betaling in het onderhavige geval niet doorslaggevend voor het bepalen van de bevoegdheid. Nexpak Holdings vordert weliswaar betaling van een vordering uit hoofde van een daarop gevestigd pandrecht, maar de betalingsverplichting van VDC vloeit voort uit de overeenkomst Nexpak B.V. en VDC. Die overeenkomst ziet op de verkoop en levering van roerende zaken. Met VDC is de rechtbank daarom van oordeel dat de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd of is uitgevoerd, moet worden bepaald aan de hand van artikel 5 lid 1 sub b, eerste gedachtestreepje, EEX-Vo. Het gaat dus om de plaats waar de roerende zaken geleverd moesten worden. VDC heeft in haar incidentele conclusie gesteld dat dat Londen is, wat door Nexpak Holdings bij antwoord in het incident niet is weersproken. De Nederlandse rechter kan derhalve aan artikel 5 lid 1 EEX-Vo geen bevoegdheid ontlenen.
3.5. Nexpak Holdings stelt in de dagvaarding primair dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen op grond van een forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de overeenkomst tussen VDC en Nexpak B.V. Artikel 16 van die algemene voorwaarden bevat een forumkeuze voor de bevoegde rechter te ’s Hertogenbosch (prod. 10 dagv.). Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat het forumkeuzebeding in de relatie tussen VDC en Nexpak B.V. rechtsgeldig is overeengekomen (vgl. artikel 23 EEX-Vo), rijst de vraag of Nexpak Holdings als pandhouder daar een beroep op kan doen. VDC stelt van niet, omdat Nexpak Holdings geen partij was bij de overeenkomst tussen VDC en Nexpak B.V. Nexpak Holdings betwist onder verwijzing naar artikel 10:135 Burgerlijk Wetboek (BW) dat zij geen beroep kan doen op het forumkeuzebeding.
3.6. De vraag naar de geldigheid van de forumkeuze moet worden beoordeeld op grond van artikel 23 EEX-Vo. Uitgaande van een op basis van artikel 23 EEX-Vo geldige forumkeuze in de relatie tussen VDC en Nexpak B.V., overweegt de rechtbank dat die forumkeuze in beginsel alleen werking heeft tussen de partijen die het forumkeuzebeding zijn aangegaan. Zij zijn immers degenen tussen wie wilsovereenstemming is bereikt ten aanzien van de bevoegde rechter. Onder omstandigheden kan de forumkeuze echter ook rechtsgevolgen in het leven roepen voor derden die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de forumkeuze.
3.7. Op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is voor derdenwerking van een forumkeuze – naast een rechtsgeldige forumkeuze in de oorspronkelijke verhouding waarbij de derde geen partij was – vereist dat de derde treedt in de rechten en verplichtingen van één van de (oorspronkelijke) partijen bij de forumkeuze, zie onder meer HvJEG 19 juni 1984, NJ 1984, 735 (Tilly Russ / Nova), HvJEG 16 maart 1999, NJ 20014, 116 (Castelletti / Trumpy) en HvJEG 9 november 2000, NJ 2001, 599 (Coreck Maritime / Handelsveem). Hoewel voormelde jurisprudentie betrekking heeft op de overgang van rechten en plichten van één der partijen op de derde-houder van een cognossement, valt uit die uitspraken niet af te leiden dat de daarin door het HvJEU geformuleerde voorwaarden beperkt zouden zijn tot alleen die gevallen waarin het gaat om een forumkeuze in een cognossement. Of een partij treedt in de rechten en verplichtingen van een van de oorspronkelijke partijen bij de forumkeuze dient op grond van de hiervoor bedoelde jurisprudentie te worden beoordeeld aan de hand van het recht dat van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de derde (in casu Nexpak Holdings) en de oorspronkelijke partij bij de forumkeuze in wiens rechten en verplichtingen hij al dan niet is getreden (in casu Nexpak B.V.).
3.8. Nexpak Holdings en Nexpak B.V. hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan Nexpak B.V. een stil pandrecht heeft gevestigd op haar (toekomstige) vorderingen ten behoeve van Nexpak Holdings. Op die overeenkomst (prod. 4 Nexpak Holdings) is in artikel 12.1 Nederlands recht van toepassing verklaard. Hoewel ingeval van verpanding van een vordering de pandhouder naar Nederlands recht niet treedt in “de” rechten en verplichtingen van de pandgever en in zoverre de jurisprudentie van het HvJEU niet zonder meer van toepassing is, is het wel zo dat de rechten die de pandhouder jegens de debiteur kan uitoefenen overeenkomen met de rechten die de pandgever jegens de debiteur heeft. Die rechten worden beheerst door de oorspronkelijke rechtsverhouding tussen pandgever en debiteur, in casu Nexpak B.V. en VDC. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat Nexpak Holdings in haar hoedanigheid van pandhouder gebonden is aan de forumkeuze, evenals Nexpak B.V. en VDC dat zijn. Zoals hiervoor onder 3.4 al is overwogen is voor gebondenheid van Nexpak Holdings aan de forumkeuze wel voorwaarde dat de forumkeuze tussen Nexpak B.V. en VDC op geldige wijze tot stand is gekomen.
3.9. Of dat het geval is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de strenge norm van artikel 23 EEX-Vo. Daarin is in lid 1 bepaald dat een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
Dat in het onderhavige geval Nexpak B.V. en VDC een overeenkomst als bedoeld in 23 lid 1 onder a) EEX-Vo, is door Nexpak Holdings niet gesteld. Haar standpunt komt erop neer dat artikel 23 lid 1 onder b) en c) EEX-Vo van toepassing is.
3.10. Nexpak Holdings stelt bij antwoord in het incident dat Nexpak B.V. en VDC jarenlang, sinds 1996, met elkaar hebben gehandeld, waarbij VDC met regelmaat goederen bestelde bij Nexpak B.V. Nexpak B.V. stuurde vervolgens een opdrachtbevestiging aan VDC met daarop de volgende verwijzing naar de algemene voorwaarden:
“For all our supplies the Standard Conditions of Sale which have been filed at the Chamber of Commerce in Eindhoven are applicable. These can also be found on our website or will be send [sic] upon request.”
Er werd jarenlang op dezelfde wijze gehandeld, wat het tot een gebruikelijke handelwijze maakte. Uit dien hoofde was VDC bekend met de toepasselijkheid en inhoud van de algemene voorwaarden. De rechtbank vat dit op als een beroep op artikel 23 lid 1 sub b) EEX-Vo. Volgens Nexpak Holdings is het in de branche waarin Nexpak B.V. en VDC opereerden gebruikelijk om als verkoper algemene voorwaarden te hanteren. VDC heeft nooit geprotesteerd tegen de verwijzing naar de algemene voorwaarden op de opdrachtbevestiging en de facturen. Zij heeft de toepasselijkheid daarvan (stilzwijgend) aanvaard, aldus Nexpak Holdings. De rechtbank begrijpt dat Nexpak Holdings hiermee een beroep doet op artikel 23 lid 1 sub c) EEX-Vo.
3.11. De rechtbank overweegt dat het beroep van Nexpak Holdings op artikel 23 lid 1 sub b) en c) EEX-Vo nog geen onderdeel is geweest van het debat tussen partijen. VDC heeft nog geen gelegenheid gehad daarop te reageren. De rechtbank zal daarom VDC in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen.
3.12. Met betrekking tot het standpunt van Nexpak Holdings dat de conclusie van antwoord van VDC in het incident tevens dient te worden aangemerkt als de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, overweegt de rechtbank als volgt. Strikt genomen dient de rechter die over de hoofdzaak zal oordelen te bepalen of VDC nog een conclusie van antwoord zal mogen nemen. De rechtbank hecht er echter aan dat partijen thans reeds weten waar zij aan toe zijn voor wat betreft het procesverloop nadat op de incidentele vordering is beslist. Voor zover de rechtbank in het incident tot de conclusie komt dat zij bevoegd is van het geschil kennis te nemen, volgt zij Nexpak Holdings niet in haar hiervoor weergegeven standpunt. Het voert te ver om aan het gebruik van de zinsnede “VDC ontkent en betwist de juistheid van al hetgeen is gesteld bij inleidende dagvaarding voor zover zij dit in het navolgende niet nadrukkelijk erkent” de conclusie te verbinden dat er verder geen inhoudelijk verweer zal worden gevoerd. De betreffende zinsnede pleegt door advocaten veelal standaard te worden opgenomen in processtukken en is dermate algemeen, dat daaraan door een rechtbank vrijwel geen waarde zal worden gehecht en daaraan zeker niet zonder meer de gevolgtrekking zal worden verbonden dat de betreffende partij verder geen verweer heeft. De zaak stond op de rol van 14 maart 2012 voor antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van VDC. In plaats daarvan heeft zij het bevoegdheidsincident opgeworpen. In beginsel dienen op grond van artikel 128 lid 3 Rv alle excepties en het antwoord in de hoofdzaak tegelijk naar voren te worden gebracht. Een uitzondering geldt echter voor de exceptie van onbevoegdheid. Die dient op grond van artikel 11 Rv vóór alle weren te worden aangevoerd. Daaraan is in het onderhavige geval voldaan. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om, als de procedure afhankelijk van de uitkomst van het incident voor deze rechtbank wordt voortgezet, de termijn voor het nemen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak te verkorten tot twee weken, zoals Nexpak Holdings voorstaat.
3.13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
in het incident
4.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 juni 2012 voor het nemen van een conclusie door VDC als bedoeld in r.o. 3.11, waarna het schriftelijke debat tussen partijen in het incident in beginsel is beëindigd,
4.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2012.