vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825053-12
Datum uitspraak: 22 mei 2012
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 april 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2012 te Someren ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, tezamen en in vereniging zijn mededader(s), althans alleen, met dat
opzet, meermalen (22 keer), althans eenmaal met een mes heeft gestoken in het
lichaam en/of gezicht van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit te weten een diefstal
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht),
immers is/heeft hij, verdachte, toen en aldaar, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening weggenomen een geldbedrag (100 euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit (die diefstal) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
(artikel 288 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 januari 2012 te Someren tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (100 euro), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal
werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad
aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
die [slachtoffer] meermalen (22 keer), althans eenmaal met een mes in het lichaam
en/of gezicht gestoken heeft/hebben;
(artikel 310 juncto 312 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Opzet algemeen
Met betrekking tot de vraag of bewezen kan worden dat [verdachte] en/of [medeverdachte] opzet hadden op de dood van [slachtoffer] overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaringen van [slachtoffer], [verdachte] en [medeverdachte] blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] beiden met een mes meermalen stekende bewegingen gemaakt hebben in de richting van het lichaam van [slachtoffer]. Uit de medische informatie en de foto’s blijkt dat [slachtoffer] verspreid over zijn lichaam en gezicht 22 oppervlakkige verwondingen heeft opgelopen die moesten worden gehecht of geplakt. De rechtbank gaat ervan uit dat die verwondingen door messteken van [verdachte] en [medeverdachte] zijn veroorzaakt.
Uit de verklaringen van [slachtoffer], [verdachte] en [medeverdachte] blijkt verder dat [slachtoffer] zich voortdurend tegen het op hem toegepaste geweld heeft verdedigd en uiteindelijk is kunnen ontkomen door uit de auto te stappen en hard weg te rennen. Uit niets blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] voordat [slachtoffer] kon vluchten zelf op enig moment besloten hebben hun gewelddadigheden vrijwillig te staken.
Opzet [verdachte]
[verdachte] heeft bij de politie onder meer verklaard:
‘ik dacht dat ik zag dat ‘die dikke’ vanuit de auto [medeverdachte] wilde aanvallen. Dat was voor mij het moment om in te grijpen en de knop ging om. … Ik had op dat moment het mes in mijn hand en heb hiermee direct een snelle stekende beweging naar de borst van ‘die dikke’ gemaakt.’
In een later verhoor heeft hij verklaard:
‘Omdat ik de indruk had dat ‘de dikke’ [medeverdachte] aanviel, heb ik mijn mes gepakt. … Ik heb mijn mes vervolgens door het geopende raam gestoken en ‘de dikke’ echt met volle kracht op zijn borstbeen gestoken, niet 1 x maar een keer of 3. Ik stak zo hard, dat ik het gevoel had dat ik met mijn steekhand in zijn borst zat.’.
Tijdens dit verhoor heeft [verdachte] vervolgens verklaard dat hij [slachtoffer] hoogstens een keer of 10 heeft gestoken, enkel in de borst en dat hij, als zijn mes niet gevallen zou zijn, niet gestopt was voor ‘de dikke’ dood zou zijn.
Gelet op de hierboven weergegeven feitelijke gang van zaken en de eigen verklaringen van [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] op het moment van steken (onvoorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank merkt in dit verband op dat bij [slachtoffer] geen verwondingen zijn vastgesteld die zouden kunnen passen bij een krachtige messteek in de borst. Dit doet echter aan het oordeel van de rechtbank over het opzet van [verdachte] niet af. De intentie waarmee [verdachte] [slachtoffer] heeft gestoken blijkt immers duidelijk uit de eigen verklaringen van [verdachte], terwijl het meermalen krachtig steken met een mes in de richting van de borst / het bovenlichaam ook een geëigende manier is om iemand van het leven te beroven.
Opzet [medeverdachte]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op enig moment geld uit zijn broekzak wilde halen om te wisselen en dat hij op dat moment ineens een klap op de linkerzijde van zijn gezicht, ter hoogte van zijn oog, voelde. Direct daarna zag hij dat [medeverdachte] een mes in zijn hand had. Hij zag dat [medeverdachte] met het mes op hem stak. Volgens [slachtoffer] keek [medeverdachte] agressief en liet hij zijn tanden zien door deze op elkaar te houden. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat [medeverdachte] een mes door het autoraam naar binnen heeft gestoken, direct in zijn gezicht.
[verdachte] heeft onder meer verklaard dat hij zag dat [medeverdachte] (nadat [verdachte] zijn mes was verloren) op [slachtoffer] in ging steken en hem overal tussen neus en borst stak. Hierbij probeerde [slachtoffer] uit alle macht de steken af te weren, zowel met zijn voeten als met zijn handen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] als eerste begon te steken, en wel toen hij [slachtoffer] had gevraagd waarom hij niet meer geld bij zich had en dat hij [slachtoffer] in elk geval in zijn wang of nek heeft gestoken. Dat [slachtoffer] de eerste steek opliep doordat hij zijn hoofd wegdraaide toen hij schrok van het mes, zoals [medeverdachte] ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Iemand die schrikt van een mes zal zich daar immers juist van afwenden en [slachtoffer] heeft verklaard eerst geraakt te zijn en daarna pas een mes te hebben gezien.
Hoewel [medeverdachte] ontkend heeft dat hij de bedoeling had [slachtoffer] te doden, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van [medeverdachte] naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het doden van [slachtoffer], dat zijn opzet daar op dat moment wel degelijk op was gericht. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat bij de eerste steekbeweging van [medeverdachte], die voor [slachtoffer] volkomen onverwacht kwam, [slachtoffer] direct in het gezicht, een kwetsbaar lichaamsdeel, is geraakt, dat [medeverdachte] vervolgens nog meermalen heeft gestoken in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] en dat het door [medeverdachte] en [verdachte] toegepaste geweld enkel is gestopt doordat [slachtoffer] op een gegeven moment wist te ontkomen.
Dat [medeverdachte] later spijt heeft gekregen van zijn daad en achteraf (oprecht) had gewild dat het incident nooit was voorgevallen, doet aan het vorenstaande niet af.
Verband tussen poging doodslag en diefstal
Beide verdachten hebben verklaard dat het de bedoeling was om [slachtoffer] onder bedreiging van geweld geld afhandig te maken. Hiertoe hadden zij beiden een mes bij zich. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op enig moment het geld van [slachtoffer] van de grond heeft gepakt en heeft meegenomen. Gelet op het vooropgezette plan van verdachten en de feitelijke gang van zaken ter plaatse, is de rechtbank van oordeel dat het door verdachten toegepaste geweld werd gepleegd met het oogmerk de diefstal van het geld voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Medeplegen
Gezien het feit dat [verdachte] en [medeverdachte] van tevoren gezamenlijk hadden bedacht dat ze [slachtoffer] onder bedreiging van geweld van zijn geld wilden beroven en hem onder valse voorwendselen naar de parkeerplaats hebben gelokt, dat zij vervolgens beiden, min of meer gelijktijdig, grof geweld tegen [slachtoffer] hebben gebruikt en nadat [slachtoffer] was ontkomen samen de plaats van het misdrijf hebben verlaten, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten en daarmee van medeplegen.
De bewezenverklaring.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank voor beide verdachten het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte:
op of omstreeks 23 januari 2012 te Someren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededader met dat
opzet, meermalen met een mes heeft gestoken in het lichaam en gezicht van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit te weten een diefstal (artikel 310 Wetboek van Strafrecht), immers heeft verdachte, toen en aldaar, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening weggenomen een geldbedrag (100 euro), toebehorende aan [slachtoffer], welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar;
- beslag: mes onttrekken aan het verkeer en de kleding verbeurd verklaren;
- vordering benadeelde partij met betrekking tot het materiële gedeelte volledig toewijzen en de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van EUR 2.500,-- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid in het nadeel van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte en zijn mededader hebben uit winstbejag het slachtoffer naar een parkeerplaats gelokt met de bedoeling hem te beroven en hebben daarbij geprobeerd het slachtoffer door messteken te doden; de minachting voor andermans leven die hier uit spreekt dient zwaar bestraft te worden.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee:
- uit de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapporten door psychiater I. Brugman van 19 april 2012 en psycholoog/psychotherapeut drs. S.J.J. Steketee van 20 april 2012 blijkt, dat het door hem gepleegde strafbare feit in licht verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding begroot door de rechtbank op EUR 1.750,-- en materiële schadevergoeding zoals verzocht door de benadeelde partij.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan het meergevorderde slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het strafbaar feit is gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan en het bezit in strijd is met de wet / het algemeen belang.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 33, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 287, 288.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
medeplegen van poging doodslag gevolgd door een strafbaar feit en gepleegd met
het oogmerk om de uitvoering van het feit voor te bereiden en gemakkelijk te
maken
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2.197,95 subsidiair 31 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.197,95
(zegge: tweeduizendhonderdzevenennegentig euro en vijfennegentig centen ), bij
gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis. Het
bedrag bestaat uit een door de rechtbank gewaardeerd bedrag van EUR 1.750,--
immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding EUR 447,95 (post 1,
2 en 3).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn
mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer],
van een bedrag van EUR 2.197,95 (zegge: tweeduizendhonderdzevenennegentig euro
en vijfennegentig centen ), te weten een door de rechtbank gewaardeerd bedrag
van EUR 1.750,-- immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding EUR
447,95 (post 1, 2 en 3).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn
mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 mes.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de in de
beslaglijst vermelde kleding.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. S.J.O. de Vries en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 22 mei 2012.
mr. R.J. Bokhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen