vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/821393-11
Datum uitspraak: 22 mei 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 maart 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 05 september 2011
te Eindhoven, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of
maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich
als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal
gepijpt;
(artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 05 september 2011
te Eindhoven, met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat die
[slachtoffer 1] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van
zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was zijn
wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
meermalen, althans eenmaal pijpen van voornoemde [slachtoffer 1];
(artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot met 05 september 2011 te
Eindhoven, met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met
geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen
tot het van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
meermalen, althans eenmaal pijpen hem, en bestaande dat geweld
of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die
andere feitelijkhe(i)d(en) uit het feit dat hij verdachte, voornoemde [slachtoffer 1],
zijnde een verstandelijk gehandicapte man, heeft meegenomen naar zijn woning
en/of vervolgens gebruik heeft gemaakt van zijn geestelijk overwicht om
voornoemde [slachtoffer 1] tot bovengenoemde ontuchtige handelingen te bewegen;
(artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte, de verklaring van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Meer in het bijzonder heeft de officier van justitie daartoe aangevoerd dat verdachte gelet op zijn zeer actieve rol binnen de instelling werkzaam was in de gezondheidszorg en dat [slachtoffer 1] aan diens zorg was toevertrouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd:
* (t.a.v. primair): Verdachte kan vanwege zijn functie als vrijwilliger niet worden aangemerkt als zorgverlener in de zin van artikel 249 lid 2 sub 3 Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft immers nooit een relevante opleiding in die richting genoten en is slechts terloops betrokken geweest bij de behandeling of verzorging van [slachtoffer 1];
* (t.a.v. subsidiair): Uit het dossier blijkt niet in hoeverre [slachtoffer 1] als wils- dan wel handelingsonbekwaam kan worden aangemerkt omdat onduidelijkheid bestaat over wat hij precies mankeert.
* (t.a.v. meer subsidiair): Niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van dwang. Dit wordt namelijk door verdachte betwist en wat het dwangaspect betreft is nader onderzoek noodzakelijk, waarbij [slachtoffer 1] als getuige zal moeten worden gehoord.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt het volgende vast.1
Verdachte is al ruim 12,5 jaar vrijwilliger bij zorginstelling "[zorginstelling]".2 [slachtoffer 1] verblijft sinds juli 2010 in de genoemde instelling.3
Op 1 september 2011 kreeg de manager zorg op de afdeling van [zorginstelling] waar [slachtoffer 1] woont, [manager], te horen dat verdachte gedoucht zou hebben met [slachtoffer 1]. Voorts komen haar berichten ter ore dat er tussen verdachte en [slachtoffer 1] sprake zou zijn van orale bevredigingen. Een en ander leidt uiteindelijk tot een gesprek met de verdachte op 5 september 2011. Verdachte wordt tijdens dat gesprek gevraagd naar de aard van sommige van zijn contacten met [slachtoffer 1] en daarop verklaart verdachte dat er tweemaal orale seksuele handelingen door hem bij [slachtoffer 1] zijn verricht.4 Het van dat gesprek opgemaakte verslag maakt melding van verdachtes erkenning dat er tweemaal orale seksuele handelingen door hem bij [slachtoffer 1] zijn verricht.5
Op 1 november 2011 is [slachtoffer 1] door de politie gehoord in een verhoorstudio van de politie. Uit de transcriptie van het studioverhoor volgt dat [slachtoffer 1] op meerdere momenten tegenover de politie heeft verklaard dat verdachte bij hem orale seksuele handelingen heeft verricht en dat dit in de woning van de verdachte gebeurde. [slachtoffer 1] verklaart tevens dat die handelingen tegen zijn zin werden verricht.6
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] twee keer heeft gepijpt en dat dit ergens in juli en augustus van het jaar 2011 in zijn woning te Eindhoven is gebeurd.7
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in de periode van 1 januari 2011 tot 5 september 2011 in Eindhoven 2 keer heeft gepijpt.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of verdachte vanwege zijn functie als vrijwilliger bij zorginstelling "[zorginstelling]" kan worden aangemerkt als iemand die "werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg" als bedoeld in art. 249, tweede lid, aanhef en onder 3°, Sr.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat met de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid, aanhef en onder 3°, Sr van 'degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd' is beoogd ook strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Daarbij is uitgangspunt dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid aanhef en onder 3°, Sr, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat. Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is vooropgesteld, doet bij de beoordeling of ten aanzien van verdachte gezegd kan worden dat hij werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, niet ter zake of hij al dan niet een relevante opleiding tot hulpverlener heeft genoten. Het gaat er bij deze beoordeling veel meer om wat de aard en inhoud is van de handelingen die verdachte als vrijwilliger bij zorginstelling "[zorginstelling]" gebruikelijk verrichtte ten aanzien van patiënten in het algemeen en ten aanzien van [slachtoffer 1] in het bijzonder.
Dienaangaande zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Verdachtes bijdrage als vrijwilliger was heel intensief en divers. Verdachte hielp bij uitjes, vakanties, sportieve activiteiten als zwemmen, maar hij ondersteunde de bewoners ook bij reguliere dagelijkse zorgactiviteiten binnen de instelling als het gebruiken van maaltijden en toiletbezoek. Volgens verdachte maakte hij meer uren dan menig betaalde werknemer en was hij vooral op het laatst bijna fulltime aanwezig. Sinds begin 2011 ondernemen hij en verdachte samen activiteiten buiten de instelling als bioscoop- en saunabezoek. Ook haalt verdachte [slachtoffer 1] regelmatig op voor een bezoek aan zijn, verdachtes, huis.8
De rechtbank is, gelet op de aard van de door verdachte verrichte werkzaamheden, alsmede de intensiteit en de duur daarvan en het feit dat deze werkzaamheden werden verricht namens de "[zorginstelling]", welke instelling in de kern een zorginstelling is, van oordeel dat verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg/ maatschappelijke zorg in de zin van art. 249, lid 2 onder 3 Sr.
Hetgeen hieromtrent door of namens de verdachte ten verweer is aangevoerd, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, terwijl hij als vrijwilliger werkzaam was in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg, tot tweemaal toe ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], terwijl deze aan zijn hulp/zorg was toevertrouwd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
primair
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 05 september 2011 te Eindhoven, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] tweemaal gepijpt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
* een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis
* een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
1. geen vrijwilligerswerk zal verrichten in de gezondheidszorg;
2. geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met de in deze strafzaak genoemde en aan verdachte bekende [slachtoffer 1].
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit voor het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De verdediging heeft zich niet in het bijzonder uitgelaten over een op te leggen sanctie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van vrijwilliger bij zorginstelling "[zorginstelling]" tweemaal de heer [slachtoffer 1] gepijpt terwijl deze [slachtoffer 1] als cliënt/patiënt aan hem was toevertrouwd. [slachtoffer 1] woont in deze instelling omdat hij door de gevolgen van opgelopen hersenletsel niet meer zelfstandig kan wonen of thuis bij zijn gezin kan verblijven. Omdat [slachtoffer 1] niet in staat is om zelfstandig buiten de instelling activiteiten te ondernemen, begeleidde verdachte [slachtoffer 1] regelmatig bij activiteiten als sauna- en bioscoopbezoek. [slachtoffer 1] had tevens toestemming van de instelling en van zijn familie om verdachte thuis te bezoeken en verdachte haalde hem daartoe regelmatig op om hem daarna weer terug naar de instelling te brengen. Onder de gegeven omstandigheden kan niet van een gelijkwaardige relatie worden gesproken. Verdachte had zich als persoon, maar zeker in zijn functie van (zeer actieve en ervaren) vrijwilliger verbonden aan een zorginstelling, bewust dienen te zijn van de ongelijkheid in hun verhouding en de volstrekte ongepastheid van seksuele handelingen jegens [slachtoffer 1]. Bovendien blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij meermalen heeft aangegeven dat hij niet gediend was van de seksuele handelingen door verdachte. Door zijn handelwijze heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1]. Tevens heeft verdachte het vertrouwen dat de instelling en de familie van [slachtoffer 1] in hem stelden beschaamd.
Ten voordele van verdachte zal de rechtbank rekening houden met het gegeven dat verdachte de door hem gepleegde strafbare feiten bij de aanvang van het tegen hem ingestelde onderzoek heeft toegegeven. Ook ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij het slachtoffer tweemaal heeft gepijpt. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad inmiddels geruime tijd is verstreken. Voorts heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte hierdoor zijn vrijwilligerswerk bij "[zorginstelling]" is kwijtgeraakt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 180 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit, de bijzondere voorwaarde worden gekoppeld dat verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd niet (als vrijwilliger) in de gezondheidszorg/ maatschappelijke zorg werkzaam mag zijn. De rechtbank is mede gelet op art. 14b en 14c Sr en de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde van oordeel dat met een proeftijd van 2 jaren kan worden volstaan. De rechtbank acht anders dan de officier van justitie geen termen aanwezig om een contactverbod op te leggen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 249.
De rechtbank verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
werkzaam in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt/cliënt aan zijn hulp/zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen.
* Werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis
* Gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd niet (als vrijwilliger) in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg werkzaam mag zijn.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 22 mei 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2011134721.
2 Proces-verbaal van aangifte van [manager], p. 21 van het eind-pv
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 33 van het eind-pv
4 Proces-verbaal van aangifte van [manager], p. 23 van het eind-pv
5 Een geschrift, te weten het verslag van een gesprek op 5 september 2011, p. 104 van het eind-pv
6 Een geschrift, te weten een verslag verbatim stuidoverhoor van [slachtoffer 1], p. 52, 59 en 60 van het eind-pv.
7 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 mei 2012.
8 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 mei 2012.