ECLI:NL:RBSHE:2012:BW4779

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845094-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling met vrijspraak voor mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De tenlastelegging betrof feiten die zich zouden hebben afgespeeld in de periode van 17 maart 2011 tot en met 18 maart 2011 te Oss. De verdachte zou samen met anderen het slachtoffer wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd door hem vast te pakken, in een auto te duwen en naar een garagebedrijf te vervoeren. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer.

Tijdens de rechtszitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte voor beide feiten schuldig zou worden verklaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk het slachtoffer heeft vastgepakt en in de auto heeft geduwd, waardoor hij hem van zijn vrijheid heeft beroofd. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld, en heeft hem daarvan vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 200,00 toegewezen aan het slachtoffer, als immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft ook de teruggave van inbeslaggenomen goederen gelast aan de rechthebbenden. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 282, dat betrekking heeft op opzettelijke vrijheidsberoving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845094-11
Datum uitspraak: 20 april 2012
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 april 2012 en 30 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 augustus 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2011 tot en met 18 maart 2011 te
Oss, althams in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd en / of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die
ander(en), althans alleen toen en daar voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en
wederrechtelijk
-(met kracht) vast te pakken en/of
-een hand over de mond van die [slachtoffer] te houden en/of
-(met kracht) meerdere, althans een vuistslagen tegen het hoofd te geven en/of
-een knietje in de buik te geven en/of
-(vervolgens) in een auto te duwen / doen plaatsnemen en/of
-te vervoeren naar een garagebedrijf te Oss en/of
-op een stoel te zetten en vervolgens vast te binden en/of
-de deur van de ruimte waar die [slachtoffer] zat middels een slot te sluiten;
(artikel 282 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2011 tot en met 18 maart 2011 te
Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om
zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 10.000 Euro,
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk
-(met kracht) vastgepakt en/of
-een hand over de mond van die [slachtoffer] gehouden en/of
-(met kracht) meerdere, althans een vuistslag(en) tegen het hoofd gegeven en/of
-een knietje in de buik gegeven en/of
-(vervolgens) in een auto geduwd / doen plaatsnemen en/of
-vervoerd naar een garagebedrijf te Oss en/of
-op een stoel gezet en vervolgens vastgebonden en/of
-de deur van de ruimte waar die [slachtoffer] zat middels een slot afgesloten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 317 lid 1 en lid 3 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2011 tot en met 18 maart 2011 te
Oss, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer])
meerdere malen, althans een maal, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam,
heeft geslagen en/of een (met kracht) met een knie tegen het lichaam heeft
geschopt en/of (met kracht) met gebalde vuist in de maag, althans tegen het
lichaam heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsoverwegingen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het tenlastegelegde onder 1 en 2 bewezen te verklaren, waarbij de feiten dienen te worden beschouwd als één delict.
Feit 1
De officier van justitie acht komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] heeft vastgepakt, een vuistslag tegen het hoofd heeft gegeven, met geweld in een auto heeft gedwongen, naar een garagebedrijf in Oss heeft vervoerd en op een stoel heeft gezet en vastgebonden. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte een hand over de mond van [slachtoffer] heeft gehouden en dat verdachte de deur van de ruimte waar [slachtoffer] zat middels een slot heeft gesloten. Ook acht de officier van justitie de afpersing niet bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde onder 1 en 2.
De raadsman heeft aangevoerd dat [slachtoffer] tegenstrijdige, leugenachtige en ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd die geen steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1
De rechtbank acht komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] heeft vastgepakt, vervolgens in een auto heeft geduwd of heeft doen plaatsnemen en heeft vervoerd naar een garagebedrijf te Oss. De rechtbank baseert zich op de verklaring van [slachtoffer] die op deze punten wordt ondersteund door de 112-melding en de verklaring van verdachte inhoudende dat hij druk heeft uitgeoefend op [slachtoffer] en hem mee wilde nemen naar zijn garage om te praten over het terugbetalen van geld wat [slachtoffer] hem nog verschuldigd was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] onder dwang heeft meegenomen naar zijn garage en [slachtoffer] in die zin van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden. De rechtbank verwerpt in zoverre het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het overige deel van de tenlastelegging overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is weliswaar van oordeel dat zich vervolgens iets heeft afgespeeld in het garagebedrijf, maar op grond van de bevindingen van de politie en gelet op de uiteenlopende en soms tegenstrijdige verklaringen van zowel [slachtoffer] als verdachte, is het voor de rechtbank niet duidelijk wat daar precies is gebeurd. Ook is op grond van het dossier niet duidelijk op welke wijze het letsel van [slachtoffer] is ontstaan. Ten slotte acht de rechtbank evenmin komen vast te staan dat sprake was van een afpersing. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank verdachte van het overige deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 17 maart 2011 tot en met 18 maart 2011 te Oss opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door toen en daar voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk
- vast te pakken en
- vervolgens in een auto te duwen / doen plaatsnemen en
- te vervoeren naar een garagebedrijf te Oss.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en 2: een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]: toewijzing met referte aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte.
Ten aanzien van het beslag: onttrekking aan het verkeer van de op de aangehechte beslaglijst genoemde goederen onder de nummers 3 tot en met 9, teruggave van het onder nummer 10 genoemde goed aan de rechthebbende, te weten verdachte, en teruggave van het onder nummer 12 genoemde goed aan de rechthebbende, te weten slachtoffer [slachtoffer].
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Specifiek
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid beroofd en beroofd gehouden door hem vast te pakken, in een auto te duwen/doen plaatsnemen en te vervoeren naar een garagebedrijf. Verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 282, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het beschermde belang van dit artikel is het voorkomen dat iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid wordt beroofd en/of beroofd wordt gehouden.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 20 mei 2011 reeds geschorst.
Aangezien de rechtbank ten aanzien van feit 1 uitgaat van een beperktere bewezenverklaring dan de officier van justitie en verdachte vrijspreekt van feit 2 zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding, te weten een bedrag van € 200,00.
De rechtbank zal de vordering voor het overige (de overige gevorderde immateriële schadevergoeding) afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 282.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde onder 1 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder 2 en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1:
Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 20 mei 2011 reeds geschorst.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat geheel uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), te weten € 200,00 immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige (de overige gevorderde immateriële schadevergoeding) af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:
- de op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 3 tot en met 10 genoemde goederen aan de rechthebbende, te weten verdachte;
- het op de aangehechte beslaglijst onder nummer 12 genoemde goed aan de rechthebbende, te weten slachtoffer [slachtoffer].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.B.M. Bruens, voorzitter,
mr. P.J. Appelhof en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 20 april 2012.