ECLI:NL:RBSHE:2012:BW4694

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825369-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juli 2011 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning in Mierlo. De verdachte, geboren in 1984, heeft spiritus op een bed in de slaapkamer uitgegoten en ontstoken, wat leidde tot brand in de woning en gemeen gevaar voor de belendende percelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie beschouwde de brandstichting als wettig en overtuigend bewezen, met levensgevaar voor anderen als gevolg. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, en de verdachte heeft het feit bekend.

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en het proces-verbaal van sporenonderzoek, geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan brandstichting. De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die enigszins verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 365 dagen opgelegd, waarvan 344 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een werkstraf van 240 uur opgelegd en de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast.

De uitspraak is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 157, dat betrekking heeft op opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het naleven van bijzondere voorwaarden tijdens de proeftijd, waaronder het onthouden van verdovende middelen en het ondergaan van urinecontroles. De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij de positieve ontwikkeling in haar leven ook is meegewogen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825369-11
Datum uitspraak: 13 april 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 maart 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 maart 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 juli 2011 in de gemeente Mierlo, in elk geval in de
gemeente Geldrop-Mierlo, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning
gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar
opzettelijk spiritus, althans een brandbare stof op een plaats (een bed in
een slaapkamer) uitgegoten en (vervolgens) ontstoken, in elk geval opzettelijk
(open) vuur in aanraking gebracht met spiritus, althans met een brandbare
stof, ten gevolge waarvan het interieur van de woning geheel of gedeeltelijk
is verband, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daar gemeen gevaar voor
een of meerdere belendend(e) perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
zich in een of meer belendend(e) perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en), in
elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen te duchten was;
(Art. 157 SR)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen, waarbij gemeen gevaar voor de belendende percelen en levensgevaar voor een ander te duchten was.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend.
Het oordeel van de rechtbank.1
Op grond van de aangifte van[getuige 1]2, het proces-verbaal sporenonderzoek3, de verklaring van [getuige 2]4, de verklaring van [getuige 3]5 en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting6 acht de rechtbank de ten laste gelegde brandstichting bewezen. De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen tevens bewezen dat daarvan gemeen gevaar voor belendende percelen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning op nummer 8 aanwezige persoon, te vrezen was.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 11 juli 2011 te Mierlo, in de gemeente Geldrop-Mierlo, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk spiritus op een bed in een slaapkamer uitgegoten en vervolgens ontstoken, ten gevolge waarvan het interieur van de woning gedeeltelijk
is verbrand, terwijl daar gemeen gevaar voor belendende percelen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in een belendend perceel bevindende persoon te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
- een gevangenisstraf van 3 jaar met aftrek voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de volgende bijzondere voorwaarden: een contactverbod met de heer [getuige 1] en behandeling bij de GGzE;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,-- met oplegging van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht ten belope van € 1.000,-- subsidiair de daarbij horende vervangende hechtenis;
- teruggave beslag aan verdachte.
De officier van justitie is van mening dat op zichzelf, gelet op de ernst van het feit, de gevolgen daarvan en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats is. Bij haar eis heeft de officier van justitie evenwel ten voordele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is, geen relevante documentatie heeft, behandeling is gestart, vrijwilligerswerk doet en dat het op dit moment goed lijkt te gaan met verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft verzocht rekening te houden met de navolgende omstandigheden. Verdachte had niet de bedoeling meer schade aan te richten dan het bed. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Het gaat nu goed met verdachte. Verdachte houdt contact met de hulpverlening. Zij doet op dit moment vrijwilligerswerk en heeft een nieuwe vriendenkring. Verdachte heeft een vrij summier strafblad, waaruit bovendien blijkt dat geen sprake is van soortgelijke delicten.
De raadsvrouwe heeft verzocht een forse werkstraf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met onder meer als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering op te leggen.
De raadsvrouwe heeft verzocht verdachte nog een laatste kans te geven.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte.
Het bewezen verklaarde betreft een ernstig feit.
Verdachte heeft in de woning van haar ex-vriend een bed in brand gestoken, waarna de brand zich heeft verspreid. Verdachte heeft dit gedaan omdat zij boos was op en teleurgesteld in haar ex-vriend en/of zijn nieuwe partner.
Naast de woning waar verdachte brand heeft gesticht zijn nog twee naburige percelen die als gevolg van de brand rook- en waterschade hebben opgelopen. In één van deze panden
was op het moment van het ontstaan van de brand een persoon aanwezig. Door de brandstichting heeft verdachte het leven en de gezondheid van deze persoon aan gevaar blootgesteld. Dat dit gevaar zich feitelijk niet heeft verwezenlijkt doet aan het gevaarzettende (en daarmee laakbare) karakter van de gedraging van verdachte niet af.
Door feiten als het onderhavige feit wordt de rechtsorde ernstig geschokt. Zij brengen doorgaans ingrijpende gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. In het onderhavige geval speelt dat des te meer nu het feit zich heeft afgespeeld in een woonwijk.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank het volgende mee.
Volgens een door de raadsvrouwe overgelegde tussentijdse voortgangsrapportage d.d. 26 maart 2012 laten de eerste bevindingen van de behandelgesprekken bij de forensische polikliniek de Omslag van de Woenselse Poort zien dat verdachte een voorzichtige positieve ontwikkeling doormaakt. Verder heeft verdachte zich niet eerder schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.
De psycholoog drs. A.M.J. de Kuiper heeft op 13 september 2011 pro justitia een psychologisch rapport over de persoon van verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie luidt onder meer, zakelijk weergegeven:
Er is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en antisociale kenmerken en een zwakbegaafd intellectueel functioneren. Daarnaast is er sprake van problematisch middelengebruik in de vorm van alcohol en cocaïne in remissie. Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten is er sprake geweest van de genoemde gebrekkige ontwikkeling.
De gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde betrokkene's gedragskeuze ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten.
Betrokkene is een beïnvloedbare vrouw bij wie er sprake is van een basisangst om verlaten te worden met een beperkt repertoire aan gedragskeuzes. Door de relatiebreuk voelde betrokkene zich gekrenkt. Met name doordat haar ex-vriend al snel een nieuwe relatie kreeg. Na een laatste krenking ontplofte de bom bij betrokkene en in plaats van hulp te zoeken pleegde ze de tenlastegelegde feiten. Dit niet zozeer met een planning maar meer vanuit impulsiviteit vanuit de borderlineproblematiek zonder na te denken over mogelijke gevolgen en niet tegengehouden door een goed functionerend geweten. Op grond hiervan kan betrokkene als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De combinatie van haar emotionele achterstand, antisociale kenmerken en beperkte cognitieve ontwikkeling is ongunstig als het gaat om het risico op recidive. Zeker in combinatie met het risicovolle middelengebruik. Mocht ze in eenzelfde pathologische relatie terechtkomen en ze is niet beter uitgerust met alternatieve gedragspatronen dan blijft er een risico op krenking bestaan en daarbij behorende impulsieve reacties.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en maakt deze tot de hare. Zij houdt daar bij de straftoemeting in matigende zin rekening mee.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst en de gevolgen van de brandstichting in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats is.
Anderzijds heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte een (voorzichtig) positieve wending aan haar leven heeft gegeven door zich onder meer te laten behandelen voor haar psychische problematiek. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, betekent een hernieuwde vrijheidsbeneming en dat zou deze positieve ontwikkelingen doorkruisen. De rechtbank acht dit ongewenst .
Om die reden zal de rechtbank de aan verdachte op te leggen straf beperken tot een werkstraf gelijk aan het wettelijk toegestane maximum van 240 uur, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd- reclasseringstoezicht en een contactverbod met [getuige 1]. Uit het reclasseringsrapport en het rapport van de psycholoog blijkt dat het gebruik van verdovende middelen een ongunstige invloed heeft op het recidiverisico. Op het gebied van drugsgebruik lijkt er weliswaar een beginnend probleembesef bij verdachte aanwezig, maar nog geen inzicht. Gelet hierop zal de rechtbank tevens als bijzondere voorwaarde stellen dat verdachte zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen, waarbij verdachte zich zo nodig aan urinecontroles dient te onderwerpen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor een duur als na te melden.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen de hiervoor besproken bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Zowel de reclassering als de psycholoog achten het gevaar op recidive aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de persoon van verdachte, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat zij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden acht de rechtbank een proeftijd van 3 jaar passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de vordering niet is onderbouwd en om die reden moet worden afgewezen. Voorts staat er geen naam van de gemachtigde op het voegingsformulier.
Beoordeling.
De vordering van de benadeelde partij is in het geheel niet onderbouwd met stukken.
Een aanhouding van de behandeling van de strafzaak in verband met de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57, 157.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
* Gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 344 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de
aanwijzingen haar te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze
instelling zulks noodzakelijk acht, ook als deze aanwijzingen inhouden
- een ambulante behandeling bij de GGzE of een soortgelijke instelling, en/of
behandeling bij Novadic Kentron;
- urinecontroles in verband met het onder voorwaarde 3 opgelegde drugsverbod.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
2. dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of
hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met de in deze
strafzaak genoemde en aan verdachte bekende, bij een algeheel
contactverbod belang hebbende persoon [getuige 1], een en ander met dien
verstande dat onder dit contactverbod niet vallen
contacten van of door tussenkomst van de advocaat van verdachte met
genoemde persoon;
3. dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van
verdovende middelen als vermeld op lijst I en II van de Opiumwet.
* Werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Teruggave in beslag genomen goederen, te weten: kleding en schoeisel, aan
verdachte.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is met ingang van 1 augustus 2011 reeds geschorst.
Beslissing vordering benadeelde partij.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[benadeelde] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 13 april 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche, genummerd PL 2233 2011102778.
2 Verklaring [getuige 1] pag. 55-57
3 Proces-verbaal sporenonderzoek pag. 63-68
4 Verklaring [getuige 2] pag. 94-95
5 Verklaring [getuige 3] pag. 104-106
6 Verklaring verdachte ter terechtzitting