ECLI:NL:RBSHE:2012:BW4635

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/227431-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en beschadiging van goederen in toiletomgeving

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 10 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en beschadiging van goederen. De verdachte had in een toilet in Eindhoven toiletpapier aangestoken, wat leidde tot de gedeeltelijke verbranding van een toiletborstel en een toiletrolhouder. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, dat brandstichting bestraft. Tijdens de zitting op 23 december 2011 werd de zaak aanhangig gemaakt, en de verdachte werd op 5 oktober 2011 in de toiletruimte betrapt op het aansteken van vuur met brandbare stoffen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard voor de primair ten laste gelegde brandstichting, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk de beschadiging van de toiletborstel en toiletrolhouder, wel bewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en het feit dat hij onder invloed van alcohol en verdovende middelen verkeerde tijdens het plegen van het feit.

De officier van justitie had een geldboete geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar, en de rechtbank legde als algemene voorwaarde op dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mocht maken aan nieuwe strafbare feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte in overweging genomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/227431-11
Datum uitspraak: 10 april 2012
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende aan de [adres], 5615 KT Eindhoven.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 10 april 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt op de zitting van de politierechter alhier van 23 december 2011 bij dagvaarding van 5 oktober 2011.
De politierechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 oktober 2011 te Eindhoven, opzettelijk brand heeft gesticht in het perceel Barrierweg 178, immers heeft verdachte toen aldaar - in een / de toilet(ruimte) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een toiletborstel en/of een toiletrolhouder geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(Artikel art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 10 april 2012 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
(subsidiair) op 5 oktober 2011 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een toiletborstel en een toiletrolhouder, toebehorende aan de [Stichting 1], heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit een geldboete van 100,-- euro, subsidiair 2 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte verkeerde tijdens het plegen van het feit onder invloed van alcohol en verdovende middelen waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen en welke hij toch heeft gebruikt.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het
bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank acht met name, gelet op de financiële situatie van verdachte, het opleggen van een geldboete niet zinvol.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf als na te melden wel passend en geboden. De rechtbank zal de gevangenisstraf echter voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 63, 350.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
t.a.v. subsidiair:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Afstand van rechtsmiddelen door de verdachte en door de officier van justitie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. N.M. Spelt en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 10 april 2012.
Mr. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.