vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/839666-11
Datum uitspraak: 25 april 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 januari 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 april 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2011 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buikstreek en/of in de pols, in ieder geval in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 jo. 45 Sr)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2011 te Helmond aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de buikstreek en/of in de pols), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes in de buikstreek, althans in het lichaam te steken;
(art. 302 Sr)
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2011 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buikstreek en/of in de pols, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat zowel het primair, subsidiair als het meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouwe heeft daartoe onder meer aangevoerd dat naar objectieve maatstaven niet is vast te stellen dat met een mes is gestoken. De raadsvrouwe heeft voorts aangevoerd dat niet bewezen is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood [slachtoffer] of op het hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. De raadsvrouwe heeft voorts aangevoerd dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen gezien de vereisten van artikel 82 Sr en gezien de jurisprudentie hieromtrent niet als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.
Het oordeel van de rechtbank.1
[slachtoffer] heeft aangifte tegen verdachte gedaan. Hij heeft het navolgende verklaard. Op 11 juni 2011 was hij samen met [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte2] in een café in Helmond. Op een gegeven moment ontstond er een conflict tussen hem en verdachte. Verdachte zei dat hij mee naar buiten moest komen en zij zijn vervolgens naar buiten gegaan. Buiten aangekomen, zag aangever dat verdachte een mes in zijn hand had. Aangever heeft vervolgens zijn handen omhoog gedaan. Hij zag dat verdachte naar hem toe kwam en hij duwde verdachte weg. Vervolgens ontstond er een strubbeling tussen hem en verdachte, waarbij hij verdachte met zijn voeten van hem heeft afgeduwd, hem aan zijn haren heeft getrokken en hem heeft geprobeerd naar de grond te werken. [slachtoffer] heeft niet gemerkt dat hij tijdens deze strubbeling door verdachte met het mes werd gestoken. Echter, hij hoorde verdachte op enig moment zeggen dat hij, [slachtoffer], was geraakt. [slachtoffer] zag hierna dat zijn buik bloedde.3
[verbalisant 1] heeft verklaard dat toen hij ter plaatse kwam hij het slachtoffer (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) op een stoel zag zitten en dat hij een handdoek om zijn linkerpols had gewikkeld. Hij zag bloed lopen over de hand van het slachtoffer.4
[verbalisant 2] heeft verklaard dat hij ter plaatse gekomen door een aantal personen werd aangesproken dat er zojuist iemand met een mes meerdere malen in zijn lichaam was gestoken. Deze personen wezen hierbij naar een man die op het terras op een stoel voor café "[café 1]"zat. Hij zag voor deze persoon een aantal bloedvlekken liggen. Hij hoorde die persoon (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) zeggen dat hij zojuist meerdere malen gestoken was in zijn lichaam en deed hierbij zijn trui omhoog. [verbalisant 2] zag zowel onder zijn linker als rechterborst een snee zitten. Uit beide sneden kwam bloed. Tevens zag hij dat de persoon in zijn linkerpols een snee had. Ook uit deze snee zag hij bloed komen. 5
Uit de medische verklaring [slachtoffer] volgt dat sprake was van gering uitwendig bloedverlies en dat de geschatte duur van genezing twee weken bedraagt. 6
Verdachte heeft verklaard dat hij in het café woorden met [slachtoffer] kreeg en dat ze vervolgens naar buiten zijn gegaan. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem buiten aanviel, dat [slachtoffer] hem bij zijn haren pakte en een aantal dreadlocks uit zijn hoofd trok.7 Verdachte heeft toen geprobeerd om zich los te trekken en er ontstond een worsteling. Verdachte ontkent echter [slachtoffer] te hebben gestoken. Ter zitting heeft verdachte verder verklaard dat hij geen bloed heeft gezien bij [slachtoffer] en dat hij niet weet hoe [slachtoffer] aan de verwondingen is gekomen. Hij heeft ter zitting verder verklaard dat het horloge dat ter plaatse is aangetroffen wel van hem is in tegenstelling tot hetgeen hij eerder bij de politie heeft verklaard. Mogelijk zijn de verwondingen [slachtoffer] ontstaan doordat hij zich aan zijn horloge heeft gekrast.8
De ruzie tussen [slachtoffer] en verdachte is op camerabeelden vastgelegd. Een verbalisant heeft deze beelden bekeken en heeft beschreven wat hierop te zien is. Hij beschrijft dat op de beelden is te zien dat er een handgemeen tussen twee personen plaatsvindt [de rechtbank begrijpt: tussen verdachte en [slachtoffer]]. Op enig moment verdwijnt verdachte uit beeld en is te zien dat [slachtoffer] zijn handen omhoog doet en een rondje draait. Op de beelden is voorts te zien dat [slachtoffer] en verdachte elkaar over en weer slaan en trappen. Op de beelden is niet te zien dat verdachte [slachtoffer] met een mes steekt. Wel is op enig moment te zien dat [slachtoffer] zijn shirt omhoog doet en naar zijn lichaam kijkt.9
[getuige] heeft verklaard dat de man met de dreadlocks [de rechtbank begrijpt: verdachte] en de man die later werd neergestoken [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]] ruzie hadden. Hij zag dat verdachte een mes in zijn handen had. [slachtoffer] ging met zijn armen wijd tegenover verdachte staan en zei een aantal maal: "Steek maar" en draaide daarbij een aantal keren rond. Nadat zij nog even met elkaar hebben staan bekvechten zag hij dat verdachte weg liep. Vervolgens hoorde hij dat [slachtoffer] in een buitenlandse taal iets naar verdachte riep, waarop verdachte zich omdraaide en terug naar [slachtoffer] liep. [getuige] zag dat [slachtoffer] verdachte vervolgens een trap tegen zijn been gaf. [slachtoffer] en verdachte begonnen elkaar hierna te slaan en te trappen. [getuige] zag dat verdachte een aantal keren uithaalde en [slachtoffer] in zijn lichaam stak. [slachtoffer] en verdachte bleven vechten. Op enig moment hield het gevecht op. [getuige] zag dat [slachtoffer] zijn shirt omhoog deed en hij zag twee gapende wonden op de buik [slachtoffer].10
Ook [getuige2] heeft een getuigenverklaring afgelegd. Hij zag dat de man met de dreadlocks [de rechtbank begrijpt: verdachte] stekende bewegingen maakte. Hierna liep de andere man [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]] naar een scooter. [getuige2] zag dat [slachtoffer] zijn shirt omhoog deed en zag bloed op de buik [slachtoffer].11
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de aangifte en de onafhankelijke getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige2] in hoofdlijnen overeenkomen. Deze verklaringen passen ook in de waarneming van de verbalisant van de beelden van het incident. De rechtbank heeft derhalve geen redenen om te twijfelen aan de verklaringen van deze getuigen. Het enkele feit dat zij een signalement van verdachte geven dat volgens de raadsvrouwe niet overeenkomt met dat van verdachte maakt dit niet anders nu uit het dossier volgt dat enkel verdachte en [slachtoffer] bij dit incident betrokken waren. De rechtbank merkt nog op dat op de beelden weliswaar niet is te zien dat verdachte stekende bewegingen maakt en [slachtoffer] meerdere malen steekt, maar dat dit genoegzaam volgt uit de verklaringen [slachtoffer], getuigen en de ter plaatse aanwezige verbalisanten die bloedende verwondingen waarnemen in het buikgedeelte en op de linkerpols [slachtoffer]. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze (bloedende) verwondingen.
De rechtbank wordt verder in haar overtuigng gesterkt door de verklaring van [vriendin van verdachte], een vriendin van verdachte. Zij heeft verklaard dat zij verdachte wat later, na de vechtpartij, tegenkwam in de Heistraat. Verdachte zei toen dat de politie hem zocht, omdat hij bij een vechtpartij betrokken was geweest. Voorts heeft verdachte gezegd dat er een mes bij betrokken was.12 Deze verklaring heeft zij bij de rechter-commissaris bevestigd.13
De rechtbank acht gelet op bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken, waardoor [slachtoffer] meerdere wonden in zijn buikstreek en aan zijn pols zijn toegebracht. De verklaring van verdachte dat dit letsel kan zijn toegebracht doordat hij in de strubbeling - niet opzettelijk - met zijn horloge tegen [slachtoffer] is aangekomen, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op bovenstaande bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met het steken [slachtoffer] opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte meermalen met een mes in de buikstreek en de pols van verdachte heeft gestoken onvoldoende is om uit af te leiden dat verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor het leven zou laten. De rechtbank is van oordeel dat van overige omstandigheden waaruit dit opzet zou kunnen worden afgeleid, zoals de kracht waarmee en de wijze waarop verdachte [slachtoffer] heeft gestoken of van informatie over de grootte van het mes en de diepte van de wonden, niet dan wel onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag, vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, de zware mishandeling, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaringen over het letsel en de foto's die hiervan zijn gemaakt, volgt dat [slachtoffer] meerdere wonden in zijn buikstreek en een verwonding aan zijn pols zijn toegebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat uit deze stukken, noch uit de medische verklaring, is gebleken dat het letsel dat [slachtoffer] is toegebracht zwaar lichamelijk letsel betreft. De medische verklaring [slachtoffer] waarin staat dat de geschatte genezingsduur twee weken bedraagt vormt hiervoor ook een contra-indicatie. Ook de verklaring die [slachtoffer] over het letsel heeft afgelegd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet bewezen is dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht en zal verdachte dan ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn buikstreek en pols gestoken. De rechtbank merkt op dat zich in de buikstreek vitale organen bevinden. Aangezien beiden tijdens het steken in beweging waren bestond de aanmerkelijke kans dat verdachte met het mes deze vitale organen in het lichaam [slachtoffer] zou raken en [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken voorzover het steken betrekking heeft op het steken in de pols, omdat naar het oordeel van de rechtbank uit het enkele steken in de pols geen opzet is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 11 juni 2011 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes in de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit en van verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat er sprake was van noodweer dan wel van noodweerexces en dat verdachte derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het beroep op noodweer en noodweerexces dient te worden afgewezen, omdat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en disproportioneel heeft gehandeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit de stukken is gebleken dat [slachtoffer] verdachte provoceerde en zich niet onbetuigd heeft gelaten. Uit de verklaring van getuige [getuige] is gebleken dat verdachte en [slachtoffer] ruzie hadden, dat verdachte op enig moment weg is gelopen, dat [slachtoffer] hierop iets naar verdachte riep, waarop verdachte weer naar [slachtoffer] is gelopen. [slachtoffer] zou verdachte toen hebben getrapt, waarna de vechtpartij is ontstaan waarbij verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Uit de camerabeelden lijkt ook af te leiden te zijn dat verdachte kort weg is gelopen en daarna weer op [slachtoffer] af is komen lopen. In het dossier bevinden zich, op de verklaringen [slachtoffer] en verdachte na, geen andere objectieve bewijsmiddelen waaruit de precieze gang van zaken voorafgaand aan de vechtpartij is af te leiden. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer] werd belaagd en aan zijn haren werd getrokken, waarop verdachte zich heeft verdedigd. De verklaring van verdachte dat hij aan zijn haren is getrokken wordt ondersteund door de verklaring van [getuige2] en door het relaas van verbalisant [verbalisant 1], die heeft verklaard enkele dreadlocks op de plaats van het gevecht te hebben aangetroffen.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank is echter van oordeel dat het steken met het mes in het onderhavige geval disproportioneel was en dat verdachte derhalve een beroep op noodweer ex artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht niet toekomt. De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep op noodweerexces ex artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht ook dient te worden afgewezen. Uit geen enkel stuk is aannemelijk geworden dat het handelen van verdachte een gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door de aanranding werd veroorzaakt.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist:
• een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
• teruggave van het in beslag genomen horloge aan de rechthebbende.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft verzocht de eis van de officier van justitie te matigen. De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat verdachte een streep onder zijn verleden wil zetten. Voorts heeft zij aangevoerd dat verdachte bereidt is zich aan de aanwijzingen van de reclassering te houden. Zij heeft daar echter aan toegevoegd dat verdachte van mening is dat de oplegging van dit reclasseringstoezicht niet nodig is, omdat hij ook hulp in een vrijwillig kader wil gaan zoeken.
Tot slot heeft de raadsvrouwe verzocht de teruggave van het in beslag genomen horloge aan verdachte dan wel aan de rechthebbende te gelasten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft [slachtoffer], zijnde een vriend van verdachte, meermalen met een mes in zijn buikstreek gestoken. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen. Verdachte is er niet voor teruggeschrokken om dergelijk fors geweld tegen een vriend te gebruiken. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. De rechtbank houdt er voorts ten bezware van verdachte rekening mee dat hij reeds meermalen voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen acht en de officier van justitie zijn eis op het primair ten laste gelegde heeft gebaseerd.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voorts aanzienlijk matigen nu de rechtbank in aanzienlijke mate meeweegt dat [slachtoffer] zich ook niet onbetuigd heeft gelaten en verdachte heeft geprovoceerd.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat na te melden gevangenisstraf passend en geboden is en dat deze straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal na te noemen bijzondere voorwaarde worden gekoppeld.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 63, 302.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
meer subsidiair
poging tot zware mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. meer subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, [adres], [woonplaats], zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Teruggave in beslag genomen goederen, te weten:
1 STK Horloge, kl: zwart, REGAL, goednr 383163 / zwart leren bandje, barst in glas, aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2012.
Mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2233 2011085190.
2 Verklaring [slachtoffer], p. 35-36.
3 Verklaring [slachtoffer], p. 25-27.
4 Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], p. 40.
5 Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], p. 42.
6 Medische verklaring, p. 31.
7 Verklaring van verdachte, p. 60-61.
8 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 11 april 2012.
9 Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
10 Verklaring [getuige], p. 48-49.
11 Verklaring van [getuige2], p. 50.
12 Verklaring [vriendin van verdachte], p. 57.
13 Verklaring [vriendin van verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 16 maart 2012.