ECLI:NL:RBSHE:2012:BW4181

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825002-12
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en veroordeling voor poging zware mishandeling na steekincident te Eindhoven

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. De verdachte had weliswaar bekend dat hij het slachtoffer drie keer met een mes had geprikt, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende bewijs opleverde voor de intentie om te doden. De rechtbank concludeerde dat het steken in het hoofd van het slachtoffer niet kon worden bewezen en dat het schoppen van het slachtoffer niet dodelijk letsel kon opleveren.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling. De rechtbank baseerde deze beslissing op de feiten en omstandigheden die naar voren kwamen tijdens het onderzoek, waaronder de verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gezien het feit dat hij met een mes door de kleding van het slachtoffer had geprikt en dat er verwondingen waren vastgesteld die overeenkwamen met de plaatsen waar de verdachte had gestoken.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 121 dagen, met aftrek van voorarrest, en hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte het gewelddadige karakter van de gedragingen van de verdachte en het gevaar dat hij voor zijn medemens had gecreëerd. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 10, 27, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825002-12
Datum uitspraak: 01 mei 2012
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
- [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 maart 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of het lichaam van voornoemde
[slachtoffer] te steken en/of meermalen, althans eenmaal met kracht
tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te
schoppen terwijl deze op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 287 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen
althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het
hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of
meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [slachtoffer] te schoppen terwijl deze op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair tenlastegelegde feit. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij het slachtoffer drie keer met een mes in zijn lichaam heeft geprikt, maar er kan niet worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op de dood van het slachtoffer. Het steken in het hoofd van het slachtoffer kan ook niet worden bewezen. Evenmin kan worden bewezen dat het schoppen van het slachtoffer dodelijk letsel op kan leveren.
De rechtbank acht op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op de dood van het slachtoffer en zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastgelegde feit.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ook vrijgesproken dient te worden van subsidiair tenlastegelegde feit. Er kan ook niet worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Ook het steken in het hoofd van het slachtoffer kan niet worden bewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
Uit de aangifte en de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte het slachtoffer drie keer met een mes in zijn lichaam heeft geprikt. Verdachte heeft door de kleding van het slachtoffer, te weten een vest en een t-shirt, heen geprikt. Door de politie zijn bij het slachtoffer twee wondjes in de buikstreek vastgesteld op plaatsen die overeenkomen met de plaatsen waar gaatjes en bloedvlekken in zijn kleding zijn aangetroffen. Dit blijkt ook uit de foto's die van het slachtoffer en van zijn kleding zijn gemaakt. Doordat verdachte met een mes door de kleding van het slachtoffer heen heeft geprikt is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat de wond in het gezicht van het slachtoffer is veroorzaakt door het prikken van verdachte en zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Verdachte ontkent dat hij die wond heeft veroorzaakt en de wond kan ook op andere manieren zijn ontstaan. De politie zag dat het slachtoffer op de grond lag en er bij zijn hoofd glasscherven lagen en zag medeverdachte [medeverdachte] tegen het hoofd van het slachtoffer schoppen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
Subsidiair:
op 01 januari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
- bewezenverklaring van het primair tenlastgelegde feit;
- een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een gevaar voor zijn medemens in het leven geroepen;
- het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om dergelijk geweld tegen zijn medemens te gebruiken alsmede dat verdachte zich om het lot van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet heeft bekommerd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 302.
DE UITSPRAAK
T.a.v. primair:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. subsidiair:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair
poging tot zware mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
T.a.v. subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. de Klerk, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 1 mei 2012.