ECLI:NL:RBSHE:2012:BW4179

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839577-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht in een slagerij te Gemert. De verdachte heeft op 26 september 2010 benzine en lampenolie in de kelder van de slagerij uitgegoten, stapels brandbare materialen gemaakt en deze in brand gestoken met een straalkachel. Hierdoor ontstond er brand die niet alleen de slagerij bedreigde, maar ook levensgevaar voor omwonenden met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft tijdens het proces bekend dat hij de brand wilde stichten en heeft de voorbereidingen daartoe getroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die door zijn daden grote financiële gevolgen heeft ondervonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839577-10
Datum uitspraak: 01 mei 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 maart 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 26 september 2010 te
Gemert, gemeente Gemert-Bakel,, althans in het arrondissement
's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht in een aldaar aan de
(adres) gelegen (winkel)pand (slagerij), immers heeft hij,
verdachte, toen aldaar benzine en/of lampenolie en/of een (ander)
brandversnellend middel uitgegoten in de (kelder)ruimte en/of één of meerdere
stellages/stapels gemaakt van aanmaakblokjes en/of houtskool, althans
brandbare stoffen en/of die ruimte voorzien van papier(en), althans brandbare
stoffen en (vervolgens) opzettelijk papier, althans een brandbare stof in
aanraking gebracht met een in werking zijnde straalkachel, waardoor dit
papier, althans deze brandbare stof vlam heeft gevat/(open) vuur is ontstaan,
althans heeft verdachte opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
benzine en/of lampenolie en/of een (ander) brandversnellend middel en/of een
of meerdere brandbare stof(fen), tengevolge waarvan in dat pand brand is
ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) dat pand en/of
voor (de inboedel van) meerdere bovengelegen woningen en/of de naastgelegen
(winkel)panden, althans voor belendende percelen en/of levensgevaar of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die belendende percelen
bevindende perosnen te duchten was;
[artikel 157 Wetboek van Strafrecht]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.1
Op 26 september 2010 was er een brand in slagerij (naam slagerij) aan de (adres) te Gemert, gemeente Gemert-Bakel. Verdachte heeft in de winkel en in de kelder benzine en lampenolie uitgegoten, stapels gemaakt van aanmaakblokjes en houtskool en de (kelder)ruimte voorzien van papieren. Via twee gaten in de wand die bij de naastgelegen (naam bedrijf) uitkomen heeft verdachte ook papier verspreid en benzine gegoten. Vervolgens heeft hij opzettelijk papier op een in werking zijnde straalkachel gelegd en heeft hij het pand verlaten.2 Korte tijd later was er brand in de slagerij. Door deze brand is gevaar ontstaan voor de (inboedel van de) slagerij en meerdere bovengelegen woningen en naastgelegen winkelpanden. Tevens is levensgevaar ontstaan voor de personen die zich in de naast- en bovengelegen panden en woningen bevonden. De aanwezige bewoners van de appartementen moesten worden geëvacueerd.3
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de raadsman dient verdachte vrijgesproken te worden van het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft bekend dat hij de voorbereidingen om brand te stichten heeft getroffen en heeft expliciet tweemaal verklaard dat hij de intentie had om brand te stichten middels het ontsteken van de straalkachel met daarop papier, maar er is geen bewijs voor het causaal verband tussen die voorbereidingen en het ontstaan van de brand. Op basis van het technisch sporenonderzoek kan niet worden bewezen dat de brand is ontstaan door middel van een in werking zijnde straalkachel. Er is geen straalkachel aangetroffen. Daarnaast is niet met zekerheid vast te stellen dat door het toedoen van verdachte de brand is ontstaan, omdat getuige [getuige 1] dezelfde dag vóór de brand in de slagerij in het naastgelegen pand aanwezig was. De brand kan ook gesticht zijn vanuit het naastgelegen pand. De daadwerkelijke aanleiding van de brand is niet vast te stellen. Er kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de brand zou zijn ontstaan door toedoen van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft bij de politie4 en tijdens zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris5 bekend dat hij brand wilde stichten en daarvoor de genoemde voorbereidingen heeft getroffen. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij een straalkacheltje had staan in de kelder en dat hij die heeft aangezet en daar papier op had gelegd zodat dit ging branden. Hij had net voordat hij wegging de kachel aangezet en wachtte op een telefoontje dat er brand was, maar er kwam geen telefoon. Hij kwam er toen achter dat er een timer zat op de ontsteking van de kachel. Verdachte is toen terug gegaan en heeft de timer uitgeschakeld en de kachel opnieuw ontstoken. Omstreeks 11:15 uur kreeg hij een telefoontje van de wijkagent dat er brand was. Verdachte was toen ongeveer 15 minuten thuis. Meteen toen hij bij het pand aankwam zag hij dat de brand niet goed had doorgezet en dacht hij: "nu ben ik het haasje."
Op camerabeelden van zondag 26 september 2010 bleek dat verdachte voor de tweede keer bij zijn (naam bedrijf) kwam en zijn auto omstreeks 10:47 uur parkeerde bij de toegangdeur van zijn winkel, uitstapte en de zaak binnen ging. Om 10:49 uur verliet hij weer het pand en reed met zijn auto weer weg. Op de beelden was ook te zien dat om 10:58 uur flinke rookontwikkeling kwam uit het pand van (naam bedrijf).6 De bevelvoerders van de brandweer kregen om 11:01 uur de melding van de brand.7
In het technisch onderzoek staat dat in de kelder van de slagerij naast rookschade, ook roet- en brandschade werd aangetroffen. De roetschade had het plafond zwart geblakerd. Bij nader onderzoek bleek er een duidelijk brandbeeld te onderscheiden. Dit brandbeeld was zichtbaar in het achterste gedeelte van de kelderruimte dat waarschijnlijk in gebruik was als kantoor. Uit het brandbeeld was op te maken dat het vuur in het kantoorgedeelte zeer heftig was geweest. Tevens was, aan de kopse kant van een stelling, een inbranding in een houten paneel zichtbaar, waaruit op te maken viel dat daar een brandhaard laag bij de grond was ontstaan. Verder was tegen het plafond en boven aan de wanden een brandbeeld zichtbaar waaruit op te maken was dat dit gedeelte langdurig aan hitte inwerking was blootgesteld. Daarbij was afname in de inwerkingen te zien, naarmate deze zich verder van de brandhaard af bevond. Verbalisanten concludeerden dat het hoogst aannemelijk is dat er sprake is van brandstichting waarbij eveneens, gelet op de situatie, gemeen gevaar voor goederen en/of personen heeft kunnen ontstaan. Er werden door verbalisanten geen sporen of aanwijzingen gevonden die de brand anders dan door brandstichting hadden kunnen veroorzaken.8
Tijdens het technisch onderzoek in de kelder (naam bedrijf) zagen verbalisanten dat de gaten in de muur tussen de kelder van de slagerij en de (naam bedrijf) van binnen en het plafond boven de gaten zwartgeblakerd waren, zeer waarschijnlijk ten gevolge van rookuittreding vanuit de kelderruimte van de slagerij.9
Volgens de verklaring van getuige [getuige 1] is hij op 26 september 2010 tussen 10:00 uur en 10:30 uur circa 15 minuten in de (naam bedrijf) te Gemert geweest om brood af te leveren. Hij heeft het alarm uit- en ingeschakeld. Hem was niets bijzonders opgevallen.10 In het proces-verbaal van bevindingen staat dat uit het alarm van de (naam bedrijf) blijkt dat op 26 september 2010 het alarm om 10:31 uur werd uitgeschakeld en om 10:41 uur weer werd ingeschakeld door de persoon die de code heeft.11
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de brand is ontstaan in de kelder van de slagerij doordat verdachte papier op de straalkachel had gelegd en hij, toen hij om 10:46/10:47 uur terugging naar de slagerij, de timer van de kachel had uitgeschakeld en de kachel opnieuw had aangestoken. De rechtbank heeft daarbij tevens gelet op het korte tijdsverloop tussen het tijdstip dat verdachte de slagerij voor de tweede keer verliet om 10:49 uur en de melding van de brand bij de brandweer omstreeks 11:01 uur. Dat in het proces-verbaal niet is vermeld dat na de brand een straalkachel is aangetroffen doet daar niet aan af. De rechtbank acht volstrekt onaannemelijk dat getuige [getuige 1] de brand heeft gesticht, aangezien hij al om 10:41 uur was vertrokken, nog voordat verdachte voor de tweede keer naar de slagerij ging. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de brand opzettelijk heeft gesticht.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 26 september 2010 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk brand heeft gesticht in een aldaar aan de (adres) gelegen (winkel)pand (slagerij), immers heeft hij, verdachte, toen aldaar benzine en lampenolie uitgegoten in de (kelder)ruimte en stapels gemaakt van aanmaakblokjes en houtskool en die ruimte voorzien van papieren, en (vervolgens) opzettelijk papier in aanraking gebracht met een in werking zijnde straalkachel, waardoor dit papier vlam heeft gevat, tengevolge waarvan in dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) dat pand en voor (de inboedel van) meerdere bovengelegen woningen en de naastgelegen (winkel)panden en levensgevaar voor de zich in die belendende percelen bevindende personen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman pleit primair voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met een daaraan gekoppelde proeftijd, zodat hiermede de ernst van het feit wordt onderschreven. Aan een eventuele taakstraf zal verdachte zijn volledige medewerking verlenen. Subsidiair dient de op te leggen gevangenisstraf gematigd te worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden. Verdachte heeft de brand gesticht nadat hij deze had voorbereid overeenkomstig een door hem opgesteld plan. Hij heeft daarbij gehandeld uit financiële motieven en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van anderen. Verdachte heeft door zijn gedragingen een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor zijn medemensen in het leven geroepen. Hij heeft zich om het lot van eventueel aanwezig personen in het winkelcentrum en de bewoners van de boven het winkelcentrum gelegen appartementen en de winkels in het winkelcentrum, met name de naast zijn slagerij gelegen winkel, volstrekt niet bekommerd. Verdachte heeft door het stichten van de brand grote materiële schade veroorzaakt.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank het volgende mee.
Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag ingeschat. Verdachte heeft in verband met zijn persoonlijke problemen vrijwillig groepstherapie gevolgd in Helmond en heeft deze therapie afgerond.
Verdachte is zelf getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit in die zin dat dit feit voor hem grote financiële gevolgen met zich heeft gebracht, doordat zijn bedrijf hierdoor failliet is gegaan en zijn woning verkocht moest worden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank ziet, gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte en het lage recidiverisico, geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 157.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. E.C.M. de Klerk en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 1 mei 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal,
opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De pagina's verwijzen naar het eindproces-
verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling: Gezamenlijke Recherche Helmond, met dossiernummer:
PL2233/2010145819, afgesloten op 8 november 2010, aantal doorgenummerde bladzijden: 170.
2 Verklaring verdachte, p. 168 en verklaring ter terechtzitting.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 104 en foto's p. 106 en 107.
Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 177 en 118.
Forensisch Technische Ondersteuning, fotomap, p. 129 t/m 154.
3 Aangifte p. 39 t/m 41.
Verklaring getuige [getuige 2], p. 66 t/m 70.
Verklaring getuige [getuige 3], p. 71 t/m 73.
4 Verklaring verdachte, p. 168 en 169.
5 Verklaring verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 6 oktober 2010.
6 Proces-verbaal van bevindingen, p. 88.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 95 en 99.
7 Verklaring getuige [getuige 2], p. 66
Verklaring getuige [getuige 3], p. 72.
8 Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 119 en 120.
9 Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 116.
10 Verklaring getuige [getuige 1] d.d. 8 november 2010, p. 157.
11 Proces-verbaal van bevindingen, p. 62.