ECLI:NL:RBSHE:2012:BW3955

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
758355
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling van ouders tot betaling van medische kosten voor minderjarig kind

In deze zaak vorderde de stichting Maasziekenhuis Pantein, gevestigd te Boxmeer, dat de ouders van het minderjarige kind [J] hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van medische kosten. De ouders, [H] en [U], waren wettelijk vertegenwoordigers van [J] en waren verantwoordelijk voor de betaling van de kosten van de medische behandeling die [J] had ondergaan voor een acute blindedarmontsteking. De behandeling vond plaats tussen 23 februari 2006 en 21 april 2006, terwijl het gezag over [J] ten tijde van de behandeling in handen was van beide ouders. Pantein vorderde een bedrag van € 6028,91, vermeerderd met rente, en stelde dat beide ouders hoofdelijk aansprakelijk waren voor de kosten, ongeacht hun persoonlijke omstandigheden met betrekking tot de ziektekostenverzekering.

De gedaagden voerden aan dat zij niet verantwoordelijk waren voor de kosten, omdat [H] in de veronderstelling verkeerde dat [J] verzekerd was bij [U]. [U] stelde op haar beurt dat Pantein haar zorgplicht had geschonden door niet te verifiëren of [J] verzekerd was voordat de behandeling plaatsvond. De kantonrechter oordeelde dat Pantein in een acute situatie verplicht was om zorg te verlenen, ongeacht de verzekeringsstatus van [J]. De rechter concludeerde dat beide ouders hoofdelijk aansprakelijk waren voor de kosten, omdat zij beiden het ouderlijk gezag uitoefenden en geen bewijs was geleverd dat er afspraken waren gemaakt over wie verantwoordelijk was voor de ziektekostenverzekering.

Uiteindelijk werd de vordering van Pantein toegewezen, en werden de ouders veroordeeld tot betaling van € 5.000,--, vermeerderd met rente, en de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 758355
Rolnummer : 4511/11
Uitspraak : 16 februari 2012
in de zaak van:
de stichting Stichting Maasziekenhuis Pantein,
gevestigd te Boxmeer,
eiseres,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders, kantoorhoudende te Eindhoven,
t e g e n :
1. [H], in zijn hoedanigheid als ouder/wettelijk vertegenwoordiger van [J], geboren op [geboortedatum], wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. H.M.A. van den Boogaard, advocaat te Uden;
2. [U], in haar hoedanigheid van ouder/wettelijk vertegenwoordiger van [J], geboren op [geboortedatum], wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 2,
procederend in persoon, bij monde van [G], gevestigd te [woomplaats].
1. De procedure
Eiseres heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. Gedaagden zijn afzonderlijk in rechte verschenen en hebben een conclusie van antwoord genomen, waarbij gedaagde sub 1 tevens een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van gedaagde sub 2 heeft genomen. Hierop heeft eiseres gereageerd met een conclusie van antwoord in vrijwaringsincident. Bij vonnis de dato 22 september 2011 is de incidentele oproeping in vrijwaring afgewezen, waarbij de vordering in hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting om voort te procederen. Vervolgens werden de conclusie van repliek en de afzonderlijke conclusies van dupliek gewisseld. Tot slot heeft Pantein bij akte gereageerd op een productie die gedaagde sub 2 aan haar conclusie van dupliek heeft gehecht. Daarna is vonnis bepaald.
Onder de genoemde processtukken bevinden zich tevens de in die stukken nader aangeduide producties.
Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘Pantein’ en ‘gedaagden’ of ‘[H]’ en ‘[U]’.
2. Het geschil
2.1. Pantein vordert gedaagden hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Pantein te voldoen:
a. een bedrag van € 6028,91, zoals bij dagvaarding omschreven, te vermeerderen met de rente ad 4 % per jaar, gerekend vanaf 2 mei 2011 tot aan de dag der voldoening, zulks tot een maximum van € 5.000,--;
b. met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure.
Pantein legt daaraan het volgende ten grondslag.
Pantein heeft op 23 februari 2006 en in de periode 23 februari 2006 tot en met 21 april 2006 het minderjarige kind van gedaagden, [J], medisch behandeld voor een acute blindedarmontsteking. Het gezag van [J] was ten tijde van de (acute) operatie in handen van beide ouders, zodat beide ouders hoofdelijk verantwoordelijk zijn voor de openstaande vordering.
2.2. Voor een verdere onderbouwing van de vordering en het verweer dat [H] en [U] hiertegen bij antwoord en incidentele conclusie tot oproepring in vrijwaring hebben aangevoerd, wordt gewezen op hetgeen de kantonrechter hierover bij vonnis van 22 september 2011 heeft opgenomen. De inhoud van dit vonnis wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
2.3. Bij repliek heeft Pantein haar vordering onverkort gehandhaafd, waarbij zij subsidiair aan haar ten grondslag legt dat indien de rechter oordeelt dat er geen medische behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen Pantein en [H], sprake is geweest van zaakwaarneming door Pantein. Verder is [H] tot vergoeding van de kosten gehouden in zijn hoedanigheid van zorgplichtig en onderhoudsplichtig ouder van [J].
Het is ook alleszins redelijk dat deze kosten (ook) voor rekening van [H] komen, nu hij ervoor had kunnen en behoren zorg te dragen dat de kosten onder een ziektekostenverzekering waren gedekt. Of het [H] al dan niet bekend was of de kosten onder de dekking vielen, doet niet ter zake. Het is zijn verantwoordelijkheid dit na te gaan alvorens Pantein in te schakelen. Het ligt niet op de weg van Pantein daarnaar navraag te doen. Of [U] verantwoordelijk was voor het verzorgen van een ziektekostenverzekering voor [J] doet evenmin ter zake. Dit betreft een interne aangelegenheid tussen [H] en [U] die Pantein niet aangaat. Pantein dient hoe dan ook niet de gevolgen van een onenigheid tussen hen beiden te dragen.
2.4. Bij dupliek voert [H] aan dat uit het feit dat hij zijn dochter naar het ziekenhuis heeft gebracht waar zij werd behandeld, niet voortvloeit dat [H] hierbij een zorgovereenkomst voor zijn dochter sluit, waarbij hij een betalingsverplichting op zich neemt. [H] was immers in de veronderstelling dat [J] verzekerd was bij [U]. Daarbij heeft [H] er na de operatie alles aan gedaan om de kosten, middels de verzekering van [U], alsnog betaald te krijgen. [U] heeft hieraan geen medewerking verleend. Verder is er strikt genomen geen sprake van zaakwaarneming, nu niet de belangen van [H] zijn behartigd, doch de belangen van [J]. Ten tweede was [U] gehouden om [J] te verzekeren, nu zij – in tegenstelling tot [H] - een zorgverzekering had. Voor zover er sprake is van zaakwaarneming van de ouders, geldt deze slechts voor [U].
2.5. Bij dupliek heeft [U] aangevoerd dat Pantein vanuit haar positie en zorgplicht de minimale informatie, namelijk de zorgverzekeringspapieren van [U] had moeten opvragen. Om te veronderstellen dat [H] namens [U] handelde is in dit geval een zeer onachtzame en verwijtbare wijze van communiceren. Het had op de weg van Pantein gelegen om de zorgverzekeringspapieren bij [U] op te vragen, omdat [H] zei dat hij de vertegenwoordiger was van [U]. Pantein mocht op grond van de basisregels van zorgverleners de benodigde zorgverzekeringspapieren opvragen en in dit geval was er aanleiding om met het oog op de operatiekosten extra controle uit te oefenen. Er is in dit opzicht door Pantein evident een procedurele fout gemaakt, met alle consequenties van dien. Als [U] ten tijde van de operatie op de hoogte was gesteld, dan had zij vanuit haar moederschap en zorgplicht direct adequate maatregelen getroffen. Nu krijgt zij echter door Pantein en [H] de schuld van iets waar zij op dat moment geen weet van had.
3. De beoordeling
3.1. Zoals reeds bij vonnis de dato 22 september 2011 is vastgesteld zijn [H] en [U] gehuwd geweest, uit welk huwelijk op 22 juli 1998 [J] is geboren. Op 11 april 2005 is het huwelijk tussen [H] en [U] door echtscheiding geëindigd en na echtscheiding zijn [H] en [U] beiden het ouderlijk gezag blijven uitoefenen.
Pantein heeft gedaagden - gelet op de regels van procesrecht - terecht als wettelijk vertegenwoordiger van [J] gedagvaard. Ingeval van een medische behandeling ten behoeve van een kind, wordt namelijk in beginsel het kind zelf als opdrachtgever beschouwd. Gedaagden hebben niet gesteld dat dit hier anders ligt, noch dat de overeenkomst waarop de behandeling berust vernietigbaar is.
Zoals reeds bij vonnis van 22 september 2011 is overwogen, zijn in beginsel zowel [H] als [U] aansprakelijk voor de ziektekosten van [J]. Dat [U] niets van de medische behandeling van [J] wist of dat [H] in de veronderstelling verkeerde dat [J] was meeverzekerd bij [U] doet daaraan niet af. Op hen beiden rusten de verplichtingen zoals bepaald in artikel 1:247 BW, die het ouderlijk gezag met zich brengen, waaronder de zorg en de verantwoordelijkheid voor het doen verstrekken van de noodzakelijke medische verzorging aan [J] en ter beschikking stelling van voldoende financiële middelen daarvoor.
3.2. De stelling van [U], dat Pantein (deels) aansprakelijk dient te worden gehouden voor de ziektekosten van [J] omdat zij haar zorgplicht zou hebben geschonden door niet te wachten met de (acute) blindedarmoperatie van [J] totdat duidelijkheid bestond over wie de ziektekosten zou dekken, wordt door de kantonrechter niet gevolgd. Pantein is immers wettelijk verplicht om in een acute situatie zoals deze zorg te verlenen. Dat Pantein voorafgaande aan de operatie van [J] geen zorgverzekeringspapieren bij [U] heeft opgevraagd en klaarblijkelijk is afgegaan op de mededelingen van [H] daarover, kan dus bezwaarlijk een procedurele fout worden genoemd.
3.3. De stellingen van [H] en [U] over en weer omtrent wie van hen verantwoordelijk moet worden gehouden voor het feit dat zij voor [J] geen ziektekostenverzekering hadden afgesloten, zijn door hen beiden niet nader onderbouwd. Zodoende is niet in rechte vast komen staan dat tussen partijen een afspraak bestond wie ten behoeve van [J] zou zorgdragen voor een ziektekostenverzekering, met als gevolg dat [H] en [U] beiden de door Pantein gevorderde operatie- en behandelingskosten van [J] dienen te dragen.
3.4. Gelet op het vorenstaande zullen gedaagden, in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [J], hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,--, vermeerderd met de bij dagvaarding gevorderde rente over de hoofdsom ad € 4.465,11. De medegevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal aan Pantein worden ontzegd, aangezien gesteld noch gebleken is dat die kosten reeds daadwerkelijk zijn voldaan.
3.5. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij, in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger, hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagden in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [J], hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Pantein te voldoen een bedrag van € 5.000,--, te vermeerderen met de rente ad 4 % per jaar over € 4.465,11 vanaf 2 mei 2011 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt gedaagden in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [J], hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure tot op heden begroot op € 181,62 ter zake dagvaardingskosten, € 284,-- ter zake griffierecht en € 400,-- ter zake gemachtigdensalaris (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.P.M. van der Ham, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.
Zaaknummer: 758355 blad 4
vonnis