ECLI:NL:RBSHE:2012:BW2600

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839585-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte van schietpartij in Eindhoven wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een poging tot moord. De tenlastelegging betrof een schietincident dat plaatsvond op 29 augustus 2011 in Eindhoven, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een ander van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie voerde aan dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, onder andere gebaseerd op de herkenning van de verdachte door het slachtoffer en verklaringen van getuigen.

De verdediging pleitte echter voor vrijspraak en betwistte de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen en de herkenning door het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel het slachtoffer als de getuigen kritisch beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de herkenning van de verdachte door het slachtoffer niet doorslaggevend was, gezien de persoonlijke relatie tussen hen. Bovendien waren er te veel onduidelijkheden en inconsistenties in de verklaringen van de getuigen, waardoor de rechtbank niet met voldoende zekerheid kon vaststellen dat de verdachte de schutter was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de bewijsvoering onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil, aan de benadeelde partij opgelegd. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839585-11
Datum uitspraak: 19 april 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2012 en 5 april 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 december 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 augustus 2011 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde]
van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
in een auto naar die [benadeelde] is/zijn toegereden en/of (vervolgens)
meermalen, althans éénmaal met een vuurwapen heeft/hebben geschoten op/naar
en/of in de richting van die [benadeelde], terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 289/287 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrech
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie betoogt in zijn requisitoir dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de nacht van 28 op 29 augustus 2011 schoten heeft afgevuurd op aangever [aangever] en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord. Hij baseert zich daarbij op de herkenning van verdachte door aangever bij de fotoconfrontatie, de verklaringen van getuige [getuige], het door de buurtbewoners geschetste signalement van de dader in combinatie met de historische print- en ARS-gegevens.
De officier van justitie eist de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest. Voorts verzoekt hij volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe enerzijds aangevoerd dat uit de in het proces-verbaal beschreven fotoconfrontatie niet kan worden afgeleid dat verdachte door aangever is herkend. In de eerste plaats niet omdat het niet de foto van verdachte was die door aangever is aangewezen maar een andere foto. In de tweede plaats heeft aangever bovendien bij herhaling aangegeven dat hij de schutter niet kende, terwijl verdachte familie van hem is en aangever verdachte wel degelijk kent. Anderzijds acht de verdediging de verklaring van getuige [getuige] volstrekt onbetrouwbaar. Voorts verzoekt hij de benadeelde partij niet-ontvankelijkheid te verklaren in haar vordering.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd. Zij overweegt daartoe dat er twee bewijsmiddelen zijn die concreet wijzen op de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident. De rechtbank zal deze achtereenvolgens bespreken.
De fotoconfrontatie.
De rechtbank stelt voorop dat zij, anders dan de raadsman, van oordeel is dat uit het proces-verbaal van de fotoconfrontatie op 20 september 2011 genoegzaam blijkt dat de foto van verdachte als foto 3 aan aangever [aangever] is getoond. Vervolgens heeft aangever de persoon op foto 3 voor 90% zeker herkend als de schutter.
De rechtbank acht deze herkenning van verdachte op zichzelf niet van doorslaggevende betekenis en overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat aangever en verdachte elkaar kennen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangever een familielid is van zijn echtgenote en zij elkaar gemiddeld een paar keer per jaar zien tijdens familieaangelegenheden of bij wederzijdse bekenden. In een dergelijke situatie is het de vraag of een fotoconfrontatie dan nog zonder meer tot een objectieve herkenning van de dader kan leiden. Wanneer de schutter een bekende is van aangever, heeft de herkenning namelijk al plaatsgevonden op het moment dat aangever - ten tijde van het feit - oog in oog stond met de schutter. In een dergelijk geval is naar het oordeel van de rechtbank bij de waardering van de herkenning tijdens de fotoconfrontatie extra behoedzaamheid op zijn plaats.
De rechtbank stelt tevens vast dat verdachte aan de verbalisanten van een noodhulpeenheid alsmede in zijn aangifte op 29 augustus 2011 heeft verklaard dat hij de schutter echt niet kent. Vervolgens heeft aangever (de foto van) verdachte tijdens bovengenoemde fotoconfrontatie op 20 september 2011 voor 90% zeker aangewezen als de schutter. Voorts heeft aangever op 20 oktober 2011 verklaard dat de schutter lijkt (cursivering rechtbank, p. 182 proces-verbaal) op een man die[persoon1] heet en samenwoont met[persoon2], een nicht van zijn moeder.
Het feit dat aangever niet steeds (ondubbelzinnig) hetzelfde heeft verklaard en derhalve geen volledige openheid van zaken lijkt te willen geven, is voor de rechtbank extra reden de verklaringen van aangever met voorzichtigheid te bezien.
Op basis van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de schutter was.
De verklaringen van getuige [getuige].
Getuige [getuige] heeft drie verklaringen afgelegd. De eerste verklaring (toen nog als anonieme getuige) dateert van 22 september 2011. Daarnaast is zij op 16 november 2011 gehoord, waarvan de politie een proces-verbaal bevindingen heeft opgemaakt, en tot slot is zij op 22 maart 2012 gehoord door de rechter-commissaris. De getuige verklaart op onderdelen sterk wisselend maar er zijn ook overeenkomsten. In alle drie de verklaringen stelt zij dat verdachte bij de (naam bar) was, daar in gezelschap van anderen met een auto is weggegaan en vervolgens weer is teruggekomen. Bij terugkomst is door een man in het gezelschap van verdachte gezegd dat er was geschoten. De verklaringen van getuige [getuige] worden niet door andere getuigen bevestigd. Ook in het geval de rechtbank niettemin uit zou gaan van de juistheid van de verklaringen van getuige [getuige] over verdachte, laat zich daarmee nog niet de rol van verdachte bij de schietpartij vaststellen. Afgaande op de verklaringen van aangever en van buurtbewoners waren er immers twee mannen betrokken bij het schietincident, terwijl getuige [getuige] vier mannen heeft zien weggaan en terugkomen. Over de precieze feitelijke toedracht en de eventuele rol van verdachte geeft zij geen informatie. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank aan de hand van de getuigenverklaring niet kan vaststellen of verdachte de schutter is geweest, dan wel er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking of dat verdachte eventueel medeplichtig is dan wel enkel wetenschap heeft van het incident zonder dat er sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Ook in het geval de rechtbank de besproken bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beziet kan zij met onvoldoende zekerheid vaststellen dat verdachte de schutter is geweest. De afzonderlijke verklaringen van aangever [aangever] en getuige [getuige] bevatten te veel onduidelijkheden en onzekerheden om daar een veroordeling op te baseren. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de analyses van het telefoonverkeer van verdachte evenmin in voldoende mate uitsluitsel kunnen geven over de precieze rol van verdachte. Nu het vaststellen van die rol niet mogelijk is, zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte reeds opgeheven met ingang van 6 april 2012 te 12.00 uur, gelet op de navolgende uitspraak. (beschikking apart geminuteerd)
De vordering van de benadeelde partij.
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
DE UITSPRAAK
De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet ontvankelijk in de vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 19 april 2012.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.