ECLI:NL:RBSHE:2012:BW0830

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198706
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van PGB-gelden en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 april 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de terugvordering van PGB-gelden door eiseres, een ziekenfonds gevestigd te Tilburg, van gedaagden, die als ontvangers van deze gelden zijn aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de vaststellingsbeschikkingen die aan de vordering ten grondslag liggen, waardoor deze beschikkingen onherroepelijk zijn geworden. Eiseres vorderde onder andere wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling, omdat de verantwoording van de PGB-gelden door gedaagden niet tijdig was ingediend.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat gedaagden, ondanks hun stelling dat zij de budgetafrekeningen niet hebben ontvangen, op de hoogte zijn geraakt van het bestaan van deze beschikkingen en de mogelijkheid om bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat gedaagden niet hebben aangetoond dat zij redelijkerwijs niet in staat waren om bezwaar te maken, waardoor de beschikkingen onherroepelijk zijn geworden. De vordering tot betaling van de restant hoofdsom van € 3.293,44 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag, berekend vanaf de ingangsdatum van de rente tot aan de datum van betaling.

Daarnaast heeft de rechtbank gedaagden in de proceskosten veroordeeld, ondanks het feit dat een groot deel van de aanvankelijke vordering niet langer werd gehandhaafd. De rechtbank overwoog dat gedaagden door hun niet-tijdige verantwoording eiseres tot het starten van de procedure hebben genoodzaakt. De totale proceskosten werden begroot op € 2.605,31. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 198706 / HA ZA 09-2009
Vonnis van 4 april 2012
in de zaak van
[Ziekenfonds]
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. H. P[woonplaats]lmond,
tegen
[gedaagden sub 1 en 2]
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M. Struik te Veldhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2011
- het proces-verbaal van voorzetting comparitie, gehouden op 24 februari 2012
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank volhardt bij al hetgeen zij heeft geoordeeld en beslist in haar tussenvonnis van 14 december 2011.
2.2. Ter comparitie, gehouden op 24 februari 2012, heeft [eiseres] andermaal haar eis verminderd en wel in die zin dat de rentevordering die is opgenomen in het petitum van de dagvaarding, betrekking hebbend op de PGB-gelden voor [X], wordt beperkt tot datum dagvaarding. De rentevordering die is opgenomen in het petitum en die betrekking heeft op de PGB-gelden voor [Y] wordt onverkort gehandhaafd tot aan datum dagvaarding en daarnaast wordt wettelijke rente gevorderd over het (na eisvermindering) toe te wijzen bedrag vanaf datum vonnis. Over de periode waarin de procedure heeft gelopen wordt dus geen rente (meer) gevorderd.
2.3. De rechtbank stelt vast dat na alle eiswijzigingen die hebben plaatsgevonden, thans nog slechts ter beoordeling voorligt
a. een vordering jegens [gedaagden] als ontvangers van de PGB-gelden over 2004 en 2005 ten behoeve van de (bij ontvangst van de gelden nog minderjarige) [X] tot betaling van een bedrag aan wettelijke rente van € 997,25 en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 952,- (incl btw)
b. een vordering jegens [gedaagden] als ontvangers van de PGB-gelden over 2004 en 2005 ten behoeve van de (bij ontvangst van de gelden nog minderjarige) [Y] tot betaling van een bedrag aan restant hoofdsom van € 3.293,44, een bedrag aan wettelijke rente van € 1.424,80 + p.m en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.190,- (incl btw)
Met betrekking tot de restant hoofdsom als bedoeld in r.o 2.3 sub b
2.4. Ter comparitie van 24 februari jl heeft [eiseres] ter onderbouwing van haar hiervoor omschreven vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling in het geding gebracht een tweetal budgetafrekeningen (over de jaren 2004 en 2005). Vast staat dat die afrekeningen te kwalificeren zijn als vaststellingsbeschikkingen in de zin van paragraaf 2.5.6. van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet. [eiseres] heeft gesteld dat tegen deze beschikkingen nimmer bezwaar is gemaakt waardoor deze onherroepelijk zijn geworden.
2.5. [gedaagden] hebben hun verweer gehandhaafd dat zij nimmer in het bezit zijn gesteld van de betreffende budgetafrekeningen en mitsdien daartegen ook geen bezwaar hebben kunnen maken. Zij betwisten mitsdien dat de beschikkingen onherroepelijk zijn geworden.
2.6. Veronderstellenderwijs er vanuit gaande dat [gedaagden] de hierboven aangehaalde budgetafrekeningen destijds niet hebben ontvangen – wat overigens geenszins vast staat – is de rechtbank van oordeel dat zij bij dagvaarding van het bestaan daarvan op de hoogte zijn gekomen alsmede van het feit dat daartegen de mogelijkheid van bezwaar heeft opengestaan. Daarenboven zijn de beschikkingen bij rolbericht van 9 februari 2012 door [eiseres] in het geding gebracht en aldus in het bezit gekomen van [gedaagden] Ter comparitie is namens [gedaagden] verklaard dat er ook toen nog geen bezwaarschrift was ingediend tegen de beschikkingen.
Uit (bestuursrechtelijke) jurisprudentie volgt dat van belanghebbenden als [gedaagden] mag worden verwacht dat zij – nadat zij van het bestaan van een besluit en het daartegen openstaande rechtsmiddel op de hoogte zijn geraakt - zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hen verlangd kan worden, (alsnog) bezwaar maken tegen dat besluit. Nu door [gedaagden] geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat zij ook ten tijde van de laatstgehouden comparitie redelijkerwijs nog niet in staat zijn geweest bezwaar te maken, moet worden geconcludeerd dat – ook als veronderstellenderwijs uitgegaan wordt van de stelling dat [gedaagden] de budgetafrekeningen destijds niet hebben ontvangen - deze inmiddels onherroepelijk zijn geworden. Aan een inhoudelijke toetsing van de vraag of [eiseres] op goede gronden de facturen van [E] en van [L] traumabehandeling niet in aanmerking heeft genomen bij de uitgevoerde verantwoordingstoets komt de rechtbank mitsdien niet toe.
2.7. Het voorgaande brengt met zich mee dat de op de vaststellingsbeschikkingen gebaseerde terugvordering van de restant hoofdsom van € 3.293,44, als omschreven in r.o. 2.3 sub b toewijsbaar is.
Met betrekking tot de wettelijke rente
2.8. Ingevolge artikel 6:119 BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, uit wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met voldoening daarvan in verzuim is geweest.
2.9. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] hangende de gerechtelijke procedure coulancehalve heeft beoordeeld of de facturen die [gedaagden] hangende deze procedure hebben overgelegd een geldige verantwoording vormen voor de over 2004 en 2005 ontvangen PGB-gelden. Die beoordeling heeft geleid tot de vaststelling dat er van een onverschuldigde betaling van PGB-gelden bestemd voor [X] geen sprake is geweest. Mitsdien is er van een vertraging van de voldoening van een geldsom evenmin sprake geweest en is er geen grond voor een vordering uit hoofde van wettelijke rente waar het de vordering terzake het ten behoeve van [X] ontvangen PGB betreft. Dat [eiseres] door een verzuim van [gedaagden] om haar verantwoordingsplicht tijdig na te komen in de veronderstelling verkeerde dat zij wel een vordering uit onverschuldigde betaling had, maakt het vorenstaande niet anders.
2.10. In het verlengde van het voorgaande geldt dat de vordering uit hoofde van artikel 6:119 BW over de onverschuldigde betaling van PGB-gelden bestemd voor [Y] slechts toewijsbaar is over de toe te wijzen hoofdsom. Als onweersproken staat vast dat als ingangsdatum voor de wettelijke rente geldt 22 juli 2008. Als gevolg van de eisvermindering ter comparitie zal wettelijke rente over de toe te wijzen hoofdsom dienen te worden berekend over de periode gelegen tussen 22 juli 2008 en de datum der dagvaarding (17 augustus 2009) en voorts vanaf de datum waarop onderhavig vonnis wordt gewezen tot de datum van daadwerkelijke betaling.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten
2.11. [gedaagden] hebben ten verwere aangevoerd dat er niet meer werkzaamheden zijn verricht dan het verzenden van enkele standaard sommatiebrieven. De overige werkzaamheden dienen te worden aangemerkt als werkzaamheden ter instructie van de zaak en ter voorbereiding op de procedure.
2.12. De rechtbank honoreert dit verweer en tekent hierbij aan dat onder de gedingstukken zich slechts enkele aanmaningen van het ingeschakelde incassobureau bevinden. Uit deze stukken kan derhalve niet worden geconcludeerd dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan die enkele aanmaningen.
Met betrekking tot de proceskosten
2.13. Ondanks het feit dat een groot deel van de aanvankelijk ingestelde vordering niet langer is gehandhaafd door [eiseres], ziet de rechtbank aanleiding om [gedaagden] in de proceskosten te veroordelen, waarbij ze in de omstandigheden van het geval aanleiding ziet om bij berekening van de kosten advocaat uit te gaan van het uiteindelijk toe te wijzen bedrag. De rechtbank heeft bij haar beslissing om [gedaagden] in de kosten te veroordelen in aanmerking genomen dat de eisverminderingen zijn gevolgd op een alsnog door [eiseres] uitgevoerde beoordeling van door [gedaagden]. weliswaar gemaakte, maar niet tijdig verantwoorde kosten. Hadden [gedaagden] de kosten tijdig verantwoord, dan had [eiseres] niet hoeven overgaan tot het entameren van onderhavige procedure.
Met inachtname van het vorenstaande worden de kosten aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- dagvaarding € 89,31
- overige explootkosten 0,00
- betaald griffierecht 980,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.536,00 (4,0 punten × factor 1,0 × tarief € 384,00)
Totaal € 2.605,31
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voorzover de een betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 3.293,44, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag berekend over de periode gelegen tussen 22 juli 2008 en 17 augustus 2009 en over de periode gelegen tussen de datum waarop dit vonnis is gewezen tot de dag der algehele voldoening,
3.2. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voorzover de een betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.605,31
3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2012.