RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, lokatie ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 796974
EJ VERZ : 11-5291
Uitspraak : 19 januari 2012
de Stichting Stichting Aanzet
gevestigd te Oss
verzoekster
gemachtigde Mr. F.A. Chorus
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
verweerster
gemachtigde Mr. P.S. Van Minnen
Partijen zullen “Aanzet” en “[werkneemster]” worden genoemd.
Het op 5 december 2011 ter griffie van de sector kanton binnengekomen verzoekschrift strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
[werkneemster] heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 januari 2012, bij gelegenheid waarvan de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht, de gemachtigde van Aanzet aan de hand van een pleitnota, die hij heeft overgelegd. Tegelijkertijd vond de mondelinge behandeling plaats van het door [werkneemster] tegen Aanzet aanhangig gemaakte kort geding.
De uitspraak is bepaald op vandaag.
[werkneemster] is op 16 december 1996 bij de rechtsvoorganger van Aanzet in dienst getreden. Haar functie is die van de sociaal raadsvrouw. Haar salaris bedraagt € 2848,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, op basis van een arbeidsomvang van 36 uur per week.
[werkneemster] voerde haar werkzaamheden voor 24 uur per week uit op de locatie van het hoofdkantoor van Aanzet te Oss. Daarnaast was zij voor 4 uur per week werkzaam op de locatie van Aanzet te Heesch. Voor 8 uur per week was zij werkzaam op een locatie van de gemeente Oss, zowel op het zogenaamde Werkplein, als op het zogenaamde Zorgplein.
De gemeente Oss is de grootste subsidieverstrekker van Aanzet.
Op 19 oktober 2011 heeft zich een conflict voorgedaan tussen [werkneemster] en de heer [X], werkzaam voor de gemeente Oss. De heer [X] heeft zich hierover bij Aanzet beklaagd. Deze klacht heeft Aanzet op 19 oktober 2011 met [werkneemster] besproken, waarna Aanzet [werkneemster] op non-actief heeft gesteld, in afwachting van nader onderzoek. Bij brief van 27 oktober 2011 heeft Aanzet [werkneemster] ontslag aangezegd. Een voorgenomen gesprek over deze brief en de gevolgen daarvan heeft geen doorgang gevonden.
Aanzet stelt, dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die volledig voor rekening van [werkneemster] komen, op welke grond zij verzoekt de arbeidsovereenkomst per de eerste mogelijke datum te ontbinden zonder toekenning van enige vergoeding.
[werkneemster] bestrijdt het verzoek van Aanzet en de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Zij concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair voor het geval het verzoek wordt toegewezen tot toekenning van een ontbindingsvergoeding van € 100.000,00 bruto.
De kantonrechter stelt vast, dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
Grondslag verzoek, conflict met [X]
In haar verzoekschrift heeft Aanzet gesteld, dat de directe aanleiding voor het indienen van dit verzoek wordt gevormd door een recentelijk bij haar bekend geworden ernstige reeks aan klachten over [werkneemster] bij de belangrijkste subsidieverstrekker van Aanzet, de gemeente Oss.
Verder heeft zij bij haar besluit tot het indienen van dit verzoek meerdere andere incidenten laten meewegen.
De door Aanzet gestelde klachten van de gemeente Oss vormen kennelijk de directe aanleiding en de belangrijkste grond voor het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster].
De klachten van de gemeente Oss zijn omschreven in een (niet ondertekende) brief van 31 oktober 2011 van de heer [X]. Aanzet gaat kennelijk uit van de juistheid van deze klachten, althans maakt deze klachten over het functioneren van [werkneemster] tot de hare.
In genoemde brief worden de klachten samengevat als volgt omschreven:
- De heer [X] schrijft, dat hij met zeven medewerkers van de afdeling Publiekszaken Werk en Inkomen van de gemeente Oss heeft gesproken over hun ervaringen met de werkwijze van [werkneemster]. Deze ervaringen worden vervolgens geanonimiseerd in de brief vermeld. De namen van de betrokken medewerkers zijn niet in de verklaring opgenomen.
- Over het gesprek op 19 oktober 2011 schrijft de heer [X] het volgende:
“ de signalen, die ik tot en met oktober 2011 over mevrouw [werkneemster] heb weten te verzamelen, gaven een beeld van haar werkwijze, en gaven aanleiding om met mevrouw [A] mogelijke maatregelen te bespreken. De voorkeur was om mevrouw [werkneemster] uit te nodigen en met haar de klachten te bespreken. Maar als de gelegenheid zich zou voordoen om mevrouw [werkneemster] in een casus aan het werk te zien, dan zou ik mij nog een beter beeld kunnen vormen.
Deze mogelijkheid deed zich voor op 19 oktober. [werkneemster] begeleidde een klant voor een aanvraag. Alvorens het tot een aanvraag zou komen, vond er een ordegesprek plaats. De klant had een medewerker van Werk en Inkomen met de dood bedreigd en in het ordegesprek zou worden beoordeeld of de klant de veiligheid kon garanderen en de huisregels van de gemeente Oss kan onderschrijven. Mijn collega, de heer [Y], opende het gesprek door erop te wijzen, dat mevrouw [werkneemster] enkel als toehoorder bij het gesprek aanwezig mocht zijn. [werkneemster] ontging blijkbaar de strekking van het gesprek. Het duurde welgeteld 48 seconden voordat [werkneemster] zich meende te bemoeien met het gesprek. Haar interventie was: "Waar gaat dit gesprek eigenlijk over?" of woorden van gelijke strekking. Ik gaf aan dat aan haar niet het woord was gegeven en dat zij als toehoorder fungeerde. Desondanks probeerde zij het initiatief van het gesprek naar zich toe te trekken. Op mijn vraag of zij haar mond kon houden, liet zij verbaal en non-verbale blijken daar niet van gediend te zijn. Zij hanteerde in het gesprek vervolgens het argument, dat ik een "collega" van haar zou zijn en dat op grond daarvan zij ook rechten kon ontlenen voor haar bijdrage aan dit gesprek. Ik gaf aan dat ik geen collega van haar was en dat mijn positie in dit gesprek aanzienlijk anders was dan haar positie.
[werkneemster] weigerde impliciet te onderschrijven dat de ernstige bedreigingen aan het adres van mijn collega voor de gemeente Oss niet acceptabel zijn. Dat was wel het uitgangspunt van het ordegesprek, niet meer en niet minder. Haar reactie op de bedreigingen was echter, dat zij een klacht tegen deze collega had ingediend. Op mijn vraag of het indienen van een klacht bedreigingen aan het adres van mijn collega wellicht zouden legitimeren bleef zij het antwoord schuldig. Zij stelden domweg dat er "voor alles een aanleiding is en dat mensen het er soms ook naar maken" en dat wij daar "maar begrip voor moeten opbrengen", of woorden van gelijke strekking. Opmerkelijk was overigens dat de collega die bedreigd was kennelijk opeens geen collega van haar was. Geconfronteerd met deze tegenspraak vond zij dat "ambtenaren gewoon hun werk goed moeten doen en begrip moeten opbrengen", of woorden van gelijke strekking. Ik vroeg vervolgens of zij zich kon voorstellen dat mensen in een publieke taak in veilige omstandigheden tot een besluitvorming moeten kunnen komen, antwoordde zij dat "dit niet haar eerste belang is", of woorden van gelijke strekking.
Het ordegesprek ontaardde overigens. Mevrouw [werkneemster] probeerde het initiatief te nemen en de regie in het gesprek te houden, louter op basis van emotie. De strekking van het gesprek was zij echter kwijt. Ik heb de heer [Y] vervolgens het signaal gegeven dat hij het gesprek weer zou mogen overnemen. De heer [Y] rondde het gesprek vervolgens af. Daarbij kwam hij weer terug op de oorspronkelijke doelstelling van het gesprek en gaf de klant te kennen dat de grenzen van de dienstverlening door de gemeente wordt bepaald en "niet door U of mevrouw [werkneemster]".
Ik nodigde na afloop van het ordegesprek mevrouw [werkneemster] uit om elkaar buiten de spreekkamer te spreken. Ik vroeg aan haar waar ze nu mee bezig was en of zij de intentie van het gesprek nu wel had begrepen. Tevens legde ik haar voor door haar opstelling de klant juist gesterkt wordt in de idee dat ambtenaren bedreigd mogen worden. Zij stelde omgekeerd de vraag waar ik mee bezig was en dat zij probeerde begrip op te brengen voor de klant. Ik gaf (andermaal) aan dat de veiligheid van mijn collega's de inzet was van dit gesprek en dat zij ([werkneemster]) door haar gedrag impliciet en expliciet deze veiligheid nu ondermijnt. Tevens gaf ik aan dat ik haar op een afzonderlijk tijdstip, samen met heer [Y], zou willen spreken over een aantal andere signalen van mijn collega's. Zij gaf daarop als antwoord: "Ik kom toch niet". Daarop gaf ik aan dat ik mij dan genoodzaakt zag om mij met mijn klachten rechtstreeks tot haar leidinggevenden te richten. "Je doet maar", zo haar reactie."
De brief van de heer [X] van 31 oktober 2011 vermeldt tevens "de maatregelen die Werk en Inkomen aan haar oplegt". Deze komen erop neer dat [werkneemster] voorlopig niet meer rechtstreeks in contact mag treden met medewerkers van Werk en Inkomen. Aanzet wordt verzocht andere medewerkers in te zetten voor de spreekuren bij de gemeente. Deze maatregelen zouden gelden tot het moment "waarop de leiding van Aanzet kan garanderen dat de professionaliteit van mevrouw [werkneemster] in voldoende mate is geborgd en mevrouw [werkneemster] de huisregels die gelden voor de gemeente Oss volmondig accepteert en onderschrijft".
[werkneemster] heeft in haar verweerschrift de lezing van de heer [X] over het verloop van het gesprek van 19 oktober 2011 ten dele bestreden en ten dele gesteld dat zij een andere mening is toegedaan over de standpunten die de heer [X] inneemt.
Zij stelt dat zij een cliënt bijstond tijdens een gesprek met de gemeente en dat zij en de cliënt een intakegesprek verwachten. Het bleek echter een ordegesprek te zijn waarbij de cliënt door de gemeente bestraffend en corrigerend werd toegesproken over een, aldus de gemeente, doodsbedreiging van de cliënt aan het adres van een medewerker van de gemeente. [werkneemster] wordt verweten dat zij namens haar cliënt niet erkende dat sprake was van een doodsbedreiging. [werkneemster] stelt dat een dergelijke erkenning van haar niet kan worden verlangd, enerzijds niet omdat de cliënt ontkent dat sprake is geweest van een doodsbedreiging en anderzijds omdat de gang van zaken, objectief gezien, niet als een evidente doodsbedreiging kan worden geïnterpreteerd. [werkneemster] stelt, dat haar ten onrechte door de heer [X] het recht is ontzegd het woord te voeren. Zij stelt aan het gesprek deel te nemen omdat zij de belangenbehartiger van de cliënt is.
Over het gesprek met de heer [X] na afloop op de gang stelt [werkneemster] dat de heer [X] agressief tegen haar stond te schreeuwen omdat het gesprek met haar cliënt niet naar zijn wens verliep. Hij wilde, dat [werkneemster] zich ogenblikkelijk aan een ordegesprek met hem zou onderwerpen. Dat heeft zij geweigerd, naar zij stelt op goede gronden.
Omtrent de geanonimiseerde overige klachten stelt [werkneemster], dat zij zich van een aantal hiervan niets kan herinneren of zich er niets bij kan voorstellen. Zij betwist een aantal andere klachten dan wel zij geeft daarvan een andere lezing.
De kantonrechter stelt vast, dat de anoniem door de heer [X] genoemde klachten niet eerder dan en naar aanleiding van het verloop van het gesprek van 19 oktober 2011 zijn geuit. Ze zijn nimmer eerder dan in dit geding aan [werkneemster] voorgelegd. Haar is in ieder geval door Aanzet geen gelegenheid op een weerwoord geboden.
Uit de weergave van de standpunten van de heer [X] en [werkneemster] over het verloop van het gesprek van 19 oktober 2011 volgt, dat kennelijk bij [werkneemster] terecht de opvatting mocht leven dat het om een intakegesprek zou gaan. Eerst bij aanvang van het gesprek bleek dat het gesprek een ander karakter had. Uit niets blijkt, dat [werkneemster] gehouden zou zijn bij een `ordegesprek` slechts de functie van toehoorder te vervullen en niet gerechtigd zou zijn ter behartiging van de belangen van haar cliënt het woord te voeren. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, is ook niet duidelijk dat de heer [X] of de heer [Y] de bevoegdheid hebben [werkneemster] in een gesprek als dit het spreekrecht te ontzeggen.
Hieruit en uit een aantal andere kennelijke discussiepunten - bijvoorbeeld de positie van [werkneemster] als sociaal raadsvrouwe ten opzichte van een cliënt die de hem verweten doods-bedreiging bestrijdt - blijkt, dat de betrokkenen bij het gesprek van 19 oktober 2011 ten minste niet een gelijkluidend standpunt hebben omtrent de taak en positie van een sociaal raadsvrouwe. [werkneemster] verdedigt, dat zij in onafhankelijkheid en in het belang van haar cliënt dient te handelen. De heer [X] is kennelijk een andere mening toegedaan.
Uit het behandelde ter zitting is gebleken, dat de positie van de sociale raadslieden ten opzichte van de gemeenten, tegenover wie zij toch met enige regelmaat de belangen van hun cliënten hebben te behartigen, niet in de vorm van een statuut of iets dergelijks is geregeld. De vertegenwoordigster van Aanzet heeft ter zitting verwezen naar de functieomschrijving, die als bijlage 4 bij het verzoekschrift is overgelegd. Daarin echter is deze kwestie niet expliciet geregeld.
Hiervan valt [werkneemster] geen verwijt te maken. Het ligt op de weg van Aanzet om deze kwestie als goed werkgever voor haar personeelsleden te regelen, temeer daar zij in het verzoekschrift en ter zitting heeft verdedigd, dat de bij haar in dienst zijnde sociale raadslieden ook acht hebben te slaan op de belangen van haar subsidiënten, de betrokken gemeenten, waaronder de gemeente Oss.
Het komt de kantonrechter voor, dat het verschil in visie omtrent de taak en de positie van [werkneemster] als sociaal raadsvrouwe, in ieder geval voor een relevant deel, ten grondslag ligt aan het conflict van 19 oktober 2011.
Naar het oordeel van de kantonrechter zal [werkneemster] in een zekere mate van onafhankelijkheid de belangen van haar cliënten mogen verdedigen, uiteraard binnen de grenzen van de betamelijkheid. Voorstelbaar is, dat de grenzen van deze onafhankelijkheid anders gedefinieerd behoren te worden dan bijvoorbeeld ten aanzien van advocaten het geval is. Dat voor [werkneemster] en haar collega's deze grenzen duidelijk zijn gedefinieerd is niet gebleken.
Gezien dit alles is de kantonrechter van oordeel, dat de juistheid van de in de brief van de heer [X] van 31 oktober geformuleerde klachten in onvoldoende mate is komen vast te staan. De direct betrokkenen spreken elkaar op belangrijke punten tegen. Verklaringen van derden zijn niet voorhanden.
Wat er overigens zij van de juistheid van deze klachten, Aanzet had als goed werkgever deze klachten met [werkneemster] moeten bespreken en haar zo nodig de kans moeten geven haar functioneren aan te passen of te verbeteren en daarbij, zoals hiervoor overwogen duidelijkheid moeten geven over de grenzen van de onafhankelijkheid, waarbinnen zij haar functie moet vervullen. Dit is niet gebeurd.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Aanzet te vroeg de conclusie getrokken, dat beëindiging van het dienstverband gerechtvaardigd is.
Zij heeft deze conclusie niet mogen trekken uit de klacht van de heer [X]. Uit de formulering in de brief van 31 oktober 2011 van de door hem opgelegde maatregelen blijkt ook niet, dat hij de verstandhouding tussen hem en [werkneemster] als definitief verstoord ziet.
Hier komt nog bij, dat zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet duidelijk is dat de heer [X] de bevoegdheid heeft tot het opleggen van deze maatregelen. Van een standpunt van of namens het college van burgemeester en wethouders is niets gebleken. Een collega van de heer [X], de heer [Z], heeft kenbaar gemaakt dat wat hem betreft geen problemen met [werkneemster] bestaan. Ten slotte is in dit verband van belang, dat [werkneemster] slechts voor een beperkt deel van haar aanstelling werkzaam is op het zogenaamde Werkplein van de gemeente Oss, waar zij met de heer [X] te maken heeft.
Overige gronden voor het verzoek
Aanzet heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen ook onderbouwd met andere klachten over het functioneren van [werkneemster].
Zij heeft daarbij gewezen op de schulden van [werkneemster] die aanleiding waren tot het leggen van loonbeslagen onder Aanzet.
[werkneemster] heeft daarvan gezegd, dat zij na een verbroken relatie met een grote schuld is blijven zitten die is veroorzaakt door haar voormalige partner. Aanzet heeft dit niet tegengesproken.
De kantonrechter is ten aanzien van deze kwestie van oordeel, dat onvoldoende aannemelijk is geworden, dat [werkneemster] verweten kan worden dat zij niet in staat is haar eigen financiën te beheren, met als gevolg, dat zij niet in staat is als sociaal raadsvrouwe behoorlijk te functioneren. Kennelijk loopt het probleem al even en Aanzet heeft geen feiten gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de bewuste schulden aan een behoorlijk functioneren in de weg staan.
Aanzet heeft ook nog aangevoerd, dat [werkneemster] tekortgeschoten zou zijn in de cliëntregistratie en dat zij zich niet zou hebben geconformeerd aan de voor haar geldende werktijden. Tenslotte brengt zij een klacht van een opdrachtgever over een foldervoorziening ter sprake en wijst zij op veelvuldig ziekteverzuim.
[werkneemster] heeft ook deze klachten weersproken althans genuanceerd. Ze heeft gesteld dat tijdsregistratie gezien de grote werkdruk voor veel raadslieden een probleem was. Ook heeft zij verwezen naar het laatste functioneringsgesprek van 21 juni 2010. Uit het door haar overgelegde verslag daarvan blijkt niet van ernstige problemen.
Deze gronden rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter op zich zelf niet de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De door Aanzet aan haar verzoek ten grondslag gelegde stellingen rechtvaardigen, voor zover deze aannemelijk zijn geworden, niet de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Omdat Aanzet ongelijk krijgt zal zij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
veroordeelt Aanzet in de kosten van het geding tot vandaag aan de kant van [werkneemster] begroot op € 400,00 als bijdrage in de kosten van haar gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door Mr. J.P.M. van der Ham en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2012 in aanwezigheid van de griffier.