ECLI:NL:RBSHE:2012:BV9728

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 644
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting van bedrijfspand op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 maart 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch, die op grond van artikel 13b van de Opiumwet had besloten een bedrijfspand voor de duur van één jaar te sluiten. Dit besluit volgde op de ontdekking van een grote hoeveelheid softdrugs in het pand, wat door verzoeker niet werd ontkend. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan en of er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het handhavingsbeleid rechtvaardigden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om het pand te sluiten, gezien de aangetroffen softdrugs en de omstandigheden van de zaak. De rechter benadrukte dat de toepassing van bestuursdwang gericht is op het beëindigen en voorkomen van overtredingen van de Opiumwet. Verzoeker had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de softdrugs en dat de sluiting van het pand voor hem grote financiële gevolgen zou hebben. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het niet waarschijnlijk was dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester en de terughoudendheid van de rechter bij de toetsing van handhavingsbesluiten op basis van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/644
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2012
inzake
[verzoeker],
te Rosmalen,
verzoeker,
gemachtigde mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. drs. P.W. Elfring.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet besloten het bedrijfspand aan [adres] (kadastraal bekend gemeente ’s-Hertogenbosch [nummer]), met ingang 12 maart 2012 omstreeks 11.30 uur voor de duur van één jaar te sluiten.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 23 februari 2012 bezwaar gemaakt.
Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 15 maart 2012, waar verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. Naar aanleiding van de informatie dat vanuit een pand aan [adres] te
's-Hertogenbosch twee coffeeshops te 's-Hertogenbosch worden bevoorraad heeft de politie Brabant Zuid Oost onder leiding van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch een onderzoek verricht. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat transporten met vermoedelijk softdrugs plaatsvinden van het betreffende pand naar coffeeshop [1] aan het [adres 2] te 's-Hertogenbosch en coffeeshop [2] aan de [adres 3] te 's-Hertogenbosch. Op 1 september 2011 werd de eigenaar van het bedrijf dat gevestigd is aan [adres] te 's-Hertogenbosch als vervoerder van 231 voorgerolde joints, 5 zogenaamde weedcookies en 92,65 gram hennepproducten aangehouden. Daarna werd het pand op grond van de Opiumwet betreden. In het pand bevond zich op de eerste verdieping een verborgen ruimte waarin werd aangetroffen een hoeveelheid van 14.790 voorgerolde joints, 8.508,56 gram hennepproducten en 60 hash/weedcookies. Het pand gelegen aan [adres] is eigendom van verzoeker. Verzoeker verhuurt dit pand als bedrijfsruimte aan [huurder], eigenaar van [bedrijf] van 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2012.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder met inachtneming van het door verweerder ter zake gehanteerde beleid op grond van artikel 13b Opiumwet besloten het bedrijfspand aan [adres] te 's-Hertogenbosch met ingang 12 maart 2012 omstreeks 11.30 uur voor de duur van een jaar te sluiten. Artikel 13b van de Opiumwet is objectgericht. De toepassing van bestuursdwang strekt ertoe overtredingen van de Opiumwet te beëindigen en te voorkomen.
5. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat dat hij niet op de hoogte was van de aangetroffen softdrugs in het door hem verhuurde pand. Voorts heeft verzoeker gesteld dat hij er alles aan heeft gedaan om illegale handel in het pand te voorkomen en hij heeft toegezegd alle medewerking te verlenen om herhaling te voorkomen. Zo is de verhuur van het pand in handen van een erkende makelaar die onderzoek doet naar de achtergrond van potentiële huurders en de panden op regelmatige basis bezoekt. Dit is tussen september 2010 en september 2011 twee maal gebeurd. Volgens verzoeker kan verweerder in de motivering van het bestreden besluit ten aanzien van dit punt niet volstaan met de enkele overweging dat de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet objectgericht is. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat sluiting van de verhuurde bedrijfsruimte voor de duur van één jaar een groot financieel nadeel met zich brengt omdat de huurder naar alle waarschijnlijkheid zal stoppen met betalen van de huurpenningen en verzoeker de ruimte niet aan een ander kan verhuren.
Volgens verzoeker was er alleen maar sprake van opslag in het pand en er was geen sprake van handel. Verweerder heeft de betrokken belangen onvoldoende afgewogen en daarmee gehandeld in strijd met artikel 4:84 van de Awb.
6. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
7. De voorzieningrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om tot sluiting over te gaan. Op 1 september 2011 is een grote hoeveelheid softdrugs in het pand aangetroffen, hetgeen geenszins door verzoeker wordt ontkend. Deze middelen kunnen worden aangemerkt als een middel als bedoeld in lijst II. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een handelshoeveelheid softdrugs bestemd om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. De in het pand aangetroffen zeer grote hoeveelheid softdrugs was verpakt en bestemd voor verkoop in de twee hiervoor genoemde coffeeshops. Op grond hiervan kon verweerder in redelijkheid aannemen dat er softdrugs in het pand aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Niet in geschil is dat het pand kan worden aangemerkt als een lokaal in de zin van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verweerder is derhalve bevoegd om het pand te sluiten.
8. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt verweerder over beleidsvrijheid. De rechter dient sluitingsbevelen die zijn genomen krachtens artikel 13b van de Opiumwet op terughoudende wijze te toetsen. Het door verweerder gevoerde handhavingsbeleid gaat ervan uit dat een niet voor het publiek toegankelijk lokaal waarin drugshandel ten aanzien van softdrugs is geconstateerd, voor de duur van één jaar wordt gesloten. Hierbij wordt onder drugshandel verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig hebben van drugs. Verweerder hanteert bij het gebruikmaken van de bevoegdheid tot sluiting het “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente ’s-Hertogenbosch” van oktober 2008 (hierna: het handhavingsbeleid), welke -tezamen met het daarop van toepassing zijnde Handhavingarrangement- is gepubliceerd op 19 oktober 2008. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.
9. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb kan verweerder afwijken van het handhavingsbeleid indien handelen overeenkomstig het handhavingsbeleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De stelling van verzoeker dat hij niet op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de opslag van softdrugs of het handhavingsbeleid, leveren geen omstandigheden op die noopt tot afwijking van het handhavingsbeleid. De gevolgen van de aanwezigheid van een grote hoeveelheid softdrugs in een huurpand wanneer het aankomt op bestuurlijke handhaving, komen voor rekening van de verhuurder. Hetzelfde geldt voor de stelling van verzoeker dat hij door de sluiting van het pand voor de duur van één jaar groot financieel nadeel zal lijden. Dit financiële nadeel is het directe gevolg van de sluiting en moet daarom worden geacht bij de vaststelling van het beleid te zijn meegewogen. Reeds daarom kan dit niet als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb worden aangemerkt.
10. Hetgeen door verzoeker is aangevoerd over het tijdsverloop tussen de vondst van de softdrugs in het pand en het voorgenomen besluit en de stelling dat de huurder geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt leidt vooralsnog niet tot de conclusie dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder ingevolge artikel 4:84 van de Awb hadden moeten nopen tot afwijking van zijn beleid tot sluiting van het gehele bedrijfspand voor de duur van één jaar.
11. Gelet op het hiervoor overwogene acht de voorzieningenrechter het thans niet waarschijnlijk dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft zodat de voorzieningenrechter om deze reden geen termen aanwezig acht een voorlopige voorziening te treffen. Het daartoe strekkende verzoek zal daarom worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in openbaar uitgesproken op
23 maart 2012.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschriften verzonden: