ECLI:NL:RBSHE:2012:BV7482

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
806136
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tegen de Ontvanger van de Belastingdienst inzake stopzetting voorlopige hypotheekrenteaftrek

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], dat de Ontvanger van de Belastingdienst hen alsnog zou betalen de sinds de stopzetting onthouden voorlopige teruggave van hypotheekrenteaftrek, tot en met december 2011 begroot op € 12.996,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De eisers, die al sinds 1993 maandelijks teruggave ontvingen, stelden dat de Belastingdienst de voorlopige teruggave in 2011 plotseling had stopgezet omdat zij hun aangifte over 2009 nog niet hadden ingediend, terwijl zij uitstel hadden gekregen voor deze aangifte. De eisers voerden aan dat de stopzetting van de teruggave hen financieel in de problemen bracht en dat de kantonrechter te Eindhoven bevoegd was, omdat het onderwerp van het kort geding een geldvordering betrof van minder dan € 25.000,-. De Ontvanger voerde verweer en stelde dat de kantonrechter niet bevoegd was, omdat de bevoegde Ontvanger de Ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest/Kantoor Breda was. Ook stelde de Ontvanger dat er geen spoedeisend belang was en dat er geen voorlopige aanslag over 2011 was vastgesteld, wat een voorwaarde was voor de uitbetaling van de voorlopige teruggave. De kantonrechter oordeelde dat de Ontvanger niet kon worden verplicht tot uitbetaling van de voorlopige teruggave, omdat er nog geen voorlopige aanslag was opgelegd. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten diende te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, Locatie Eindhoven
in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [plaats],
eisers,
beiden procederend in persoon bij monde van [eiser sub 1],
t e g e n:
de Ontvanger van de Belastingdienst/Oost Brabant,
(mede) gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna genoemd “[eisers]” en “de Ontvanger”.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding met producties;
b. de door de griffier gemaakte aantekeningen van de mondelinge behandeling die op 14 februari 2012 heeft plaatsgevonden, met de aangehechte ten tijde van de mondelinge behandeling door de Ontvanger overgelegde pleitaantekeningen en de ten tijde van de mondelinge behandeling overgelegde producties.
2. Het geschil
2.1.1. [eisers] stellen het volgende:
[eisers] ontvangen al sinds 1993 maandelijks teruggave van de Belastingdienst van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in verband met hypotheekrenteaftrek van de eigen woning (hierna: “de voorlopige teruggave”). De Belastingdienst heeft de voorlopige teruggave in 2011 plotseling stopgezet omdat [eisers] de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 nog niet hebben ingediend. [eisers] hebben echter van de Belastingdienst uitstel gekregen voor het doen van aangifte over het jaar 2009. Om die reden kan en mag de Belastingdienst uitbetaling van de voorlopige teruggave over 2011 niet stopzetten. Uitgebreide correspondentie van [eisers] met de Belastingdienst heeft de Belastingdienst niet anders doen beslissen. De vorderingen van [eisers] zijn spoedeisend nu [eisers] financieel afhankelijk zijn van de voorlopige teruggave. De kantonrechter te Eindhoven is bevoegd nu het onderwerp van dit kort geding een geldvordering lager dan € 25.000,- betreft en de kennelijk bevoegde persoon bij de Belastingdienst kantoor houdt te Eindhoven.
2.1.2. [eisers] vorderen dat de Ontvanger wordt veroordeeld om aan [eisers] alsnog te betalen de sinds de stopzetting onthouden voorlopige teruggave, tot en met december 2011 begroot op € 12.996,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag. Daarnaast vorderen [eisers] dat de Ontvanger wordt veroordeeld tot hervatting van de stopgezette voorlopige teruggave, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week. Ten slotte vorderen [eisers] dat de Ontvanger wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.2. De Ontvanger voert, kort weergegeven, het volgende verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] dan wel tot het afwijzen van de vorderingen van [eisers] met veroordeling van [eisers] in de proceskosten:
De kantonrechter te Eindhoven is niet bevoegd omdat de bevoegde Ontvanger de Ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest/Kantoor Breda betreft. Daarnaast hebben [eisers] onvoldoende gesteld waaruit een spoedeisend belang bij hun vorderingen zou blijken. Bij een geldvordering in kort geding geldt een verzwaarde motiveringseis, terwijl [eisers] zonder onderbouwing slechts stellen dat zij een financieel probleem hebben als niet uiterlijk in januari 2012 tot uitbetaling wordt overgegaan.
[eisers] komt daarnaast geen aanspraak op een voorlopige teruggave over het jaar 2011 toe omdat door de Inspecteur nog geen (voorlopige) aanslag over het jaar 2011 is vastgesteld. Een (voorlopige) aanslag is (een eerste) voorwaarde om te kunnen toekomen aan uitbetaling van een voorlopige teruggave. Er is dus geen sprake van stopzetting van de voorlopige teruggave nu er nog geen aanslag aan [eisers] is opgelegd. Het traject om te komen tot een voorlopige teruggave over het jaar 2011 is wel in werking gezet. Dit blijkt ook uit de brieven van de Inspecteur van 11 januari 2012 en 7 februari 2012. [eisers] zijn dit kort geding zonder belang gestart (of hebben er zonder belang toe besloten dit geding niet in te trekken), nu zij wisten dat het traject om te komen tot een voorlopige aanslag in werking is gezet en zij niet hebben gereageerd op telefonische boodschappen van de Ontvanger op 8 en 9 februari 2012.
2.3. Op de overige stellingen van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van dit geschil, in het vervolg van deze uitspraak ingegaan.
3. De beoordeling in kort geding
3.1. In de onderhavige procedure, strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening, dient de vordering slechts te worden toegewezen indien aannemelijk is dat de kantonrechter een overeenkomstige vordering in de bodemprocedure zal toewijzen, waarbij tevens de wederzijdse belangen van partijen, waaronder het belang van [eisers] bij onverwijlde toewijzing enerzijds en het restitutierisico anderzijds, dienen te worden afgewogen.
3.2. Het verweer van de Ontvanger dat de kantonrechter te Eindhoven onbevoegd zou zijn, wordt verworpen. [eisers] hebben hun vordering per gewone brief voorgelegd aan enige rechterlijke instanties, waarna uiteindelijk de Voorzieningenrechter van Rechtbank Breda, Sector Bestuursrecht (hierna: “de Voorzieningenrechter”), bij uitspraak van 20 januari 2012 heeft bepaald dat in het onderhavige geschil de civiele rechter als restrechter bevoegd is. Aan die beslissing is de kantonrechter ingevolge artikel 8:71 Algemene Wet Bestuursrecht gebonden. Vast staat dat de Ontvanger (mede) kantoor houdt te Eindhoven. Uit de door hen als productie A overgelegde brief van de Belastingdienst van 16 december 2011 hebben [eisers] mogen begrijpen dat zij hun vordering moesten richten tot de ‘Belastingdienst te Eindhoven’; zij worden in die brief voor hervatting van de voorlopige aanslag immers expliciet verwezen naar het kantoor te Eindhoven. Het verweer dat de kantonrechter te Eindhoven niet bevoegd zou zijn, wordt dus verworpen.
3.3. Ook het verweer dat onvoldoende zou zijn gesteld om te kunnen oordelen tot spoedeisendheid van de vorderingen van [eisers] wordt verworpen. Anders dan de Ontvanger stelt, oordeelt de kantonrechter dat [eisers] voldoende hebben gesteld om aannemelijk te maken dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevorderde voorlopige voorziening. Zij hebben in dit verband onweersproken gesteld dat zij bij uitblijven van uitbetaling van de voorlopige teruggave aanvullende financiering (geldlening) moeten verkrijgen om aan hun financiële verplichtingen te kunnen blijven voldoen. De Ontvanger heeft hiertegen slechts in algemene bewoordingen verweer gevoerd en heeft niet betwist dat [eisers] financieel afhankelijk zijn van de voorlopige teruggave. Het beroep dat de Ontvanger doet op de verzwaarde motiveringseis bij geldvorderingen in kort geding komt - anders dan de Ontvanger stelt - pas aan de orde bij de afweging van de belangen van partijen bij toe- of afwijzing van de gevorderde voorlopige voorziening en niet reeds bij de toets of sprake is van spoedeisendheid.
3.4. In het inhoudelijke geschil tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties in ieder geval vast dat over het jaar 2011 (nog) geen voorlopige aanslag is opgelegd. Deze stelling van de Ontvanger werd ten tijde van de mondelinge behandeling door [eisers] bevestigd. De kantonrechter acht dit feit van doorslaggevend belang voor de vraag of de vorderingen van [eisers] kunnen worden toegewezen. Door de Ontvanger is terecht betoogd dat voor het (hervatten van het) betalen van de voorlopige teruggave over 2011, noodzakelijk is dat een (voorlopige) aanslag/teruggave over 2011 is vastgesteld. Daarvan is (nog) geen sprake. De Ontvanger kan daarom niet worden verplicht tot uitbetaling van de voorlopige teruggave, zodat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen. De kantonrechter wil daarbij niet onvermeld laten dat op de mondelinge behandeling van 14 februari 2012 door de Ontvanger is verklaard dat de voorlopige aanslag over 2011 zeer waarschijnlijk vóór 1 maart 2012 zal worden vastgesteld.
3.5. De kantonrechter kan [eisers] geen ongelijk geven in hun stellingen dat de Belastingdienst zeer onduidelijk heeft gecommuniceerd over de reden waarom geen voorlopige teruggave werd uitbetaald. De Inspecteur heeft meermaals de nadrukkelijke suggestie gewekt dat er wel een (voorlopige) aanslag over 2011 was vastgesteld, maar dat (hervatting van de) uitbetaling daarvan pas zou plaatsvinden als de belastingaangifte over 2009 zou zijn ingediend. Deze suggestie blijkt uit het gebruik van de woorden ‘hervatten’, ‘gestopt’ en ‘weer worden uitgekeerd’ in de als producties A en C overgelegde brieven van de Belastingdienst van 23 november 2011 en 16 december 2011 en de in de brief van 23 november 2011 gegeven uitleg. In deze procedure is gebleken dat een geheel andere reden aan het uitblijven van een betaling ten grondslag ligt, namelijk het ontbreken van een voorlopige aanslag. Deze miscommunicatie is in het leven geroepen en in stand gehouden door de Belastingdienst. Dat de genoemde brieven zijn verzonden door (of namens) de Inspecteur en niet door de Ontvanger, laat de kantonrechter in het kader van de proceskostenveroordeling voor rekening en risico van de Ontvanger komen. Ontvanger en Inspecteur presenteren zich immers jegens het publiek doorgaans als één overheidsorgaan (www.belastingdienst.nl) en voor de burger is niet altijd even duidelijk welke taken en bevoegdheden aan de Inspecteur toekomen en welke aan de Ontvanger.
Op grond van deze overweging oordeelt de kantonrechter dat - hoewel [eisers] in deze procedure ten aanzien van hun vorderingen in het ongelijk worden gesteld - de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
4. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [eisers] af;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.