ECLI:NL:RBSHE:2012:BV7476
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid en boete in de hippische sport
In deze zaak vorderde de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (hierna: de Federatie) dat de ouders en de dochter [gedaagde sub 1] hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een boete van € 939,28, plus rente. De Federatie stelde dat [gedaagde sub 1] als lid van de federatie had deelgenomen aan een dressuurwedstrijd en door het Tuchtcollege was veroordeeld tot een boete van € 750,= wegens gedrag dat niet in overeenstemming was met de regels van de federatie. De ouders en de dochter voerden aan dat de boete niet opgeëist kon worden, omdat deze was opgelegd voor het gedrag van de vader, en niet van [gedaagde sub 1] zelf. Bovendien stelden zij dat aan niet-leden, zoals de ouders, geen boete kon worden opgelegd.
De kantonrechter in Eindhoven oordeelde dat de Federatie niet ontvankelijk was in haar vordering tegen de ouders, omdat de boete niet aan hen was opgelegd. De rechter overwoog dat de Federatie de ouders mogelijk als wettelijk vertegenwoordigers van [gedaagde sub 1] in rechte wilde betrekken, maar dat dit niet mogelijk was, aangezien [gedaagde sub 1] op het moment van dagvaarden al meerderjarig was. De rechter benadrukte dat de vordering uit hoofde van een boete niet kon worden toegewezen als deze was gebaseerd op een regel die in strijd was met de wet.
In dit geval was de boete opgelegd op basis van een verenigingsbesluit dat iemand verantwoordelijk stelde voor het gedrag van een ander, zonder dat er sprake was van gezag. Dit werd als strijdig met de goede zeden beschouwd. De rechter wees de vordering van de Federatie af en veroordeelde de Federatie in de verletkosten van de ouders en dochter, begroot op € 100,=. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. Knaapen op 12 januari 2012.