ECLI:NL:RBSHE:2012:BV3800

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/126
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting van loods wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 februari 2012 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de burgemeester om een loods te sluiten vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De burgemeester had op 20 december 2011 besloten om het bedrijfspand aan [adres 1] te sluiten voor de duur van één jaar, nadat er een hennepkwekerij was aangetroffen. Verzoeker, de eigenaar van de loods, maakte bezwaar tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij stelde dat het besluit onrechtmatig was omdat het betrekking had op het verkeerde adres en dat hij niet als belanghebbende was gehoord.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de loods te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Ondanks de onjuiste vermelding van het adres in het primaire besluit, was het voor verzoeker duidelijk dat de loods werd bedoeld. De burgemeester had de fout tijdig hersteld in een nader besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het besluit te schorsen, aangezien de aangetroffen hennepplanten als een middel als bedoeld in de Opiumwet konden worden aangemerkt en er sprake was van een handelshoeveelheid.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoeker naar verwachting geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter benadrukte dat de gevolgen van de sluiting voor rekening van de verhuurder komen en dat verzoeker voldoende gelegenheid had gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen. De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/126
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2012
inzake
[verzoeker],
te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. J. Wassink,
tegen
de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. P.W.G.M. Christophe.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [zoon] (hierna: de zoon van verzoeker).
<b>Procesverloop</b>
Bij primair besluit van 20 december 2011 heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet besloten het bedrijfspand aan de [adres 1] (kadastraal bekend [kadastergegevens]), met ingang 12 januari 2012 omstreeks 13.30 uur voor de duur van één jaar te sluiten.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 5 januari 2012 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 11 januari 2012 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 11 januari 2012 heeft verweerder de gemachtigde van verzoeker op de hoogte gesteld dat bij besluit van 20 december 2011 bedoeld is de loods, gevestigd aan het adres [adres 2] te [plaats] (kadastraal bekend [kadastergegevens]) en niet het adres [adres 1] te [plaats] (kadastraal bekend [kadastergegevens])
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 31 januari 2012, waar verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is de zoon van verzoeker verschenen.
<b>Overwegingen</b>
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. Naar aanleiding van een onderzoek van de energiemaatschappij Enexis waaruit is gebleken dat in de straat [straat] te [plaats] buitensporig veel elektriciteit werd gebruikt, is door het hennepteam van de regiopolitie Brabant Noord op 13 april 2011 omstreeks 11.30 uur een nader onderzoek ingesteld op het perceel gelegen aan [adres 1] te [plaats]. In de bedrijfsloods achter de woning op dit adres is een hennepkwekerij aangetroffen. Onder toezicht van de rapporteur werd de hennepkwekerij ontmanteld, waarbij 60 assimilatielampen, 622 hennepplanten, 4 ventilatoren, 2 schakelborden, 2 tijdschakelaars, 1 dompelpomp, 2 temperatuur/ventilatieregelaren in beslag zijn genomen. Uit onderzoek aan de elektriciteitsmeter is gebleken dat sprake was van diefstal van stroom. Het testen van de hennepplanten leverde viermaal een positieve indicatie van hennep op. Het rapport vermeldt verder dat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de zoon van verzoeker eigenaar van het pand is. Later is gebleken dat hij dit gezamenlijk is met verzoeker en diens echtgenote (de moeder van de zoon van verzoeker). De loods werd door verzoeker en zijn echtgenote - gedeeltelijk - aan hun zoon verhuurd, die deze sinds 16 maart 2011 heeft verhuurd aan een derde. Het bestreden besluit is gericht aan "de heer [naam]" en is gestuurd naar het adres [adres 1] te [plaats], zijnde het adres van de woning van de zoon. De bewuste loods is gelegen achter de woning van de zoon op het perceel [adres 2] te [plaats] en heeft ook een andere kadastrale aanduiding dan de woning. In het bestreden besluit is melding gemaakt van een bedrijfspand aan [adres 1] te [plaats] alwaar een hennepkwekerij is aangetroffen. Voorts is onder meer vermeld dat de rapportage van de politie van 12 mei 2011 deel uit maakt van het besluit. Bij brief van 11 januari 2012 heeft verweerder het juiste adres van de loods en de juiste kadastrale aanduiding van de loods weergegeven.
4. Naar aanleiding van het voornemen om de loods voor een jaar te sluiten is de zoon van verzoeker op zijn verzoek op 29 september 2011 gehoord. Hij heeft aangevoerd dat hij de loods gebruikt voor zijn werk en dat hij in financiële problemen komt indien hij de loods een jaar lang niet kan gebruiken. Hij heeft de loods destijds verhuurd aan [huurder]. Hij noch zijn echtgenote hebben gemerkt dat de loods geschikt is gemaakt voor het telen van hennepplanten. Waarschijnlijk is van de nooduitgang van de achterzijde van de loods gebruik gemaakt. Toen de zoon van verzoeker ontdekte dat er een nieuw slot op de tussendeur en de loods was geplaatst heeft hij de huurder [huurder] gesommeerd daarvan een sleutel te geven. Nog voor hij deze sleutel heeft ontvangen heeft de politie een inval gedaan.
5. Bij primair besluit van 20 december 2011 heeft verweerder met inachtneming van het “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente ’s-Hertogenbosch oktober 2008” op grond van artikel 13b Opiumwet besloten het bedrijfspand aan de [straat] met ingang 12 januari 2012 omstreeks 13.30 uur voor de duur van een jaar te sluiten. Artikel 13b van de Opiumwet is objectgericht. De toepassing van bestuursdwang strekt ertoe overtredingen van de Opiumwet te beëindigen en te voorkomen.
6. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onrechtmatig is omdat het ziet op de woning op het perceel [adres 1] te [plaats] en voor het sluiten van een woning niet de juiste procedure is gevolgd, terwijl verweerder in werkelijkheid voornemens is de loods op het perceel [adres 2] (kadastraal bekend [kadastergegevens]) te sluiten. Verzoeker is van mening dat hij geen belanghebbende bij het besluit is omdat hij niet de rechthebbende is van het perceel [adres 1]. Omdat verweerder de bedoeling heeft om de loods achter de woning te sluiten had het bestreden besluit ook aan verzoeker moeten worden gezonden en is hij van mening hij ten aanzien van dit voornemen ten onrechte niet is gehoord. Verzoeker wil in de gelegenheid worden gesteld zijn bezwaren in de bezwaarfase naar voren te brengen. Om deze reden verzoekt hij om schorsing van het besluit.
7. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
8. De voorzieningrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om tot sluiting over te gaan. Niet in geschil is dat de aangetroffen hennepplanten kunnen worden aangemerkt als een middel als bedoeld in lijst II en dat er sprake is van een handelshoeveelheid hennepplanten bestemd om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Op grond hiervan kon verweerder in redelijkheid aannemen dat er hennep in de loods aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Evenmin is in geschil dat de loods kan worden aangemerkt als een lokaal in de zin van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verweerder is derhalve in beginsel bevoegd om de loods te sluiten.
9. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder onder de gegeven omstandigheden bevoegd is het betreffende bedrijfspand te sluiten nu het primaire besluit aanvankelijk aan de zoon van verzoeker is toegezonden en in het besluit het adres en de kadastrale aanduiding van de woning van verzoekers zoon is vermeld in plaats van het juiste adres en de juiste kadastrale aanduiding van de loods. De voorzieningenrechter acht dit echter geen aanleiding voor schorsing van het primaire besluit. Vast staat immers dat in het rapport van de regiopolitie Brabant Noord melding gemaakt wordt van de achter de woning op het perceel [adres 1] gelegen loods alwaar 622 hennepplanten zijn aangetroffen alsmede apparatuur geschikt om grote hoeveelheden hennepplanten te telen. Voorts wordt zowel in het voornemen tot sluiting van het pand [adres 1] te [plaats] als in het primaire besluit gesproken over de sluiting van het bedrijfspand. Weliswaar zijn een onjuist adres en kadastrale aanduiding vermeld, maar uit de gedingstukken en het bestreden besluit blijkt onmiskenbaar dat verweerder heeft besloten de loods te sluiten en niet de woning. Daar komt nog bij dat verweerder gebruikmakende van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb het bestreden besluit op 11 januari 2012 heeft gewijzigd in die zin dat het juiste adres en de juiste kadastrale aanduiding voor de loods is aangegeven en dit alsnog aan verzoeker heeft toegezonden. Op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt het bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit. Dat verzoeker aanvankelijk niet van het voornemen om de loods te sluiten door verweerder op de hoogte is gesteld kan evenmin tot schorsing van het bestreden besluit leiden. Verzoeker is blijkens het door hem ingediende bezwaarschrift en verzoek om een voorlopige voorziening immers tijdig in kennis gesteld van het bestreden besluit en heeft daartegen (als mede eigenaar en dus belanghebbende) tijdig bezwaar gemaakt. Voorts is verzoeker voldoende in de gelegenheid gesteld zijn materiële bezwaren bekend te maken. De voorzieningenrechter acht verzoeker ten aanzien van dit punt daarom niet in zijn belangen geschaad. Dat verzoeker(s gemachtigde) ervoor heeft gekozen in de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure enkel formele gronden naar voren te brengen, komt voor zijn rekening en risico.
10. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt verweerder over beleidsvrijheid. Het door verweerder gevoerde handhavingsbeleid gaat ervan uit dat een niet voor het publiek toegankelijk lokaal waarin drugshandel ten aanzien van softdrugs is geconstateerd, voor de duur van één jaar wordt gesloten. Hierbij wordt onder drugshandel verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig hebben van drugs. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.
11. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb kan verweerder afwijken van het handhavingsbeleid indien handelen overeenkomstig het handhavingsbeleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De stelling van verzoeker(s zoon) dat hij niet op de hoogte zou zijn geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, levert geen omstandigheid op die noopt tot afwijking van het handhavingsbeleid. De gevolgen die een hennepkwekerij vanuit een huurpand heeft wanneer het aankomt op bestuurlijke handhaving, komen voor rekening van de verhuurder. Hetzelfde geldt voor de stelling van verzoeker en zijn zoon dat zij door de sluiting van het pand voor de duur van één jaar groot financieel nadeel zullen lijden. Dit financiële nadeel is het directe gevolg van de sluiting en moet daarom worden geacht bij de vaststelling van het beleid te zijn meegewogen. Reeds daarom kan het niet als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb worden aangemerkt.
12. Hoewel (de gemachtigde van) verzoeker geen inhoudelijke gronden aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd heeft verzoekers zoon ter zitting verzoeker aangevuld en aangegeven dat bij panden waar een hennepkwekerij is aangetroffen aan de [weg 1], de [weg 2] en [adres 3] te [plaats] niet is overgegaan tot sluiting. De voorzieningenrechter vat dit op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, hetwelk evenwel op geen enkele wijze is onderbouwd.
13. Ook overigens leidt hetgeen door verzoeker en zijn zoon ter zitting is aangevoerd vooralsnog niet tot de conclusie dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder ingevolge artikel 4:84 van de Awb hadden moeten nopen tot afwijking van zijn beleid tot sluiting van het gehele bedrijfspand voor de duur van één jaar.
14. Gelet op vorenstaande overwegingen acht de voorzieningenrechter het thans niet waarschijnlijk dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft zodat de voorzieningenrechter om deze reden geen termen aanwezig acht een voorlopige voorziening te treffen. Het daartoe strekkende verzoek zal daarom worden afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
16. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. H.J. van der Meiden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2012.
<HR>
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>
Afschriften verzonden: