ECLI:NL:RBSHE:2012:BV3555

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825543-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schieten met CO2-wapen op kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan kinderen door met een CO2-wapen/gasdrukpistool op hen te schieten. De feiten vonden plaats op 20 oktober 2011 in Eindhoven, waar de verdachte samen met een medebewoner vanaf een balkon kogeltjes op kinderen afvuurde die buiten stonden tijdens een ontruimingsoefening. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, omdat er geen deugdelijk technisch onderzoek was verricht naar de afstand en kracht van de kogeltjes. De slachtoffers stonden met hun rug naar het balkon, wat de kans op ernstig letsel verder verminderde. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van de subsidiaire tenlasteleggingen van mishandeling en bedreiging, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedragingen niet konden worden gekwalificeerd als medeplegen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededader niet voldoende samenwerkten om te spreken van een gezamenlijke uitvoering van de feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en verslavingsproblematiek, en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825543-11
Datum uitspraak: 13 februari 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 december 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer1] (geboren op [geboortedatum] 1998), opzettelijk en
met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
met zijn mededader, althans alleen, (vanaf een balkon, in elk geval een hoger
gelegen positie, over een afstand van ongeveer 20 meter), met een
CO2-wapen/gasdrukpistool, meerdere, althans een pellets/kogeltjes/projectielen
heeft afgevuurd/verschoten op/tegen en/of in de richting van die [slachtoffer1],
waarbij die [slachtoffer1] werd getroffen in diens lichaam door (een van) die/dat
pellet(s)/kogeltje(s)/projectiel(en), terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 303/302 jo. 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer1]) heeft mishandeld, door met zijn mededader, althans alleen, met een CO2-wapen/gasdrukpistool, een pellet/kogeltje/projectiel af te vuren / te verschieten tegen/
in het lichaam van die [slachtoffer1], waardoor voornoemde [slachtoffer1] letsel heeft bekomen en/
of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 20 oktober 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer2] (geboren op [geboortedatum] 1998), opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
met zijn mededader, althans alleen, (vanaf een balkon, in elk geval een hoger
gelegen positie, over een afstand van ongeveer 20 meter), met een
CO2-wapen/gasdrukpistool, meerdere, althans een pellets/kogeltjes/projectielen
heeft afgevuurd/verschoten op/tegen en/of in de richting van die [slachtoffer2],
waarbij die [slachtoffer2] werd getroffen in diens lichaam door (een van) die/dat
pellet(s)/kogeltje(s)/projectiel(en), terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 303/302 jo. 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten S.G.F.
van Kessel) heeft mishandeld, door
met zijn mededader, althans alleen, met een CO2-wapen/gasdrukpistool, een
pellet/kogeltje/projectiel af te vuren / te verschieten tegen/in het lichaam
van die [slachtoffer2], waardoor voornoemde [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 20 oktober 2011 te Eindhoven
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens)
ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer3] (geboren
op [geboortedatum] 1996) en/of [slachtoffer4] (geboren op [geboortedatum] 1996), opzettelijk
en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
met zijn mededader, althans alleen, (vanaf een balkon, in elk geval een hoger
gelegen positie, over een afstand van ongeveer 20 meter), met een
CO2-wapen/gasdrukpistool, meerdere, althans een pellets/kogeltjes/projectielen
heeft afgevuurd/verschoten in de richting van die [slachtoffer3] en/of [slachtoffer4]),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 303/302 jo. 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 20 oktober 2011 te Eindhoven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
[slachtoffer3] en/of [slachtoffer4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een
CO2-wapen/gasdrukpistool, meerdere, althans een pellets/kogeltjes/projectielen
afgevuurd/verschoten in de richting van die [slachtoffer3] en/of [slachtoffer4];
(artikel 285 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.1
Vaststaande feiten.
Verdachte heeft op 20 oktober 2011 samen met een medebewoner van zijn verblijfplaats bij het Leger des Heils, vanaf het balkon van de flatwoning aan de Gounodlaan in Eindhoven met een CO2-wapen/ gasdrukpistool een aantal malen met loden kogeltjes geschoten. Verdachte heeft verklaard dat ze op kinderen wilden schieten omdat het grappig was hoe ze zouden reageren als ze bijvoorbeeld op de benen geraakt zouden worden. Verdachte heeft ook verklaard dat de afstand vanaf het balkon tot de kinderen zeker 15 meter was.2
De medebewoner/medeverdachte heeft verklaard dat hij samen met [verdachte1] vanaf het balkon van de flatwoning in Eindhoven een aantal malen met loden kogeltjes heeft geschoten.3
Op 20 oktober 2011 heeft [slachtoffer1] aangifte4 gedaan dat hij tijdens een brandoefening op school in Eindhoven een luide knal hoorde die uit een bibigun of luchtbuks leek te komen en dat hij voelde dat hij geraakt werd aan zijn linkerzij en dat dat pijn deed en hij zich aan zijn verwonding heeft laten behandelen door de EHBO op school.
Op 20 oktober 2011 heeft [slachtoffer2] aangifte5 gedaan dat hij tijdens een ontruimings- oefening van zijn school in Eindhoven op een veldje stond aan de voorzijde van zijn school en hij ineens pijnprikkel voelde ter hoogte van zijn rechterelleboog en toen hij keek, dat hij een bloedend wondje zag.
Op 20 oktober 2011 heeft [slachtoffer3] aangifte6 gedaan dat hij op de Gounodlaan in Eindhoven liep en een knal hoorde en zag dat er direct naast hem een soort rubber kogeltje afketste. Hierdoor was hij erg geschrokken en voelde zich ook bang en angstig.
Op 20 oktober 2011 heeft [slachtoffer4] aangifte7 gedaan dat hij bij een flat vlak bij zijn school in Eindhoven een harde knal hoorde en hij daar erg van is geschrokken.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte bepleit de raadsvrouw verdachte vrij te spreken van alle primair tenlastegelegde varianten.
Dat er geen bewezenverklaring kan volgen voor het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is tweeërlei van aard. Allereerst is de kans dat de slachtoffers door het gebruik van de luchtbuks door cliënt zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen erg klein. Verdachte heeft ervaring met het schieten van een luchtbuks. De kans dat verdachte de slachtoffers op een andere plek zou raken op een plek anders dan waar verdachte op richtte is te gering om een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letstel aan te nemen. Bovendien is de kans op zwaar lichamelijk letsel op een afstand van 20 meter erg klein. Kogels verliezen hun kracht naarmate de afstand groter wordt. Verdachte richtte zoals blijkt uit zijn verklaringen niet op het hoofd van de slachtoffers en derhalve kan er niet gesproken worden van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast is er geen bewijs voor medeplegen. Verdachte heeft tegen medeverdachte gezegd te stoppen met schieten en heeft zich aldus van zijn handelen gedistanciëerd.
Ten aanzien van de onder 3 subsidiair tenlastegelegde bedreiging wordt eveneens vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van opzet op bedreigen. Bovendien stelt enkel de heer [slachtoffer3] dat hij zich angstig voelde.
Het oordeel van de rechtbank.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de gedragingen van verdachte [verdachte1] en de medeverdachte [verdachte2] kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen, in
de zin van "tezamen en in vereniging met een ander begaan" zoals bij alle primaire en subsidiaire feiten ten laste is gelegd.
Voor beantwoording van die vraag dient de rechtbank eerst te beoordelen of de verklaring van verdachte [verdachte1] dan wel de verklaring van de medeverdachte [verdachte2] betrouwbaar is. Medeverdachte heeft verklaard dat hij met het CO2-pistool niet op mensen heeft geschoten8 en verdachte heeft verklaard dat zij vooraf hebben afgesproken op de kinderen te schieten die op het veld bij de school stonden.9
Op basis van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting ziet de rechtbank geen aanleiding te concluderen dat de door verdachte [verdachte1] afgelegde bekennende verklaring niet betrouwbaar zou zijn. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van het feit dat verdachte vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven en zichzelf daarbij heeft belast en niet valt in te zien noch is gebleken waarom hij dit valselijk zou doen. Bovendien wordt de verklaring van verdachte [verdachte1] op onderdelen ondersteund door de verschillende aangiften zoals die zijn gedaan. De verklaring van medeverdachte [verdachte2]10 acht de rechtbank minder betrouwbaar. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [verdachte2] ongeloofwaardig is voor zover deze inhoudt dat [verdachte1] en hij niets tegen elkaar hebben gezegd op het balkon met betrekking tot het resultaat van het schieten met het CO2-pistool toen het wapen werd doorgegeven en dat zij van elkaar niet hebben gezien waarop werd geschoten.
Uitgaande van de verklaring van verdachte [verdachte1], dat zij vooraf hebben afgesproken met het CO2-pistool op de kinderen te schieten, vervolgens beiden met dat wapen vanaf het kleine balkon hebben geschoten en zij het wapen na elk schot aan elkaar hebben doorgegeven, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aan te nemen dat er zo'n volledige en nauwe samenwerking in de voorbereiding en de uitvoering heeft plaatsgevonden tussen verdachte [verdachte1] en de medeverdachte [verdachte2] gericht op het opzettelijk toebrengen van letsel, dat de gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen, in de zin van "tezamen en in vereniging met een ander begaan".
Bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair.
De rechtbank stelt vast dat er in deze zaak op de plaats delict geen deugdelijk technisch onderzoek is gedaan. Evenmin is het gebruikte CO2-wapen/gasdrukpistool onderzocht door een deskundige. Onduidelijk is nu wat de exacte afstand was vanaf het balkon tot de slachtoffers en wat de kracht van de afgeschoten kogeltjes was toen deze het lichaam van de slachtoffers [slachtoffer1] en [slachtoffer2] troffen.
Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat er een aanmerkelijke kans was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij één of meerdere personen. Met name door het feit dat uit het dossier blijkt dat de slachtoffers [slachtoffer1] en [slachtoffer2] met hun rug naar het balkon stonden op het moment dat zij werden geraakt11/12, acht de rechtbank de kans zo klein dat de kogeltjes de slachtoffers zouden raken in ogen of oren, dat niet kan worden gesproken van een aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste is gelegd.
Bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [verdachte1] en zijn mededader [verdachte2] de slachtoffers [slachtoffer1]
en [slachtoffer2] hebben mishandeld in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht zoals onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste is gelegd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het medeplegen en de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte en zijn mededader het opzet hadden op het toebrengen van pijn en/of letsel door met een CO2-wapen/gasdrukpistool kogeltjes af te schieten in de richting van [slachtoffer1] en [slachtoffer2].
Bewijsbeslissing ten aanzien van feit 3 subsidiair.
Onder feit 3 zijn subsidiair aan verdachte in de kern dezelfde feitelijke gedraging ten laste gelegd als onder feiten 1 en 2 subsidiair, te weten het afschieten van kogeltjes met een CO2-wapen/gasdrukpistool in de richting van personen.
Zoals hierboven is weergegeven heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte en zijn mededader door aldus te handelen het opzet hadden op het toebrengen van pijn en/of letsel bij degenen op wie zij die kogeltjes afschoten.
Ten aanzien van [slachtoffer3] en [slachtoffer4] is dat niet anders, ook al zijn zij niet geraakt door de kogeltjes.
Naar het oordeel van de rechtbank sluiten voornoemd opzet en het voor bewezenverklaring van bedreiging vereiste opzet op het aanjagen van vrees elkaar in beginsel uit.
Daaraan doet niet af dat de door verdachte en zijn mededader verrichte handelingen bedreigend kunnen overkomen.
Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde.
De bewezenverklaring.
(1 subsidiair)
op 20 oktober 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
een persoon (te weten [slachtoffer1]) heeft mishandeld, door met zijn mededader met een CO2-wapen/gasdrukpistool, een pellet/kogeltje/projectiel af te vuren/te verschieten tegen het lichaam van die [slachtoffer1], waardoor voornoemde [slachtoffer1] letsel heeft bekomen en pijn
heeft ondervonden.
(2 subsidiair)
op 20 oktober 2011 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
een persoon (te weten [slachtoffer2]) heeft mishandeld, door met zijn mededader met een CO2-wapen/gasdrukpistool, een pellet/kogeltje/projectiel af te vuren/te verschieten tegen het lichaam van die [slachtoffer2], waardoor voornoemde [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair
en 3 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tot het einde van de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering ook als dit inhoudt plaatsing in het project van terugkeervoorziening De Sluis of soortgelijke instelling, geen drugs gebruiken, meewerken aan urinecontroles en meewerken aan een ambulant onderzoek door het dubbeldiagnoseteam.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw vraagt de zaak anders af te doen dan dat door de officier van justitie is geëist. Zij voert daartoe aan dat vrijspraak is bepleit voor alle primair tenlastegelegde feiten
en dat op grond van de richtlijnen van het LOVS en uitspraken in soortgelijke zaken het onbegrijpelijk is dat verdachte al zo lang in detentie zit. De raadsvrouw vindt een straf gelijk aan het voorarrest meer dan genoeg voor dat wat wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Voorts vraagt de raadsvrouw verdachte geen klinische behandeling op te leggen, zoals in het Pro Justitia psychiatrisch rapport wordt geadviseerd. Dit omdat verdachte niet eerder een reclasseringstoezicht is opgelegd en dus nooit de kans heeft gekregen zich te bewijzen en een klinische opname bovendien leidt tot institutionalisering. Verdachte heeft aangegeven dat hij openstaat voor een behandeling in het project van terugkeervoorziening De Sluis zoals zijn case manager jeugd van de GGzE voorstelt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde
strafbare feiten en in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het schieten met loden kogeltjes van een balkon op kinderen van een middelbare school is laf en levert ernstige angst- en onveiligheidsgevoelens op, niet alleen bij de kinderen zelf, maar ook bij de ouders, hun omgeving en de maatschappij in zijn algemeen.
Dat de verwondingen bij de kinderen zeer beperkt zijn gebleven, doet daaraan niet af.
Ten aanzien van de persoon van verdachte zal de rechtbank bij de beslissing over een
passende afdoening in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid dat uit het
Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van verdachte blijkt dat de gepleegde strafbare
gedragingen in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Psychiater H.P.J. van Eindhoven constateert in zijn/haar rapportage van 8 december 2011 dat bij verdachte sprake is van ADHD, gecombineerde type en ernstige verslavingsproblematiek. Dit kan het best beschreven worden als afhankelijkheid van cannabis en misbruik van cocaïne en alcohol. Er zijn nu als gevolg van het middelengebruik financiële problemen, problemen met studie en werk en woonproblemen.
De kans op recidive van delictgedrag is aanwezig te noemen en is veelal afhankelijk van de aan- of afwezigheid van middelengebruik.
Het advies is een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling op een dubbeldiagnose afdeling van een forensisch psychiatrische afdeling met als doel abstinentie van verslavingen te bewerkstelligen.
Daarnaast zal de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het nadeel
van verdachte rekening houden met de omstandigheid dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hem op 18 januari 2012 een boete is aangeboden voor het voorhanden hebben van een wapen.
Verder zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het reclasseringsadvies van Jeugdzorg & Reclassering van 19 december 2011 naar voren zijn gekomen. De rapportrice van het reclasseringsadvies geeft de rechtbank aan dat zij het buiten haar deskundigheid vindt liggen om hier een gedegen strafadvies te geven, aangezien de case manager jeugd van de GGzE, in tegenstelling tot het advies van de psychiater, pleit voor het vervolg van een al ingezet ambulant traject.
Ter terechtzitting is de heer [naam case manager], case manager jeugd bij de GGzE als deskundige gehoord. Hij stelt het in hoofdlijnen eens te zijn met het rapport en het advies van de psychiater, maar dat hij vraagtekens zet bij de toegevoegde waarde van een klinische opname. Vanuit de GGzE wordt geadviseerd verdachte voor zijn noodzakelijke behandeling van zijn problematiek te plaatsen in de half open terugkeervoorziening voor jong delinquenten De Sluis en verdachte aan te melden voor een woonvoorziening met dubbeldiagnostiek. Voor deze woonvoorziening heeft inmiddels een intake plaatsgevonden in Grave en verdachte kan daar terecht, maar dan alleen in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Niet bekend is wanneer verdachte geplaatst kan worden in De Sluis. Indien nodig kan de GGzE voor verdachte op korte termijn voor enkele weken een tussenvoorziening creëren in Eindhoven.
Alles overziend en om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem en anderen duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Dat deze straf lager uitpakt dan door de officier van justitie is geëist, is omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de duur van de op te leggen gevangenisstraf de ernst van het bewezen-
verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte zich nog geruime tijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en zich ambulant laat behandelen. Om dat te verzekeren zal de rechtbank ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een proeftijd van 2 jaar. Deze straf zal niet worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de voorlopige hechtenis.
Tijdens de beraadslaging in raadkamer heeft de rechtbank, gelet op de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf beslist tot opheffing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering met ingang van 3 februari 2012 te 09.00 uur. Van deze beslissing is in een aparte beschikking opgemaakt.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
- Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
- Verklaart het onder feit 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 subsidiair:
medeplegen van mishandeling.
t.a.v. feit 2 subsidiair:
medeplegen van mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- Een gevangenisstraf voor de duur van 136 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt deelname aan het
project van terugkeervoorziening De Sluis of een soortgelijke instelling en deelname aan een ambulant onderzoek door het dubbeldiagnoseteam.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. J.M.P. Willemse en mr. J.H.P.G. Wielders, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 13 februari 2012.
De voorzitter mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 In de voetnoten wordt verwezen - tenzij anders vermeld - naar het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost,
Gezamenlijke Recherche Eindhoven, dossiernummer 2011157274, afgesloten op 6 december 2011, aantal doorgenummerde
bladzijden 1-103.
2 Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 26
3 Proces-verbaal verhoor [verdachte2], blz. 43-45
4 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer1], blz. 53-55
5 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer2], blz. 56-58
6 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer3], blz. 60-62
7 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer4], blz. 63-64
8 Proces-verbaal verhoor [verdachte2], blz. 44
9 Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 26
11 Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 88
12 Foto's 5 t/m 9 in de fotomap van het forensisch Technisch Onderzoek, blz. 93-95.