ECLI:NL:RBSHE:2012:BV3489

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849219-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen in cocaïne met een gevangenisstraf van 42 maanden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte1], die werd beschuldigd van het dealen in cocaïne gedurende de periode van 1 juli 2007 tot 15 juli 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De tenlastelegging was gebaseerd op diverse bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken, getuigenverklaringen en in beslag genomen cocaïne. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de handel in cocaïne, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende wettig bewijs was. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de taps onrechtmatig waren en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het dealen van cocaïne op aanzienlijke schaal.

De rechtbank heeft de ernst van het delict meegewogen, evenals het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een Opiumwetfeit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat er geen gronden waren voor een voorwaardelijke straf. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen inzicht had getoond in de ernst van zijn daden en dat zijn handelen schadelijk was voor de gezondheid van anderen en de maatschappij. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft gevolgd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849219-11
Datum uitspraak: 09 februari 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte1],
geboren te 's-Hertogenbosch op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 november 2011 en 26 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
Aankondiging ontnemingsvordering
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie conform artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering het voornemen kenbaar gemaakt in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 oktober 2011.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 26 januari 2012 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht [bijlage 1]. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot 15 juli 2011, te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
[artikel 2 onder B Opiumwet]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Rechtmatigheid van het bewijs.
Ter terechtzitting van 26 januari 2012 is door de verdediging betoogd dat de telefoon van verdachte onrechtmatig is getapt, nu verdachte bij aanvang van de taps geen verdachte was in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en de machtiging om de telefoon van verdachte te tappen slechts gebaseerd is op een anonieme brief uit 2010, op CIE-informatie van 18 maart 2011 welke niet voor het bewijs gebezigd mag worden, en op het feit dat verdachte eenmaal eerder door de politierechter is veroordeeld voor een Opiumwetfeit. De verdediging heeft geconcludeerd dat als gevolg hiervan al het ten aanzien van het onderhavige feit verzamelde materiaal niet mag bijdragen aan het bewijs. De raadsman heeft bepleit dat verdachte gelet hierop bij gebrek aan voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft betoogd dat de taps rechtmatig zijn geschied. Hij wijst hiertoe op de CIE-informatie van 18 maart 2011 en op de MMA-melding van 19 april 2011, welke gedetailleerde informatie bevatten met betrekking tot de verdachte en de prijzen die hij zou hanteren bij het dealen van drugs en op de bevindingen van de politie met betrekking tot het contact van verdachte met andere (inmiddels) veroordeelde drugsdealers.
De rechtbank overweegt het volgende.
Allereerst merkt de rechtbank op dat zij de machtiging van de rechter-commissaris ten aanzien van de taps slechts marginaal kan toetsen. Aldus toetsend komt de rechtbank tot het oordeel dat er, gelet op de CIE-informatie van 18 maart 2011, de MMA-melding van 19 april 2011 en de door de politie gedane observaties met betrekking tot verdachte alsmede zijn antecedenten, jegens verdachte voldoende verdenking bestond dat hij cocaïne dealde. Het verweer van de verdediging dat de taps onrechtmatig zijn geweest wordt daarom verworpen. De zich in het dossier bevindende tapresultaten alsmede het overig verzameld materiaal behoeven niet te worden uitgesloten van de bewijsvoering.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne gedurende de ten laste gelegde periode.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is met betrekking tot het ten laste gelegde feit en heeft vrijspraak bepleit.
Volgens de raadsman zijn er tijdens de observaties nooit concrete dealerhandelingen waargenomen. Voorts stelt de politie op 15 juli 2011 te hebben waargenomen dat verdachte drie gripzakjes met vermoedelijk cocaïne uit de auto gooide. Echter, de inhoud van de zakjes is nooit onderzocht en derhalve ook niet vastgesteld. Met betrekking tot de taps heeft de verdediging gesteld dat er geen proces-verbaal van stemherkenning in het dossier zit, zodat niet kan worden aangenomen dat het verdachte betreft, die belde met of gebeld werd op de getapte telefoon. Voorts heeft de raadsman betoogd dat aan de hand van de taps niet kan worden vastgesteld dat niet over wiet maar over cocaïne werd gesproken. Voorts zijn er meerdere afnemers gehoord, maar bij geen van de afnemers heeft een fotoconfrontatie plaatsgevonden, zodat niet kan worden vastgesteld met betrekking tot wie voornoemde afnemers al dan niet een belastende verklaring hebben afgelegd. Tot slot kan uit het dossier en uit de verschillende verklaringen van de afnemers en getuigen niet worden afgeleid dat verdachte gedurende een periode van 4 jaar en 6 maanden heeft gedeald. Immers, een aantal afnemers heeft (ondermeer met betrekking tot de periode) inconsistent verklaard en hun verklaringen zijn derhalve niet als betrouwbaar aan te merken. De raadsman stelt hierbij dat de verklaringen hooguit betrekking kunnen hebben op een periode van 6 maanden tot maximaal 2 jaar. Daarbij komt dat de verklaring van de moeder van afnemer [getuige2] een de-auditu verklaring betreft en deze verklaring sterk afwijkt van hetgeen haar zoon heeft verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen maken deel uit van een eindproces-verbaal van de regiopolitie Brabant Noord, met dossiernummer 2011027930 (hierna te noemen: dossier).
Op 15 juli 2011 wordt verdachte in het kader van een drugsafvangactie na een korte achtervolging per auto aangehouden. Tijdens de achtervolging zien de achtervolgende verbalisanten dat uit een rechterraam van de auto (een blauwe Volkwagen, type Golf met het kenteken [kenteken1]) een plastic zakje wordt gehouden en er een witkleurig poeder verwaait. Vervolgens worden via de rechterzijde van de auto nog enkele transparante plastic zakjes richting een berm gegooid en een voorwerp lijkende op een mobiele telefoon. Bij de aanhouding blijkt verdachte de bijrijder van de auto te zijn.1
De voornoemde auto wordt op 17 juli 2011 voor tactisch onderzoek in beslag genomen. In het vak aan de binnenzijde van het rechter voorportier treft men een zilverkleurig weegschaaltje aan met daarop een duidelijk zichtbaar wit poeder.2 Dit weegschaaltje wordt veiliggesteld en voorzien van het SIN-nummer AADH4065NL. De indicatieve test is positief op cocaïne.3 In het passagierscompartiment en op de bodem en zittingen van de auto worden tevens kleine hoeveelheden wit poeder aangetroffen, welke worden veiliggesteld onder SIN-nummer AADH4066NL. Ook hier is de indicatieve test positief op cocaïne.4 NFI-onderzoek heeft bevestigd dat het onderzoeksmateriaal in beide gevallen cocaïne bevat.5
Na de aanhouding van verdachte vindt op 15 juli 2011 een doorzoeking plaats in de woning van verdachte6 aan de [adres] te [woonplaats]. Hoofdbewoonster [persoon1], de moeder van de verdachte7, verklaart dat verdachte samen met zijn broer [persoon2] op slaapkamer 3 verblijft. Ondermeer worden drie weegschaaltjes in huis aangetroffen, waarvan twee weegschaaltjes op slaapkamer 3.8 Alle drie de weegschaaltjes uit het huis aan de [adres] te [woonplaats]9 zijn door het NFI onderzocht en bevatten cocaïne.10
In het kader van het politieonderzoek is in de periode van 19 maart 2011 tot en met 5 april 2011 het telefoonnummer [telefoonnummer1] getapt. Verdachte werd bij het uitluisteren van de taps door de politie aan zijn stem herkend, wat middels "SH" of "SK" werd aangegeven. In deze periode vonden er 2635 gesprekken of pogingen tot een gesprek plaats met de gebruiker van de telefoon, te weten de verdachte. Volgens de politie werden er 1266 drugsgerelateerde gesprekken gevoerd, waarbij met de afnemers van de cocaïne 1 tot 6 gesprekken werden gevoerd om tot de daadwerkelijke aankoop van cocaïne te komen.11
Naar aanleiding van deze taps is een aantal afnemers en getuigen gehoord met betrekking tot hun relatie met verdachte.
[Getuige1] heeft verklaard dat haar vriend, te weten verdachte12, die zij nu ruim een jaar kent13, gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer1]14 en dat hij, als zij bij hem in zijn auto zat (een blauwe Golf), telefoontjes kreeg over drugs/cocaïne. Er werd dan gevraagd of verdachte even langs kon komen. Soms kwamen de mensen naar de auto en soms gingen zij met de auto naar de afgesproken plaats, meestal in 's-Hertogenbosch. [Getuige1] hoorde tijdens deze gesprekken dat men cocaïne wilde kopen en zag dan dat verdachte de cocaïne uit zijn (broek)zak haalde en aan de ander gaf.15
[Getuige2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij verdachte 5 á 6 jaar kent en van verdachte, vanaf het 18de levensjaar van verdachte, drugs/cocaïne kocht. Verdachte is volgens [getuige2] nu 23 jaar oud. Hij heeft contact met verdachte gekregen omdat hij een gelegenheidsgebruiker is van cocaïne en hij als Bosschenaar wel wist waar hij in de Hambaken terecht kon. Hij betaalde verdachte ongeveer 50,- euro per gram cocaïne en gaf gemiddeld 1000,- euro per maand aan drugs uit. Afhankelijk van de hoeveelheid kocht [getuige2] de drugs in kleine doorzichtige zakjes of een brok in een grotere zak.16 [getuige2] heeft verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft verteld. Bij de politie heeft [getuige2] verklaard dat verdachte [verdachte1] heet en dat verdachte gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer1].17
De moeder van [getuige2], [persoon3], heeft verklaard dat zij zeker weet dat verdachte vanaf 2007 drugs heeft verstrekt aan haar zoon, nu haar zoon in de periode dat zijn auto total loss is gereden, volgens haar in 2007 of 2008, al cocaïne van verdachte betrok. [Getuige2] heeft zijn moeder verteld dat hij de cocaïne van verdachte kreeg en [persoon3] trof regelmatig in huis kleine doorzichtige plastic zakjes aan met wit poeder of een bolletje. [Getuige2] was erg "close" met verdachte en gebruikte voor ongeveer 700,- euro per week aan drugs. Zij geeft aan dat verdachte aan de [adres] woont en dat als zij hem wilde bereiken, zij het telefoonnummer [telefoonnummer1] belde.18
Uit politionele systemen is gebleken dat op 16 december 2007 de personenauto van [getuige2] na een aanrijding zwaar beschadigd is aangetroffen.19
[Getuige3] heeft verklaard dat hij de afgelopen twee jaar minstens één keer per week bij verdachte cocaïne heeft gekocht en dat hij overeenkomstig bij de politie heeft verklaard.20
Tegenover de politie heeft [getuige3] ondermeer verklaard dat hij bij verdachte altijd 25,- of 50,- euro betaalde voor de cocaïne. Voor de aflevering sprak hij met verdachte af voor de winkel van de visboer, bij de ING-bank of bij het BP benzinestation.21
[Getuige4] heeft verklaard dat hij als gelegenheidsgebruiker van cocaïne ongeveer 2 tot 3 keer per half jaar cocaïne betrok van verdachte. De eerste keer dat hij van verdachte cocaïne kocht was 2 tot 3 jaar geleden, gerekend vanaf het politieverhoor in juli 2011. Verdachte leverde hem goede cocaïne in vergelijking met de cocaïne die hij van de broer van verdachte, [verdachte2], kocht.22 Tegenover de politie heeft [getuige4] ondermeer verklaard dat hij met verdachte afsprak via het telefoonnummer [telefoonnummer1] en verdachte dan op de afgesproken ontmoetingsplaats trof.23
[Getuige5] heeft verklaard dat zij alleen naar verdachte toe ging, als ze drugs moest regelen, omdat "het bij verdachte goed kwam". [getuige5] heeft bij de politie overeenkomstig verklaard.24 Tegenover de politie heeft [getuige5] ondermeer verklaard dat zij onder andere het telefoonnummer [telefoonnummer1] belde als ze bij verdachte cocaïne wilde regelen. Ze ging dan een rondje met verdachte rijden en kreeg een halve of hele gram. Een halve gram was 25,- euro en een hele gram kostte 50,- euro. Verdachte pakte de drugs dan uit zijn zakken.25
[Getuige6] heeft verklaard dat hij sinds 2 á 3 jaar drugs besteld bij verdachte.26 Bij de politie heeft [getuige6] overeenkomstig verklaard. Tegenover de politie heeft hij verklaard dat verdachte belde om cocaïne te bestellen en dat hij voor een halve gram 40,- euro betaalde en voor een hele gram 60,- euro. 27
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen vaststaat dat verdachte cocaïne heeft verkocht en verstrekt. Daaronder bevinden zich verklaringen van afnemers, die gedetailleerd hebben verklaard met betrekking tot verdachte en de hoeveelheden cocaïne die zij van hem afnamen, de daarbij behorende prijzen en over hoe en waar er werd afgesproken om de koop/verkoop van de cocaïne te realiseren. Deze verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van [getuige1] en [persoon3]. Gelet op de prijzen en het gewicht dat steeds verhandeld werd, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat het cocaïne betrof en niet, zoals de raadsman heeft betoogd, wiet/cannabis.
Gelet op de verklaringen van de afnemers en getuigen acht de rechtbank een dealerperiode bewezen als na te melden. Naar aanleiding van de verklaring van [getuige2] en diens moeder [persoon3] kan naar het oordeel van de rechtbank 1 juli 2007 als vaststaand begin van de dealerperiode worden aangemerkt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de afnemers betrouwbaar zijn, nu voornoemde afnemers in essentie genoegzaam consistent en congruent hebben verklaard ten aanzien van de drugshandel van verdachte. Tevens vinden deze verklaringen steun in het feit dat in de auto waarin verdachte tezamen met twee anderen werd aangehouden cocaïnerestanten en een weegschaaltje met cocaïnerestanten werden aangetroffen, terwijl tijdens de achtervolging op 15 juli 2011 op verdachte wijze goederen naar buiten werden gegooid door verdachte en/of zijn medepassagiers, alsmede dat op de slaapkamer van verdachte een weegschaaltje met cocaïnerestanten is aangetroffen.
De rechtbank is ervan overtuigd dat de afnemers wisten met betrekking tot wie zij verklaarden, nu zij verdachte al geruime tijd kennen en drugs van hem kochten. Bovendien zijn de afnemers gehoord naar aanleiding van taps, waarbij stemherkenning door de verbalisanten heeft plaatsgevonden.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met zijn broer [verdachte2] met betrekking tot de handel in harddrugs. De rechtbank acht derhalve - evenals de officier van justitie en de raadsman - het medeplegen van de handel in harddrugs niet bewezen en zal verdachte in zoverre vrij spreken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit vorenstaande bewijsmiddelen dat het ten laste gelegde feit heeft begaan als na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 01 juli 2007 tot 15 juli 2011, te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft voor het geval een gevangenisstraf aan de orde is, bepleit aan verdachte dan in ieder geval een aanzienlijk deel voorwaardelijk op te leggen met reclasseringstoezicht en voorwaarden, nu uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte bereid is aan zichzelf te werken en een ambulante behandeling zou willen volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van 4 jaar schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne op aanzienlijke schaal. Cocaïne is een drug met een sterk verslavende werking en behoort tot de harddrugs. Door de verkoop en aflevering ervan heeft verdachte bijgedragen aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne en derhalve de gezondheid van personen in gevaar gebracht.
De rechtbank heeft in strafverhogende zin meegewogen dat verdachte op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst van het door hem gepleegde delict en zich bij het plegen van het feit kennelijk door puur winstbejag heeft laten leiden zonder zich daarbij iets aan te trekken van de nadelige gevolgen van het gebruik van harddrugs voor de gebruikers ervan dan wel voor de maatschappij. Daarbij komt dat verdachte reeds eerder veroordeeld is voor een Opiumwetfeit.
De ernst van het feit rechtvaardigt dan ook de oplegging van een forse gevangenisstraf.
Blijkens de reclasseringsrapportage van 28 november 2011 heeft verdachte aangegeven dat hij gemotiveerd is voor reclasseringstoezicht. De reclassering is echter van mening dat verdachte zich hierin sociaal wenselijk opstelt. Verandering zal betekenen dat verdachte zijn luxe leven en sociale status binnen het criminele circuit kwijt raakt en momenteel neemt verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn daden en is hij gemakzuchtig. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden voor reclasseringstoezicht en adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Indien de rechtbank toch een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf zou willen opleggen, adviseert de reclassering een ambulante behandeling binnen de Forensische Psychiatrische Polikliniek Kairos, waarbij ingezet moet worden op de criminele houding van verdachte, alvorens er verdere gedragsveranderingsinterventies kunnen worden ingezet.
De rechtbank ziet - anders dan de raadsman - in het reclasseringsrapport, het dossier en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd, voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 63 van het Wetboek van Strafrecht
en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.O. de Vries, voorzitter,
mr. N.M. Spelt en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier,
en is uitgesproken op 9 februari 2012.
1 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2011, dossier p. 145 en 146.
2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2011, dossier p. 154.
3 Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, d.d. 17 juli 2011, dossier p. 215.
4 Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, d.d. 17 juli 2011, dossier p. 215.
5 NFI rapportage, rapporteur J.W. Hulshof, d.d. 13 oktober 2011, aanvullende rapportage p. 3 en 4.
6 Resumerend proces-verbaal, d.d. 15 september 2011, dossier p. 11.
7 Resumerend proces-verbaal, d.d. 15 september 2011, dossier p. 11.
8 Proces-verbaal van doorzoeking, d.d. 15/16 juli 2011, dossier p. 161 en 162.
9 Resumerend proces-verbaal, d.d. 15 september 2011, dossier p. 33 en 34.
10 NFI rapportage, rapporteur J.W. Hulshof, d.d. 13 oktober 2011, aanvullende rapportage p. 3 en 4.
11 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 september 2011, dossier p. 810 en 811.
12 Verklaring [getuige1], d.d. 25 juli 2011, dossier p. 362.
13 Verklaring [getuige1], d.d. 27 juli 2011, dossier p. 373.
14 Verklaring [getuige1], d.d. 26 juli 2011, dossier p. 365.
15 Verklaring [getuige1], d.d. 27 juli 2011, dossier p. 373.
16 Verklaring [getuige2], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2012.
17 Verklaring [getuige2], d.d. 17 juli 2011, dossier p. 268.
18 Verklaring [persoon3], d.d. 16 juli 2011, dossier p. 798 t/m 802.
19 Stamproces-verbaal, d.d. 15 september 2011, dossier p. 52.
20 Verklaring [getuige3], afgelegd bij de rechter-commissaris, d.d. 16 december 2011.
21 Verklaring [getuige3], d.d. 19 juli 2011, dossier p. 333.
22 Verklaring [getuige4], afgelegd bij de rechter-commissaris, d.d. 16 december 2011.
23 Verklaring [getuige4], d.d. 27 juli 2011, dossier p. 426.
24 Verklaring [getuige5], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2012.
25 Verklaring [getuige5], d.d. 18 juli 2011, dossier 304 en 305.
26 Verklaring [getuige6], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 16 januari 2012.
27 Verklaring [getuige6], d.d. 26 juli 2011, dossier p. 394.
2
Parketnummer: 01/849219-11
[verdachte1]