vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845198-10
Datum uitspraak: 06 februari 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 augustus 2010, 19 oktober 2010, 22 november 2011 en 23 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 juli 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2010 te Oss opzettelijk mishandelend een persoon
(te weten [slachtoffer1], zijnde verdachte's kleinkind),
heeft geslagen en/of gestompt en/of
heeft geschopt en/of getrapt en/of
op de grond en/of van een trap heeft geduwd/gegooid,
in elk geval uitwendig fysiek geweld op/tegen die [slachtoffer1] heeft aangewend en/of
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk
letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 301 / 300 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vastaande feiten.
Op 25 april 2010 heeft verdachte in de woning van zijn dochter, gelegen aan de
[adres] te [woonplaats], op zijn kleindochter [slachtoffer1] gepast.1
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen maken deel uit van een dossier van de politieregio Brabant Noord, met registratienummer PL21T4 2010044702-1, afgesloten op 16 juni 2010, in totaal 296 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: dossier).
Voorts heeft de rechtbank als bewijsmiddel gebezigd een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, met als onderwerp forensich-medische beoordeling op basis van de (medische) dossiers, opgemaakt op 1 april 2011 door forensisch kindergeneeskundige (naam deskundige).
Verder heeft de rechtbank als bewijsmiddel gebruikt de verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 29 april 2010.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde feit. Er zijn namelijk onvoldoende bewijsmiddelen om te kunnen concluderen dat de verdachte het bij [slachtoffer1] geconstateerde letsel heeft toegebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er voldoende bewijsmiddelen aanwezig zijn om te concluderen dat verdachte zijn kleindochter [slachtoffer1] heeft mishandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer1] had geen (zichtbaar) letsel toen [betrokkene1] (aangeefster) samen met haar vriend van huis vertrok en de zorg voor [slachtoffer1] aan haar vader (verdachte) overdroeg. Aangeefster verklaart dat [slachtoffer1] op dat moment, afgezien van een schram en enkele blauwe plekken van het spelen, geen blauwe plekken op haar lichaam had.2 Verdachte maakt in zijn verklaringen evenmin melding van blauwe plekken verspreid over het lichaam van [slachtoffer1] ondanks het feit dat hij naar eigen zeggen zijn kleindochter [slachtoffer1] die avond nog onder de douche heeft gezet en vervolgens haar borst en armen heeft afgedroogd.3 Aangenomen mag worden dat verdachte uit eigen beweging dan wel in reactie op het door verbalisanten aan hem voorgehouden letsel van [slachtoffer1] melding zou hebben gemaakt van het feit dat [slachtoffer1] het letsel aan borst en arm zoals door arts (naam arts) geconstateerd 4 reeds had toen hij haar die avond onder de douche zette.
Aangeefster verklaart vervolgens dat, op het moment dat zij samen met haar vriend weer thuis komt, er wel sprake is van letsel bij [slachtoffer1]. Zij verklaart dat [slachtoffer1] dan onder andere een grote bult op haar voorhoofd heeft en dat haar wang dik is.5 Dit letsel wordt ook door de ter plaatse gekomen verbalisanten waargenomen.6 Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat gedurende de periode dat verdachte op [slachtoffer1] paste, [slachtoffer1] letsel heeft bekomen dat er voorheen nog niet was.
Verdachte heeft als verklaring voor het letsel van [slachtoffer1] aangevoerd dat [slachtoffer1] met haar rolschaatsen aan van de trap is gevallen. De geconstateerde kwetsuren op het hoofd, de ledematen en het lichaam van [slachtoffer1] zouden, aldus verdachte, door deze val zijn veroorzaakt.
Arts (naam arts) constateert dat er op diverse plaatsen op het lichaam van [slachtoffer1] kneuzingen zijn; forensisch kindergeneeskundige (naam deskundige) concludeert bovendien dat het letsel bij [slachtoffer1] een zekere pijn heeft veroorzaakt.7 Gezien het aantal verschillende richtingen waaruit kracht en/of druk is uitgeoefend op het lichaam van [slachtoffer1], zoals vastgesteld door arts (naam arts), neemt de rechtbank aan dat [slachtoffer1] niet alle letsels door eigen handelen heeft opgelopen.8 Daarnaast is het, gelet op de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, niet aannemelijk dat [slachtoffer1] door een enkele val van de trap het geheel aan letsel heeft opgelopen, zoals verdachte stelt.9
[slachtoffer1] zelf heeft aan haar moeder verteld dat [verdachte] haar die avond heeft geslagen.10 Zoals onder andere uit de verklaring van verdachte blijkt, noemt [slachtoffer1] verdachte [verdachte].11 In dit verband hecht de rechtbank waarde aan de aanvankelijke verklaring van verdachte dat er niemand anders in het huis is geweest toen aangeefster en haar vriend weg waren, hoewel hij deze verklaring later heeft bijgesteld.12 Verdachtes aanvankelijke verklaring vindt bevestiging in de verklaring van [betrokkene2] (een bezoeker van de buurman) die tussen 21.00 uur en 22.15 uur verdachte hoorde zeggen 'door jou word ik helemaal hysterisch, door jou kom ik nog eens in het gekkenhuis'. Ook hoorde deze buurman dat het kind gedurende een langere periode hard gilde, dat er met dingen werd gegooid en dat er heel hard met deuren werd geslagen.13 De rechtbank gaat ervan uit dat dit kind [slachtoffer1] is geweest.
Verdachte heeft bij zijn derde verhoor, nadat hij werd geconfronteerd met de bevindingen van de artsen omtrent het letsel van [slachtoffer1], verklaard dat op de bewuste avond een Vietnamese man genaamd [betrokkene3], anderhalf uur tot twee uur alleen in het huis zou zijn verbleven terwijl verdachte doende was om buiten de deur speed voor hem te kopen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. [betrokkene3] verklaart immers dat hij de bewuste avond niet in de woning met [slachtoffer1] aanwezig is geweest, dat hij daar nooit is geweest en dat hij ook niet weet waar zij woont.14 Deze verklaring past evenmin in de eerder door verdachte afgelegde verklaringen volgens welke er die avond niemand anders in de woning is geweest en de verklaring van getuige [betrokkene2], inhoudende dat hij steeds dezelfde twee stemmen hoorde en hij niemand anders in de woning van aangeefster heeft zien gaan.15 Ook het telefoongesprek, over het door verdachte genoemde valincident van de trap, dat heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de vriend van aangeefster16 past niet in het in tweede instantie door verdachte aangedragen scenario dat een derde persoon langere tijd alleen met [slachtoffer1] in de woning heeft verkeerd.
Alhoewel door de ontkennende verklaring van verdachte niet duidelijk is geworden wat zich precies in de woning van aangeefster heeft voorgedaan, staat voor de rechtbank vast dat verdachte tijdens het oppassen op zijn kleindochter [slachtoffer1], haar het later geconstateerde letsel, dat niet door eerdere voorvallen of één val van de trap is te verklaren, opzettelijk heeft toegebracht. De rechtbank heeft daarbij tevens acht geslagen op de conclusie van het NFI, inhoudende:
'De combinatie van bevindingen (gelet op lokatie, karakteristieke vorm en uitgebreidheid van het letsel, gesitueerd op verscheidene anatomische lokaties van alle lichaamsvlakken) tesamen met het ontbreken van een plausibele accidentele ontstaanswijze voor het geheel aan letsels, passen dus veeleer bij een niet-accidentele toedracht (zoals bijvoorbeeld hard slaan of stompen door menselijk handelen) dan bij een accidenteel trauma'.
Het NFI concludeert voorts dat het geheel aan letsels niet te verklaren valt door één enkele val.17
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 25 april 2010 te Oss opzettelijk mishandelend tegen een persoon
te weten [slachtoffer1], zijnde verdachte's kleinkind,
uitwendig fysiek geweld heeft aangewend tengevolge waarvan deze lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het ten laste gelegde
* 365 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan 191 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering zullen worden gegeven, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard, verzoekt de raadsvrouwe verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft enkele uren op zijn kleinkinderen gepast. Tijdens het oppassen heeft verdachte zijn driejarige kleindochter mishandeld op een moment waarop zij volledig afhankelijk was van zijn zorg en gezien haar leeftijd ook niet in staat was zich te weren of voor zichzelf op te komen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Niet uit te sluiten valt dat deze mishandeling ingrijpende gevolgen zal hebben voor het welzijn en de verdere ontwikkeling van [slachtoffer1]. De ervaring leert immers dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dit geldt temeer indien de feiten zich in de familiesfeer afspelen, waar een kind zich veilig zou moeten weten.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan die welke de officier van justitie heeft geëist, nu de rechtbank van oordeel is dat de hierna op te leggen straf de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die niet langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en invloed uit te oefenen op het toekomstig gedrag van verdachte, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dat deel van die straf zal niet ten uitvoer gelegd worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan een ander strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank zal bepalen dat het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf van zodanige omvang zal zijn dat verdachte optimaal wordt gemotiveerd om de op te leggen algemene voorwaarde na te komen.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: de in de beslaglijst met 5 tot en met 11 genummerde goederen. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen goederen aan [betrokkene1], te weten: de in de beslaglijst met 1 tot en met 4 genummerde goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 300.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Teruggave inbeslaggenomen goederen
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: de in de beslaglijst met 5 tot en met 11 genummerde goederen. De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan [betrokkene1], te weten: de in de beslaglijst met 1 tot en met 4 genummerde goederen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Levinsohn, griffier,
en is uitgesproken op 6 februari 2012.
1 Verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 29 april 2010 en proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2010, eind proces-verbaal 2010044702-1, p. 151. Waar in de volgende voetnoten wordt volstaan met een verwijzing naar een paginanummer, wordt een pagina uit dit eind proces-verbaal bedoeld.
2 Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2010 (dossier p. 160)
3 Proces-verbaal van verhoor d.d. 28 april 2010 (dossier p. 41)
4 Vastlegging over bevindingen uit observatie d.d. 26 april 2010 (dossier p. 143)
5 Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2010 (dossier p. 153)
6 proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 april 2010 (dossier p. 89)
7 Rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 1 april 2011 (p. 33)
8 Vastlegging over bevindingen uit observatie d.d. 26 april 2010 (dossier p. 144)
9 Rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 1 april 2011 (p. 33)
10 Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2010 (dossier p. 153)
11 Proces-verbaal van verhoor d.d. 5 mei 2010 (p. 56)
12 Proces-verbaal van verhoor d.d. 28 april 2010 (dossier p. 41-p.42)
13 Proces-verbaal van verhoor d.d. 7 mei 2010 (dossier p. 236)
14 Proces-verbaal van verhoor d.d. 18 mei 2010 (dossier p. 251-p.252)
15 Proces-verbaal van verhoor d.d. 7 mei 2010 (dossier p. 237)
16 Proces-verbaal van verhoor d.d. 27 april 2010 (dossier p. 169)
17 NFI rapportage p. 29