ECLI:NL:RBSHE:2012:BV1888

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207897 - HA ZA 10-526
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na onrechtmatige daad en contractuele geschillen rondom aandelenverkoop en belastingverplichtingen

In deze zaak vordert eiseres, na wijziging van eis, een schadevergoeding van in totaal € 351.917,57 van gedaagde, die zij beschuldigt van onrechtmatig handelen en het niet nakomen van afspraken rondom de verkoop van aandelen in de BV. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord, een tussenvonnis waarin een comparitie werd bevolen, en de conclusies van repliek en dupliek. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, samen met gedaagde, aandeelhouders waren van TTS Holding B.V. en dat er een geschil is ontstaan over de waardering van de aandelen en de belastingverplichtingen die aan eiseres zijn opgelegd na de verkoop van haar aandelen aan gedaagde. Eiseres stelt dat gedaagde haar heeft misleid over de belastingverplichtingen die voortvloeiden uit de aandelenoverdracht, wat heeft geleid tot een schade van € 98.976,04 die zij aan de belastingdienst heeft betaald. Gedaagde betwist deze claims en voert aan dat eiseres al eerder op de hoogte was van de belastingaanslagen, waardoor haar vordering zou zijn verjaard. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op de stellingen van gedaagde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vorderingen van eiseres niet toewijsbaar zijn, omdat zij niet heeft aangetoond dat de schade is ontstaan door het handelen van gedaagde. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 207897 / HA ZA 10-526
Vonnis van 25 januari 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C. Hofmans te Naarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.B.H. Beune te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis d.d. 16 juni 2010 waarbij een comparitie werd bevolen, welke geen doorgang heeft gevonden
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] was samen met [X] (hierna: [x]), de echtgenote van [gedaagde], vanaf 1 december 1997 vennoot van de v.o.f. Totaal Transport Service (hierna: de vof).
2.2. Op 27 september 1999 is TTS Holding B.V. (hierna: de BV) opgericht. [eiseres] was vanaf de oprichting tot en met 31 december 2000 aandeelhoudster/directeur van de BV. [x] was ook aandeelhoudster/directeur. Elk van de aandeelhouders hield de helft van de 182 aandelen, derhalve 91.
Op 27 september 1999 is tevens opgericht TTS Uitzendbureau B.V., welke werkmaatschappij de activiteiten van de vof heeft voortgezet.
2.3. Op 1 januari 2001 is [gedaagde] door de aandeelhouders benoemd tot enig directeur van de BV.
2.4. Op 4 april 2001 heeft [eiseres] haar aandelen in de BV verkocht aan [gedaagde] voor een prijs van NLG 115.000,00.
2.5. Op 2 oktober 2000 heeft [gedaagde] [x] Beheer BV (hierna: [x] Beheer) en [gedaagde] Transportdiensten B.V. (hierna: [gedaagde] Transport) opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] Transport is [x] Beheer. Enig aandeelhouder van [x] Beheer is de echtgenote van [gedaagde], [x].
2.6. In juli 2001 heeft de belastingdienst belastingschulden van de vof ten laste gebracht van (onder meer) [eiseres]. Op 11 september 2001 is [eiseres] (mede) aansprakelijk gesteld door de belastingdienst vanwege de niet betaling van die aanslagen.
[eiseres] heeft ter zake geprocedeerd tegen de belastingdienst. Bij arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 september 2005 zijn de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 15 januari 2003 en 7 mei 2003 tussen deze partijen bekrachtigd door het Gerechtshof te Arnhem en is bepaald dat [eiseres] gehouden was de aanslagen te betalen. [eiseres] heeft op 4 april 2006 ter zake een bedrag van € 98.976,04 betaald.
2.7. Op 28 mei 2003 en 4 juni 2003 zijn de BV, het Uitzendbureau en TTS Detachering&Opleidingen B.V. op eigen aangifte failliet verklaard.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert na wijziging van eis bij repliek samengevat - [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 351.917,57, vermeerderd met beslagkosten, rente en buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede te verklaren voor recht en vast te stellen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en dat [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van de tengevolge van dat onrechtmatig handelen geleden schade, als omschreven in de conclusie van repliek, tevens akte vermeerdering c.q. wijziging van eis, op te maken bij staat.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] vordert, na wijziging van eis:
A. een bedrag van € 98.976,04
B. een bedrag van € 81.771,10
C. een bedrag van € 171.170,43
D. schade op te maken bij staat.
Ad A.
4.2. Bij dagvaarding stelt [eiseres] dat bij de aandelentransactie van 4 april 2001
(r.o. 2.4.) tussen partijen is afgesproken dat de prijs van de aandelen van [eiseres], die gewaardeerd waren op NLG 408.000,--, vanwege een latente belastingschuld van de BV, die de BV zou betalen (en verrekeningen in de rekening-courant verhouding) werd verminderd tot NLG 115.000,00. Uit het gestelde bij repliek (met name punt 29 en de daarbij overgelegde producties, punt 33 en de bij dagvaarding overgelegde naheffingsaanslagen) leidt de rechtbank af dat bedoeld is een belastingschuld van de vof, die betaald zou worden door de BV, hetgeen, gelet op de overige stellingen, logischer voorkomt. Ook in de conclusies van [gedaagde] wordt daarvan uitgegaan.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] wist dat deze belastingschuld door de belastingdienst ten laste gebracht zou worden van [eiseres] als (voormalig) vennoot van de vof, en hij haar aldus bij de overdracht van de aandelen en de waardering daarvan heeft bedrogen dan wel hij misbruik heeft gemaakt van de onwetendheid van [eiseres] op dat punt. [eiseres] stelt de door haar als gevolg daarvan geleden schade op het door haar betaalde bedrag aan de belastingdienst, een bedrag van € 98.976,04.
4.3. Bij repliek stelt [eiseres] vervolgens dat haar in november 2010 is gebleken dat de vof niet is ingebracht in de BV en dat [gedaagde] daarvan steeds op de hoogte is geweest en [eiseres] daarvan niet in kennis heeft gesteld ten tijde van de aandelenoverdracht, terwijl zij, ervan uitgaande dat de vof zou worden ingebracht in de BV én dat de BV de belastingschuld van de vof zou voldoen, heeft ingestemd met een lagere koopprijs voor de aandelen.
Gelet op de stellingen van [eiseres] (zie onder meer punt 8 en 12 cvr) moet ervan uitgegaan worden dat in de tussen [eiseres] en de belastingsdienst gevoerde procedures (als bedoeld in r.o. 2.6), door de belastingdienst is uitgegaan van een (geruisloze) inbreng van de vof, en de belastingdienst bij het opleggen van de aanslagen daarvan ook is uitgegaan. Bij de uiteindelijke betalingsverplichting van [eiseres] aan de belastingdienst heeft het thans (bij repliek) naar voren gebrachte gegeven (wat daar verder ook van zij) geen rol gespeeld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat de gestelde schade is ontstaan doordat er nimmer inbreng van de vof in de BV (Holding) heeft plaatsgevonden.
4.4. [eiseres] stelt, als hiervoor overwogen, dat de koopprijs van de aandelen is verminderd op grond van het gegeven dan wel de aanname dat de betreffende belastingschulden door de BV zouden worden voldaan en dat [gedaagde] haar heeft medegedeeld dat zulks het geval zou zijn. [gedaagde] betwist dat.
Dat is in beginsel een contractuele kwestie. Het kan zo zijn dat de BV dan wel [gedaagde] deze (gestelde) afspraak niet is nagekomen maar dat levert niet zonder meer een onrechtmatige daad door [gedaagde] op. Dat kan onrechtmatig zijn als [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst met betrekking tot de aandelen wist of moest weten dat de belastingdienst deze belastingclaim bij de (voormalig) vennoten van de vof zou neerleggen en [gedaagde] desalniettemin bij het aangaan van de overeenkomst bij [eiseres] een andere indruk heeft gewekt. Uit de eigen stellingen van [eiseres] volgt dat zij bekend was met het bestaan van genoemde belastingclaim; zij stelt immers dat juist in verband daarmee de koopprijs van de aandelen werd verminderd. [eiseres] verwijt [gedaagde] (zo begrijpt de rechtbank) dat hij haar heeft medegedeeld dan wel de indruk heeft gewekt dat deze belastingschuld (van de vof) door de BV zou worden betaald, terwijl hij op dat moment wist of had moeten weten dat dit niet het geval was en de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor die schuld.
Dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was of in ieder geval had moeten zijn staat, naar het oordeel van de rechtbank, genoegzaam vast. [gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat hij op de hoogte was van het rapport van de inspecteur van de belastingdienst d.d. 2 oktober 2000 en het boekenonderzoek van de belastingdienst. Bovendien stelt [gedaagde] zelf dat het een schuld betreft van vóór de oprichting van de BV en hij wist ook (zie punt 16 cva) dat in dat geval de (voormalig) vennoten hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn.
Gelet op de betwisting van [gedaagde] ligt de bewijslast ten aanzien van de stelling dat de koopprijs van de aandelen is verminderd met nog te betalen belastingverplichtingen van de vof (die uiteindelijk hebben geresulteerd in het bedrag van € 98.976,04), ervan uitgaande dat de BV die zou dragen, bij [eiseres].
4.5. [gedaagde] doet een beroep op verjaring van de onderhavige vordering. Bij dupliek komt [gedaagde] tot de conclusie dat [eiseres] al in mei 2003 wist van de aanspraak van de fiscus tegen haar en zij toen ook bekend was met de omstandigheid dat zij in haar beleving ten tweede male diende te betalen en wie daarvoor verantwoordelijk was. Sedertdien zijn meer dan vijf jaren verstreken voordat werd gedagvaard, zodat volgens [gedaagde] de vordering is verjaard. Als dat beroep slaagt is er voor bewijsvoering als voormeld geen plaats meer.
Voor de beoordeling van het beroep is van belang vast te stellen op welk moment [eiseres] bekend was met de betreffende schade en de daarvoor aansprakelijke persoon.
Nu [eiseres] nog niet de gelegenheid heeft gehad op hetgeen zijdens [gedaagde] bij dupliek op dit punt naar voren is gebracht, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen teneinde [eiseres] in de gelegenheid te stellen met betrekking tot hetgeen is gesteld in de punten 15 tot en met 20 (en de daarbij behorende productie 8) van de conclusie van dupliek een akte te nemen. In die akte mag [eiseres] tevens reageren op het gestelde in punt 84 van de conclusie van dupliek (met betrekking tot de omvang van de gestelde schade). Al hetgeen overigens bij die akte naar voren zal worden gebracht zal buiten beschouwing gelaten worden.
Ad B
4.6. Het bedrag van € 81.771, bestaat uit:
a. een bedrag van NLG 90.000,00 dat, volgens de stellingen van [eiseres], is overgeboekt van de bankrekening van de BV naar de bankrekening van [gedaagde] en/of [gedaagde] Transportdiensten BV en/of naar [x] Beheer BV,
b. een bedrag van NLG 35.000,00 dat, volgens de (bij repliek (punt 36) gewijzigde) stellingen van [eiseres], is overgemaakt van de rekening van de vof naar de rekening van [gedaagde], en
c. een bedrag van NLG 55.200,00 dat, volgens de stellingen van [eiseres], door [gedaagde] uit de kas van de BV is opgenomen.
4.6.1. Door [gedaagde] is terecht aangevoerd dat de onder a. en c. genoemde gelden onttrokken zijn aan het vermogen van de BV. Indien [gedaagde] in deze laakbaar heeft gehandeld, hetgeen hij betwist, behoort een eventueel bestaand vorderingsrecht ter zake de BV toe en niet [eiseres] als individuele aandeelhouder. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan dit in casu anders zou (kunnen) zijn, zijn gesteld noch gebleken.
Het ter zake hiervan gevorderde schadebedrag moet dan ook worden afgewezen.
4.6.2. Ten aanzien van het bedrag van NLG 35.000,00 stelt [eiseres] (bij repliek) dat dit ongeoorloofde kasopnamen van [gedaagde] ten laste van de vof betreft, van welk bedrag [gedaagde] een sleepboot gekocht zou hebben. Indien dat juist is heeft niet [eiseres] in privé maar de vof dan wel hebben de (gezamenlijke) vennoten een vorderingsrecht, zodat [eiseres] niet-ontvankelijk is in dit deel van haar vordering. [eiseres] heeft niet gesteld dat dit handelen van [gedaagde] jegens haar in privé onrechtmatig is, noch waarom in dat geval haar schade
NLG 35.000,00 zou bedragen. Hierbij geldt dat volgens de eigen stellingen van [eiseres] de vof is/zou worden ingebracht in de BV en bij de bepaling van de waarde van haar aandelen daarmee rekening gehouden is.
Ad C.
4.7. Aan het gevorderde schadebedrag van € 171.170,43 legt [eiseres] ten grondslag dat door handelen van [gedaagde] de BV en/of TTS Uitzendbureau BV bedragen van debiteuren van de vof hebben geïnd, doch dat dit nimmer met de vof is afgerekend.
[eiseres] stelt dat dit handelen van [gedaagde] onrechtmatig is jegens haar en dat zij daardoor schade lijdt tot een bedrag van NLG 171.170,43.
Ook dit deel van de vordering is niet toewijsbaar. [eiseres] heeft immers gesteld dat er bij de verkoop van de aandelen vanuit is gegaan dat de vof was opgegaan of zou opgaan in de BV en dat haar eerst in november 2010 is gebleken dat dat niet is gebeurd. Er moet dan ook op basis van de eigen stellingen van [eiseres] van worden uitgegaan dat bij een juiste uitvoering van de overeenkomst de debiteuren van de vof ook zouden zijn overgegaan op de bedoelde BV en dat de vof zou ophouden te bestaan (na liquidatie). In dat licht is de stelling van [eiseres] dat zij enige aanspraak zou hebben als gevolg van de inning van de debiteuren als hiervoor vermeld voorshands onbegrijpelijk, althans behoefde die stelling minstgenomen veel meer toelichting dan verschaft. Verder geldt dat ook in dit geval niet valt in te zien dat [eiseres] in privé enig vorderingsrecht heeft.
Ad D.
4.8. De rechtbank begrijpt dat de grondslag van dit deel van de vordering is weergegeven in punt 24 van de conclusie van repliek. Dat er naast de belastingaanslagen waarop het onder A. genoemde bedrag van € 98.976,04 betrekking heeft, nog andere betalingen zijn of moesten worden gedaan als gevolg van het beweerde nalaten van de beoogde overgang/inbreng van de vof naar de BV, is gesteld noch gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat de vof haar bedrijf heeft voortgezet. Onder deze omstandigheden faalt ook deze vordering.
4.9. De beslissing wordt voor het overige aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 februari 2012 voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld in r.o. 4.5., waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.