ECLI:NL:RBSHE:2012:BV1657

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
222204 - HA ZA 10-2693
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering van brandverzekeraar Delta Lloyd tegen leverancier De Burgh na branden in DAF-trekkers

In deze zaak vorderde Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. regres van De Burgh Eindhoven B.V. na uitkeringen aan haar verzekerde, Verhoeven, naar aanleiding van twee branden in DAF-trekkers. De branden vonden plaats in 2003 en 2005, waarbij de oorzaak pas in 2006 duidelijk werd. Delta Lloyd stelde dat de branden waren veroorzaakt door een constructiefout in de trekkers, specifiek door een 'wig-constructie' die vuilophoping mogelijk maakte in de nabijheid van hete onderdelen, wat leidde tot zelfontbranding. De rechtbank oordeelde dat De Burgh tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de koopovereenkomst, omdat de trekkers niet de eigenschappen bezaten die Verhoeven mocht verwachten. De rechtbank concludeerde dat de branden het gevolg waren van een gebrek in de constructie van de trekkers, en dat De Burgh aansprakelijk was voor de schade die daaruit voortvloeide. De rechtbank verwierp het verweer van De Burgh dat de schade het gevolg was van eigen schuld van Verhoeven, omdat er onvoldoende bewijs was dat Verhoeven nalatig was geweest in het onderhoud van de trekkers. Uiteindelijk werd De Burgh veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Delta Lloyd en Verhoeven, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 222204 / HA ZA 10-2693
Vonnis van 25 januari 2012
in de zaak van
1. naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FOURAGEHANDEL VERHOEVEN B.V.,
gevestigd te Soerendonk,
eiseressen,
advocaat mr. E.M. van Orsouw te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE BURGH EINDHOVEN B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. G.H. Hermanides te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Delta Lloyd c.s. (in vrouwelijk enkelvoud), Delta Lloyd, Verhoeven en De Burgh genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 maart 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 13 mei 2011
- de akte van Delta Lloyd c.s.
- de akte van De Burgh
- de antwoordakte van Delta Lloyd c.s.
- de antwoordakte van De Burgh.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Verhoeven exploiteert een fouragehandel en transportbedrijf in Soerendonk. De Burgh houdt zich bezig met de handel in (onder meer) vrachtwagens en is officieel merkdealer van DAF.
2.2. Op 5 december 2002 heeft Verhoeven van De Burgh twee nieuwe DAF-trekkers gekocht van het type CF85. Deze trekkers, voorzien van de kentekens [nummer] en [nummer], zijn in februari en maart van het jaar 2003 geleverd en gefactureerd. Verhoeven heeft de koopprijs van beide trekkers voldaan.
2.3. Verhoeven heeft de trekkers verzekerd bij Delta Lloyd. Ook de oplegger en de lading zijn, via een aparte transportverzekering, verzekerd bij Delta Lloyd.
eerste brand, [nummer]
2.4. Op 10 november 2003 is de trekker van Verhoeven met kenteken [nummer] bijna volledig uitgebrand tijdens een rit op de snelweg in Duitsland.
2.5. De trekker met kenteken [nummer] is na de brand vanuit Duitsland overgebracht naar het bedrijf van De Burgh. In overleg met Delta Lloyd heeft De Burgh hieraan demontagewerkzaamheden verricht, waarna op 13 november 2003 een technisch onderzoek is ingesteld naar de trekker. Hierbij zijn betrokken geweest de heer [de heer A], forensisch technisch onderzoeker bij het Team Speciale Zaken van het Expertise Service Center van Delta Lloyd, [de heer B], expert techniek bij Delta Lloyd, en de [de heer C], hoofd van de werkplaats van De Burgh. In het naar aanleiding hiervan opgestelde rapport d.d. 25 november 2003 (dgv. prod. 2) concludeert [de heer A] dat de brand in elk geval geen technische oorzaak had en dat ook geen andere oorzaak voor het ontstaan van de brand werd aangetroffen. Verder staat in het rapport, dat is voorzien van een zestal foto’s, onder meer vermeld:
“Op het motorblok en rondom de versnellingspook was een sterke vervuiling aanwezig van graanproducten, zoals zaden en droge stengels (stro). De auto was in gebruik bij een fouragehandel.
Aldus rees de vraag of het mogelijk was dat deze droge producten in brand zijn geraakt tengevolge van verhitting door de motor dan wel het uitlaatspruitstuk. Dit acht ik niet onmogelijk, doch dan zou de brandhaard naar mijn mening rondom het motorblok liggen en niet zo laag als nu en tussen voorwiel en chassisbalk.”
2.6. [de heer B] heeft in zijn rapport van 22 januari 2004 (dgv. prod. 3) de totale schade aan de trekker getaxeerd op € 27.634,31, inclusief de sleepkosten. In dit rapport, waarbij ook een viertal foto’s zijn gevoegd, staat onder meer vermeld:
“Op datum expertise verkeerde object in een keurige staat van onderhoud. (pg. 2)
(…)
Mogelijk is er stro tussen de cabine en de laadbak op de uitlaat/uitlaatspruitstuk terecht gekomen en daar in brand gevlogen. (pg. 2)
(…)
Gezien het schadebeeld en de verkregen informatie is vastgesteld dat de schade is veroorzaakt ten gevolge van zelfontbranding van stro tussen motor-cabine en laadbak. (pg. 3)”
2.7. Naar aanleiding van de brand in trekker [nummer] heeft Delta Lloyd aan Verhoeven een bedrag van € 26.959,31 uitgekeerd ter zake van cascoschade en een bedrag van € 1.554,52 ter zake van WA-schade.
2.8. In 2004 heeft DAF aanvullende “Technical Information” aan haar dealers verzonden voor voertuigen van (onder meer) het type CF65/75/85 met de volgende inhoud (dgv. prod. 14):
“UITBREIDING ONDERHOUDSACTIVITEIT “CONTROLEREN UITLAATSYSTEEM”.
Er is een uitbreiding op de onderhoudsactiviteit “Controleren uitlaatsysteem”die is opgenomen in de X-beurt en tussentijdse controlewerkzaamheden.
UITBREIDING:
Controleer of er geen hitteoverdracht (door bijvoorbeeld vuilophoping) kan plaatsvinden naar de omgeving van het uitlaatsysteem, zoals leidingen, componenten etc.
Opmerking:
Als er vuilophoping aanwezig is, kan door eventuele hitteoverdracht een (brand)gevaarlijke situatie ontstaan.
Het is daarom belangrijk ook de gebruiker te instrueren, dat voor aanvang van de rit deze visuele controle moet plaatsvinden op het uitlaatsysteem. (…)
Gelieve de inhoud van deze TI onder de aandacht te brengen van alle belanghebbende personen in uw omgeving.”
tweede brand, [nummer]
2.9. Op 21 juni 2005 is de trekker met kenteken [nummer] bijna volledig uitgebrand. Bij deze brand zijn ook een tolkastje en delen van de op de trekker gemonteerde hydraulische loglift verbrand.
2.10. De trekker met kenteken [nummer] is na de brand overgebracht naar het bedrijf van De Burgh. Aldaar is op 28 juni 2005 een technisch onderzoek ingesteld, waarbij betrokken zijn geweest [de heer D], technisch onderzoeker bij het Team Speciale Zaken van het Expertise Service Center van Delta Lloyd, [de heer A] en [de heer C]. In het naar aanleiding van dit onderzoek opgestelde rapport d.d. 27 september 2005 (prod. 19), concludeert [de heer D] (pg. 8) dat:
? “De brand werd ontdekt door een andere vrachtwagenchauffeur die achter de vrachtwagen van verzekerde stopte en de brand bij de uitlaatdemper en het linkervoorwiel zag ontstaan.
? Een elektrische oorzaak kan worden uitgesloten, omdat zich op die plaats geen elektronica bevond.
? De oorzaak van de brand gezocht moet worden in een combinatie van:
? De geringe afstand tussen de uitlaatdemper en de spatlap. Mogelijk hebben deze tegen elkaar gezeten en is de warmte overdracht maximaal geweest.
? De hoge temperatuur van de uitlaatdemper.
? De extreme belasting van de motor door de lange beklimming in de bergen bij volle belading.
? De mogelijkheid van vervuiling tussen het spatscherm/spatlap en de uitlaatdemper, door stro of hooi.
Tevens moet rekening worden gehouden met of kan niet uitgesloten worden dat een vonk van buitenaf in de zogenaamde wig tussen de uitlaatdemper en het spatscherm is terechtgekomen.”
In dit rapport staat verder dat op 17 augustus 2005 een spatlap van het soort dat tijdens de brand op de trekker van verzekerde zat, naar TNO is gebracht voor onderzoek en dat [de heer A] op 21 augustus 2005 door TNO is gebeld met de mededeling dat de spatlap bij de door hen uitgevoerde test, tot 200°C, niet ging branden en dat het hen niet zinvol leek om verder onderzoek aan deze spatlap uit te voeren (pg. 8).
2.11. In twee rapporten d.d. 6 juli 2005 heeft [de heer B] de schade aan de trekker [nummer] (dgv. prod. 4) en de bijbehorende loglift (dgv. prod. 5) getaxeerd op respectievelijk € 52.540,00 en € 6.300,00. In beide rapporten stelt [de heer B] dat het object in een keurige staat van onderhoud verkeerde. Bij het rapport over de trekker is een zevental foto’s gevoegd.
2.12. Naar aanleiding van de tweede brand heeft Delta Lloyd aan Verhoeven een bedrag van € 52.405,00 uitgekeerd ter zake van cascoschade en een bedrag van € 24.502,90 ter zake van WA-schade.
2.13. Een deel van de schades van Verhoeven is niet door Delta Lloyd vergoed. Dit betreft het eigen risico van Verhoeven van € 1.735,00 .
derde brand, [nummer]
2.14. Op 2 mei 2006 is een DAF-trekker type 95 XF van Transportbedrijf G. De Jong BV met kenteken [nummer] uitgebrand tijdens een rit over de A2 ter hoogte van Herten in Duitsland. Deze trekker was op dat moment geladen met afval.
2.15. Op 10 mei 2006 heeft [de heer D] onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand in deze trekker. Bij dit onderzoek waren verder aanwezig [de heer X] van DAF-dealer Tilburg-Bastianen uit Vianen en [de heer Y], service manager van DAF Trucks. In het rapport van [de heer D], waartoe ook een fotomap behoort, staat onder meer (prod. 13):
“3.1.4. Wig met opgehoopt vuil:
Om het linkervoorwiel zaten de restanten van de steunbeugels voor het kunststof spatscherm. Dit spatscherm wordt door de Daf-fabriek aangebracht. Dit spatscherm zat, aan de achterzijde, helemaal onderaan, op 1 à 2 cm vanaf de uitlaat einddemper.
Onder aan die steunbeugels voor dit spatscherm zaten de bevestigingsbouten, waaraan een rubberen spatlap gemonteerd had gezeten. De spatlap en het spatscherm waren geheel weggebrand.
Gelet op de constructie, de plaats waar de steunbeugels en de bouten voor de bevestiging van de spatlap zaten kon ik constateren dat de spatlap tegen de uitlaatdemper gemonteerd heeft gezeten. Door de vorm van het ronde spatscherm en de uitlaatdemper ontstaat er een wig vorm, zie foto hiernaast.
Normaal is op het smalste deel van deze wig (onderaan) een kleine ruimte / opening van ongeveer 1 á 2 cm breed, tussen de uitlaatdemper en het spatscherm.
Door het monteren van een spatlap in deze smalle ruimte wordt de opening zo goed als dichtgemaakt. Zie de pijl. (pg. 5)
Door het dichtmaken van deze toch al geringe opening ontstaat in deze wig vuilophoping. Deze vuilophoping komt veelal van de eigen lading. (…) Dit materiaal is moeilijk te verwijderen en blijft dus zitten. Dit materiaal is door zijn samenstelling en fijne structuur erg brandbaar en kan liggende op een hete uitlaatdemper met een temperatuur van boven de 200°C tot zelfontbranding komen.
(…)
De omgeving van de wig is duidelijk anders van kleur dan de rest van de demper.
(…)
Deze verkleuring van de uitlaatdemper kan alleen ontstaan zijn als er in de wig brandbaar materiaal tot ontbranding is gekomen en daardoor de eenzijdige verkleuring tot stand heeft gebracht.
Uit vorenstaande concludeer ik dat de grootste hitte in/nabij de wig is geweest en dat daar de brand ontstaan is. (pg. 6)
(…)
Omdat ik vaststelde dat het chassis op meerdere plaatsen bedekt was met stof/afval kan ik met zekerheid stellen dat dit afval ook in de genoemde wig heeft gelegen, voor of ten tijde van de brand. Bij het schoonmaken van de trekker is het onmogelijk dit vuil uit de wig te verwijderen omdat het op een onbereikbare plaats ligt en zodoende blijft liggen. (pg. 7)
(…)
4. VOORGAANDE BRANDEN BIJ GELIJKSOORTIGE DAF’S
Gedurende het onderzoek naar de plaats van het ontstaan van de brand is het noodzakelijk rekenschap te houden met de eigenschappen van de aanwezige producten en objecten.
In het verleden, november 2003 en september 2005 hebben soortgelijke branden bij soortgelijke Daf trekkers plaatsgevonden.
Bij deze branden betrof het eveneens DAF vrachtauto’s waarbij een wig werd gevormd tussen de spatlap, het spatscherm en de demper.
(…)
Verzekerde [de heer V] (…)
Object Daf vrachtauto
Type 85 CF
Kenteken [nummer]
De vrachtauto reed met graanproducten in Duitsland richting Nederland.
(…)
Verzekerde [de heer V] (…)
Object Daf vrachtauto, type 85 CF (…)
Kenteken: [nummer]
Verzekerde reed met zijn combinatie vrachtauto en aanhanger, geladen met hooi, in de Eifel (Duitsland) naar Nederland.
De gehele voorwagen was afgebrand. Naar aanleiding van het brandbeeld heb ik toen vastgesteld, dat de brand eveneens bij genoemde wig ontstaan was.
(…)
Bij de onderzoeken aan deze Daf vrachtauto’s werd vastgesteld dat de brand was ontstaan bij de genoemde wig.
Onderzoek heeft uitgewezen dat het in al deze branden gaat om DAF vrachtauto’s van het zelfde type (uitlaatdemper tegen spatlap) maar tevens met brandbare lading. De lading bestaat uit hooi, graanproducten en brandbaar afval. (…) (pg. 8)”
2.16. In een faxbericht van 6 december 2007 schrijft Van Tilburg-Bastianen aan Transportbedrijf G. De Jong BV:
(…) Uit door DAF Nederland ontvangen rapporten blijkt dat er in een aantal gevallen brand is ontstaan bij de uitlaatdemper van DAF voertuigen van (…) het type XF95 en CF85, tot chassisnummer OE630302 (productie tussen april 2001 en september 2004). (…)
Uit het onderzoek dat DAF naar aanleiding van de rapporten heeft ingesteld blijkt dat de reden voor de branden is dat de ruimte bij de uitlaatdemper door onvoldoende controle niet is schoongehouden en dat opgehoopt vuil tussen de demper en het voorspatbord door de hitte van de ophangband van de demper heeft vlam gevat.
(…)
DAF biedt u in dit kader aan de voertuigen van het bovenomschreven type gratis van een afschermkap tussen de uitlaatdemper en het spatbord te laten voorzien. Hierdoor zal de kans op een ophoping van vuil in de onmiddellijke nabijheid van de uitlaatdemper aanzienlijk verminderd worden.
Gelet op de betrokken veiligheidsaspecten raadt DAF u dringend aan van dit aanbod gebruik te maken.
Ook na de installatie van de afschermkap zult u erop moeten blijven toezien dat de chauffeurs van alle DAF voertuigtypen deze te allen tijde in goede staat van onderhoud dienen te houden en dus ook de omgeving van de uitlaat(demper) zullen moeten blijven controleren en zonodig schoon dienen te maken. (…)”
2.17. Op 23 mei 2011 heeft [de heer D] tegenover [de heer A] nog een aanvullende verklaring afgelegd over de oorzaak van de branden in de trekkers van Verhoeven. Hierin verklaart hij onder meer (akte, prod. 24):
“Uit onderzoek bleek dat het bij alle uitgebrande DAF vrachtwagens, net als bij onderhavige lading (hooi) gaat om een losse bulk lading van brandbaar materiaal.
Tijdens het laden en lossen en tijdens het rijden komt dit losse materiaal in de genoemde V-vorm terecht en blijft daar liggen. Deze vervuiling, op een plaats waar een van de wanden van de V-vorm gevormd wordt door een gloeiend hete uitlaatdemper, zal na enige tijd spontaan tot ontbranding komen.
De temperatuur van de uitlaatdemper wordt vanwege de belasting, door het rijden in bergachtig gebied, veel heter dan normaal. Door de combinatie van vervuiling met licht brandbaar materiaal en extra hitte in de “wigvorm” wordt de brand ingeleid. (…)”
3. Het geschil
3.1. Delta Lloyd vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, De Burgh te veroordelen aan haar te betalen, samengevat:
(i.) een bedrag van € 129.965,27,
(ii.) de wettelijke rente over het bedrag van € 29.995,83 vanaf 1 oktober 2005,
(iii.) de wettelijke rente over het bedrag van € 99.969,44 vanaf 1 december 2006,
(v.) een bedrag aan buitengerechtelijke kosten met de wettelijke rente daarover.
3.2. Verhoeven vordert veroordeling van De Burgh tot betaling van:
(iv.) een bedrag van € 1.735,00, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2005, althans vanaf een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele vergoeding.
3.3. Ten slotte vorderen Delta Lloyd en Verhoeven:
(vi.) veroordeling van De Burgh in de kosten van de procedure.
3.4. Delta Lloyd c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag, samengevat, dat de branden in de trekkers van Verhoeven zijn veroorzaakt door een constructiefout in het betreffende type trekkers (de “wig-constructie”). Op grond daarvan stelt zij dat de trekkers niet de eigenschappen bezitten die Verhoeven op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Aldus is sprake van toerekenbare tekortkoming van De Burgh in de nakoming van haar verbintenissen uit de koopovereenkomst en is zij gehouden de door de branden veroorzaakte schade te vergoeden. Delta Lloyd is als verzekeraar op grond van artikel 284 Wetboek van Koophandel gesubrogeerd in de vorderingsrechten van Verhoeven. Jegens Verhoeven is De Burgh gehouden tot vergoeding van het eigen risico dat door Delta Lloyd is ingehouden, een bedrag van in totaal € 1.735,00.
3.5. De Burgh voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
bevoegdheid
4.1. De Burgh heeft gesteld dat de vordering van Verhoeven verwezen dient te worden naar de sector kanton van deze rechtbank. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vordering van Verhoeven een beloop heeft van minder dan € 5.000,00, zodat deze op grond van artikel 93, aanhef en onder a, van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) door de sector kanton dient te worden behandeld en beslist.
4.2. Delta Lloyd c.s. erkent dat de vordering van Verhoeven qua omvang tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort, maar verzet zich om proceseconomische redenen tegen verwijzing naar de sector kanton.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt.
In het onderhavige geval is sprake van subjectieve cumulatie: in dezelfde dagvaarding treden meerdere eisers op. Anders dan voor objectieve cumulatie (het geval waarin één eiser meerdere vorderingen instelt tegen dezelfde gedaagde), heeft de wetgever voor deze situatie geen speciale voorziening getroffen. Dat betekent dat voor elke eiser afzonderlijk moet worden beoordeeld welke sector van de rechtbank bevoegd is. De vordering van Verhoeven behoort, gelet op haar waarde, tot de bevoegdheid van de kantonrechter en zou op grond van artikel 71, tweede lid, Rv, moeten worden verwezen naar de sector kanton. Een dergelijke verwijzing zou er echter toe leiden dat de vorderingen van Delta Lloyd en Verhoeven, die beoordeeld moeten worden aan de hand van dezelfde feitelijke en juridische grondslag, door verschillende rechters zouden worden beoordeeld. Dit strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de strekking van de in artikel 71 Rv opgenomen regeling. Uit de Memorie van Toelichting over de wijzigingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die noodzakelijk waren als gevolg van de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten bij de rechtbanken , blijkt immers dat de wetgever verwijzingsperikelen in zaken die bij de rechtbank aanhangig zijn (en welke zich in het verleden met enige regelmaat voordeden), zoveel mogelijk wenste te beperken en daarmee de doelmatigheid van de procesvoering wilde bevorderen. De wetgever heeft daarbij nadrukkelijk aangegeven een gezamenlijke behandeling van samenhangende zaken uit oogpunt van doelmatigheid van de rechtspleging wenselijk te achten, zelfs als daardoor een partij kan worden opgeroepen voor een andere rechter dan die waarvoor hij zonder die samenhang zou zijn opgeroepen. Gesteld noch gebleken is dat De Burgh een specifiek belang heeft bij behandeling van de vordering van Verhoeven door de kantonrechter. Bovendien gaat het hier niet om een aardvordering, zodat Verhoeven, na een eventuele verwijzing van haar vordering naar de sector kanton, alsnog voeging zou kunnen verzoeken. Dit alles vormt voor de sector civiel van de rechtbank aanleiding om de vordering van Verhoeven niet op de voet van artikel 71, tweede lid, Rv te verwijzen naar de sector kanton, maar deze gezamenlijk met de vorderingen van Delta Lloyd af te doen.
de algemene voorwaarden
4.4. De Burgh heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Delta Lloyd c.s. gevorderde schade niet - dan wel niet volledig - in aanmerking komt voor vergoeding, gelet op hetgeen is bepaald in haar algemene voorwaarden. Delta Lloyd c.s. heeft de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden betwist. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat de opdrachtbevestiging, die zij als productie 1 bij de dagvaarding in het geding heeft gebracht, geen verwijzing naar deze voorwaarden bevat en dat Verhoeven de gelding van deze voorwaarden ook niet op een andere wijze heeft aanvaard.
4.5. De vraag of Verhoeven de gelding van de algemene voorwaarden van De Burgh heeft aanvaard, moet worden beantwoord aan de hand van de bepalingen 3:33 en 3:35 BW in combinatie met die van de artikelen 6:217 e.v. BW.
4.6. De Burgh heeft zich op het standpunt gesteld dat Verhoeven de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden heeft aanvaard door de opdrachtbevestiging van 5 december 2002 voor akkoord te ondertekenen. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat deze opdrachtbevestiging oorspronkelijk geen drie, maar vier pagina’s telde en dat op de vierde pagina werd verwezen naar haar algemene voorwaarden. Deze stelling is door Delta Lloyd c.s. betwist, waarna De Burgh bij gelegenheid van haar akte na comparitie heeft aangegeven dat zij (haar exemplaar van) de opdrachtbevestiging niet meer heeft kunnen terugvinden. De rechtbank zal er derhalve vanuit gaan dat Verhoeven de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet heeft aanvaard door de opdrachtbevestiging (op pagina 3) voor akkoord te tekenen.
4.7. Zijdens De Burgh is verder aangevoerd dat gebondenheid aan algemene voorwaarden is ontstaan door stilzwijgende aanvaarding daarvan dan wel door het opwekken van de schijn van aanvaarding. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of De Burgh er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Verhoeven de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden aanvaardde. De rechtbank is, anders dan De Burgh, van oordeel dat dit vertrouwen niet kan worden afgeleid uit het feit dat Verhoeven niet heeft geprotesteerd tegen de verwijzing naar de algemene voorwaarden onderaan de facturen die De Burgh op 17 februari en 31 maart 2003 voor de onderhavige trekkers heeft verstuurd en ook niet – ook niet in onderlinge samenhang bezien – uit de omstandigheid dat Verhoeven ten aanzien van drie nieuwe aankooptransacties in 2007 en 2008 de gelding van de algemene voorwaarden van De Burgh heeft aanvaard. De vraag is immers of bij De Burgh er (reeds) ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van 5 december 2002 gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Verhoeven de gelding van haar algemene voorwaarden aanvaardde.
4.8. De Burgh heeft ter comparitie gesteld dat haar handelsrelatie met Verhoeven bestaat sinds de jaren negentig en dat zij zowel in eerdere overeenkomsten met Verhoeven als in de daarbij behorende facturen telkens heeft verwezen naar haar algemene voorwaarden, zodat Verhoeven geacht moet worden de toepasselijkheid van deze voorwaarden op de transactie van 5 december 2002 stilzwijgend te hebben aanvaard. Bij gelegenheid van haar akte na comparitie heeft De Burgh deze - door Verhoeven uitdrukkelijk betwiste - stelling echter slechts onderbouwd met één opdrachtbevestiging, gedateerd 19 oktober 1999, waarop in zeer kleine lettertjes onderaan de bladzijde staat vermeld (akte na comparitie, prod. 5):
“Algemene verkoops, leverings, reparatie en betalingsvoorwaarden gedeponeerd ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch, onder nr. 53/76.”
Aan deze enkele verwijzing mocht De Burgh naar het oordeel van de rechtbank niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat Verhoeven, ruim drie jaar later, stilzwijgend de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden op de transactie van 5 december 2002 aanvaardde.
4.9. Voor zover De Burgh verder nog heeft bedoeld te stellen dat de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden na 5 december 2002 alsnog door Verhoeven zou zijn aanvaard, overtuigt deze stelling niet. Het (enkel) uitblijven van een reactie van Verhoeven op de verwijzing naar de algemene voorwaarden van De Burgh in de facturen van 17 februari en 31 maart 2003 kan immers niet worden uitgelegd als een gedraging waaruit De Burgh in redelijkheid mocht afleiden dat haar wederpartij de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden op de op 5 december 2002 gesloten overeenkomst alsnog wilde overeenkomen. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat Verhoeven ten aanzien van latere transacties de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van De Burgh wel heeft aanvaard.
4.10. Uit het voorgaande vloeit voort dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van De Burgh niet tussen partijen is overeengekomen en dat De Burgh op de inhoud daarvan jegens Delta Lloyd c.s. geen beroep kan doen.
4.11. Om tot toewijzing van de (regres)vordering tot schadevergoeding te kunnen komen moet vastgesteld worden dat de trekkers niet aan de overeenkomst beantwoordden (non-conformiteit als bedoeld in artikel 7:17 BW) en moet vast komen te staan dat daarover tijdig is geklaagd (artikel 7:23 BW). De Burgh heeft betwist dat aan deze vereisten is voldaan.
klachttermijn
4.12. Tussen partijen staat vast dat De Burgh bij brief van 23 januari 2007 (cva, prod. 3) voor het eerst door Delta Lloyd c.s. aansprakelijk is gesteld voor de schade als gevolg van de branden. De Burgh heeft zich op het standpunt gesteld dat Delta Lloyd c.s. haar recht om zich te beroepen op non-conformiteit van de trekkers heeft verspeeld door daarover niet binnen bekwame tijd te klagen. Zij beroept zich in dit verband op de artikelen 7:23 en 6:89 BW.
4.13. Op grond van artikel 7:23, eerste lid, BW dient de koper de verkoper binnen bekwame tijd nadat hij heeft ontdekt dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, daarvan in kennis stellen. Deze bepaling beoogt de verkoper te beschermen tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten en biedt de verkoper aldus de mogelijkheid zich te beraden over verhaal op zijn voorschakels. Artikel 6:89 BW formuleert een vergelijkbare klachtplicht voor verbintenissen in het algemeen.
4.14. De rechtbank zal eerst beoordelen op welk moment de in genoemde artikelen bedoelde klachttermijn is begonnen te lopen. Vervolgens zal de vraag aan de orde komen of Delta Lloyd c.s. al dan niet ‘binnen bekwame tijd’ heeft geklaagd.
4.15. De Burgh heeft betoogd dat de onderzoeken van november 2003, januari 2004 en juli 2005 Delta Lloyd c.s. al voldoende aanknopingspunten boden om tegenover haar het standpunt te kunnen innemen dat de vrachtwagens niet aan de koopovereenkomst beantwoordden en dat Delta Lloyd c.s. dus eerder actie had moeten ondernemen richting De Burgh. Zij miskent daarmee echter dat niet doorslaggevend is op welk moment bij Delta Lloyd c.s. mogelijk de eerste twijfel is ontstaan, maar vanaf welk moment zij er met voldoende zekerheid van kon of moest uitgaan dat de branden waren veroorzaakt door de thans door haar gestelde constructiefout. Vanaf dat moment had Delta Lloyd c.s. immers pas reden om bij De Burgh te gaan klagen (vgl. Asser/Hijma 5-I, nr. 544).
4.16. Uit de inhoud van het onderzoeksrapport over de tweede brand in 2005 leidt de rechtbank af dat [de heer D] de oorzaak van de branden op dat moment nog zocht in het ontbranden van de rubberen spatlap, maar dat het resultaat van het daaraan door TNO uitgevoerde onderzoek deze als mogelijke oorzaak uitsloot. Verder hield [de heer D] rekening met de mogelijkheid dat de brand was ontstaan door een combinatie van meerdere factoren (zie hierboven onder 2.9) of door een van buitenaf komende vonk tussen de uitlaatdemper en het spatscherm. De mogelijkheid dat de branden zijn ontstaan door een constructiefout in de vrachtwagens, is in het rapport uit 2005 nog niet aan de orde. Pas in zijn rapport van 10 mei 2006, dat is opgesteld naar aanleiding van de derde brand in de trekker van de firma De Jong - en dus niet bij voorbaat ten doel had (alsnog) een oorzaak vast te stellen voor de twee branden in de vrachtwagens van Verhoeven - stelt [de heer D] voor het eerst dat de oorzaak van (alledrie) de branden is gelegen in ontbranding van vuil dat zich heeft opgehoopt in de wig tussen de spatlap, het spatscherm en de uitlaatdemper en dat de constructie van deze wig het onmogelijk maakt om daaruit vuil te verwijderen. Delta Lloyd c.s. heeft ter comparitie gesteld, hetgeen door De Burgh niet is betwist, dat het daarna nog tot september 2006 heeft geduurd voordat zij op de hoogte raakte van de inhoud van het rapport van [de heer D] van 10 mei 2006. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de klachttermijn als bedoeld in artikel 7:23, eerste lid, BW in september 2006 is aangevangen.
4.17. De vraag of Delta Lloyd c.s. vervolgens ‘binnen bekwame tijd’ bij De Burgh heeft geklaagd, dient te worden beoordeeld onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Daarbij is in belangrijke mate mede bepalend in hoeverre De Burgh in haar belangen is geschaad door het tijdsverloop tussen de ontdekking van de gestelde non-conformiteit door Delta Lloyd c.s. en de kennisgeving daarvan aan De Burgh.
4.18. Vooropgesteld moet worden dat artikel 7:23 lid 1 BW ertoe strekt om de verkoper te beschermen tegen late en daardoor moeilijk meer te betwisten klachten. Die strekking legt in het onderhavige geval echter weinig gewicht in de schaal. Tussen partijen staat immers als onbetwist vast dat De Burgh vanaf het begin betrokken is geweest bij de technische onderzoeken die in 2003 en 2005 naar de branden in de vrachtwagens van Verhoeven zijn gedaan. Beide onderzoeken vonden plaats op haar eigen bedrijfsterrein, in aanwezigheid van het hoofd van haar werkplaats (dhr. H. [de heer C]). De Burgh had derhalve vanaf het begin toegang tot alle relevante onderzoeksinformatie en had, indien gewenst, ook meteen eigen onderzoek kunnen (laten) doen. Daar komt nog bij dat door het tijdsverloop tussen de ontdekking door Delta Lloyd c.s. van de gestelde non-conformiteit en de daaropvolgende klacht geen mogelijkheden tot het doen van (tegen)onderzoek verloren zijn gegaan, omdat de twee aan Verhoeven geleverde vrachtwagens al niet meer beschikbaar waren voor nader (fysiek) onderzoek op het moment dat Delta Lloyd c.s. bekend raakte met de oorzaak van de branden.
4.19. De omstandigheid dat De Burgh thans stelt niet meer te beschikken over bewijsstukken die betrekking hadden op de twee aan Verhoeven geleverde vrachtwagens (zoals de originele koopovereenkomst en de daaraan voorafgaande offerte) acht de rechtbank eveneens van weinig gewicht. Het tijdsverloop tussen de ontdekking door Delta Lloyd c.s. van de gestelde non-conformiteit en haar klacht betreft een beperkte periode (ongeveer vier maanden), terwijl gesteld noch gebleken is dat de betreffende stukken juist in die periode in het ongerede zijn geraakt. Het betoog van De Burgh dat zij meer reputatieschade lijdt naarmate zij schade moet vergoeden met betrekking tot verder in het verleden liggende feiten, is door haar niet met feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat daaraan zal worden voorbijgegaan. Hetzelfde geldt voor haar stelling dat zij thans geen rechtsmaatregelen meer zou kunnen nemen richting derden.
4.20. Tegenover het belang van De Burgh staat dat honorering van haar beroep op overschrijding van de klachttermijn zou leiden tot het vergaande gevolg van volledig verlies door Delta Lloyd c.s. van al haar aanspraken jegens De Burgh. Het (financiële) belang van Delta Lloyd c.s. is evident. Alle omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat de klachttermijn van artikel 7:23, eerste lid, BW niet door Delta Lloyd c.s. is overschreden. Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of sprake is van non-conformiteit van de aan Verhoeven geleverde vrachtwagens.
non conformiteit
4.21. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de trekkers niet de eigenschappen bezaten die Verhoeven op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, beroept Delta Lloyd c.s. zich op de bevindingen van de door Delta Lloyd ingeschakelde deskundige [de heer D], zoals (deels) aangehaald onder rechtsoverwegingen 2.14. en 2.17. Deze deskundige komt, samengevat, tot de conclusie dat de trekkers zodanig geconstrueerd zijn dat zich een smalle wig vormt tussen het ronde spatscherm linksvoor en de uitlaatdemper. Doordat onderaan deze wig, tegen de uitlaatdemper, een spatlap gemonteerd zit, wordt het smalste deel daarvan zo goed als afgesloten, hetgeen tot gevolg heeft dat zich in de wig vuil, veelal afkomstig van de eigen lading, gaat ophopen. Dit vuil bevindt zich op een voor de gebruiker van de trekker onbereikbare plaats, in de directe nabijheid van de hete uitlaatdemper, en komt daar op enig moment tot zelfontbranding. [de heer D] wijst er daarbij op dat de uitlaatdemper bij extreme belasting van de trekker, zoals enige tijd beladen bergop rijden, een temperatuur bereikt van boven de 200°C.
Delta Lloyd c.s. stelt verder dat DAF, de producent van de trekkers, heeft erkend dat sprake is van een gebrek in de constructie. Zij wijst in dit verband op de omstandigheid dat DAF haar dealers al in 2004 heeft verzocht om gebruikers van bepaalde typen trekkers te informeren over de gevoeligheid daarvan voor hitteoverdracht (dgv. prod. 14) – aan welk verzoek De Burgh volgens Delta Lloyd c.s. jegens Verhoeven overigens niet zou hebben voldaan – en op het feit dat DAF de gebruikers van dit type trekkers in 2007 heeft aangeboden om kosteloos een afschermkap te laten plaatsen tussen de uitlaatdemper en het voorspatbord, juist om brand ter plaatse van de uitlaatdemper te voorkomen (dgv. prod. 15).
4.22. De Burgh erkent dat de oorzaak van de branden in de trekkers van Verhoeven is gelegen in zelfontbranding van opgehoopt vuil in de ruimte tussen de spatlap, het spatscherm en de uitlaatdemper (cva par. 17, akte par. 2.3), maar betwist uitdrukkelijk dat sprake is van een gebrekkige constructie. Haar verweer komt er in de kern op neer dat de branden zijn veroorzaakt doordat Verhoeven haar trekkers niet (voldoende) heeft gereinigd, terwijl zij daaraan, gelet op de brandbare aard van de door haar vervoerde lading, juist meer dan gemiddelde aandacht had moeten besteden. De Burgh voegt hieraan toe dat de constructie waarmee de uitlaatdemper is vastgezet zodanig open is dat de gebruiker van de trekker onbelemmerd zicht heeft op eventuele vervuiling en dat die vervuiling ook gemakkelijk, zelfs met de hand, kan worden verwijderd. De Burgh meent dat zij als verkoper niet aansprakelijk kan worden gehouden voor schade die is ontstaan door eigen nonchalance/onzorgvuldigheid aan de zijde van Verhoeven.
4.23. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat aan een trekker, die bedoeld is voor het vervoer van (uiteenlopende soorten) lading over de openbare weg en veelal intensief wordt gebruikt, hoge veiligheidseisen moeten worden gesteld. Dit betekent dat de koper van een dergelijke trekker op grond van de koopovereenkomst mag verwachten dat bij de constructie daarvan rekening is gehouden met het feit dat de trekker in het gebruik vervuild raakt met (onder meer) losse deeltjes van de lading en dat deze constructie zodanig is ingericht dat direct – brandgevaarlijk – contact tussen dergelijke vervuiling en hete onderdelen van de trekker zoveel mogelijk wordt vermeden. Tussen partijen staat vast dat de onderhavige trekkers zodanig waren geconstrueerd dat zich vuil kon ophopen op een plaats waar het in direct contact kwam met hete onderdelen en aldaar tot zelfontbranding heeft kunnen komen. Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat De Burgh tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit de koopovereenkomst. Deze tekortkoming is ook aan De Burgh toe te rekenen: een gebrek in een industrieel vervaardigde zaak komt krachtens verkeersopvatting voor rekening van de verkoper van die zaak, ook al heeft deze de zaak niet zelf geproduceerd en is het gebrek geheel buiten zijn toedoen ontstaan. Dit betekent dat De Burgh in beginsel is gehouden de door de branden ontstane schade te vergoeden.
eigen schuld
4.24. Vervolgens dient te worden vastgesteld of de door de branden ontstane schade – ondanks de tekortkoming van De Burgh – toch geheel of gedeeltelijk voor rekening moet blijven van Delta Lloyd c.s. wegens eigen schuld aan de zijde van Verhoeven (artikel 6:101 BW). De Burgh heeft gesteld dat de schade niet zou zijn ontstaan als Verhoeven haar trekkers op een normale manier had onderhouden/gereinigd en de geëigende maatregelen had genomen om te voorkomen dat zich in de buurt van hete onderdelen (zoals in de ‘wig’ bij de uitlaatdemper) brandbaar vuil zou ophopen. De Burgh stelt verder dat branden zoals de onderhavige zich alleen kunnen voordoen bij extreme vervuiling van de trekker en dat Verhoeven, zeker nadat al een keer brand was ontstaan door opgehoopt vuil, voorzorgs-maatregelen had moeten nemen om te voorkomen dat opnieuw een dergelijke brand zou ontstaan.
4.25. Delta Lloyd c.s. heeft betwist dat de branden (mede) zijn veroorzaakt door onvoldoende onderhoud en/of onvoldoende reinigen van de trekkers door Verhoeven. Delta Lloyd c.s. heeft er in dat kader op gewezen dat [de heer A] in zijn rapport van 25 november 2003 weliswaar een vervuiling constateert, maar daarbij direct heeft aangetekend dat de auto in gebruik was bij een fouragehandel, en dat [de heer D] in zijn rapport van 27 september 2005 zelfs helemaal geen melding maakt van vervuiling. Verder geeft Delta Lloyd c.s. aan dat [de heer D] in zijn rapport van 10 mei 2006 heeft geconstateerd dat het vuil in de wig op een onbereikbare plaats ligt, zodat het brandgevaar dat daar ontstaat niet door ‘normaal onderhoud’ aan de trekker kan worden weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op deze gemotiveerde betwisting door Delta Lloyd c.s., op de weg van De Burgh had gelegen om haar stelling dat de branden uitsluitend kunnen zijn ontstaan doordat Verhoeven ‘volstrekt onzorgvuldig’ met zijn truck is omgegaan (akte na comparitie, par. 3) met nadere feiten en omstandigheden te onderbouwen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat schade-expert [de heer B] ten aanzien van beide trekkers juist heeft vastgesteld dat deze ‘in een keurige staat van onderhoud’ verkeerden en dat ook de andere naar aanleiding van de branden opgemaakte rapporten, die opgemaakt zijn op een moment dat de oorzaak van de branden nog niet vaststond, geen aanwijzingen bieden voor de door De Burgh gestelde extreme vervuiling van de trekkers. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is van een relatie tussen de (extreem vervuilde) trekker op de door De Burgh bij akte in het geding gebrachte foto (prod. 3) en de branden waarop de onderhavige procedure betrekking heeft. Dit betekent dat aan bewijslevering door De Burgh niet wordt toegekomen en dat De Burgh aansprakelijk is voor de als gevolg van de branden ontstane schade.
de schade
I. cascoschade
4.26. Delta Lloyd heeft ter zake van de door haar uitgekeerde cascoschade aanspraak gemaakt op bedragen van € 26.959,31 (trekker [nummer]) en € 52.405,00 (trekker [nummer]). Ter comparitie van partijen heeft De Burgh aangegeven dat zij niet langer betwist dat deze schade-uitkeringen door Delta Lloyd aan Verhoeven zijn gedaan, zodat ter zake aan Delta Lloyd zal worden toegewezen een bedrag van € 79.364,31.
4.27. Verhoeven heeft ter zake van het door Delta Lloyd ingehouden eigen risico aanspraak gemaakt op vergoeding van € 675,00 (trekker [nummer]) en € 135,00 (trekker [nummer]), telkens te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 21 juni 2005. Nu de De Burgh tegen deze vordering geen (inhoudelijk) verweer heeft gevoerd, ligt deze voor toewijzing gereed.
II. WA-schade (brandweer, Autobahnmeisterei)
4.28. Delta Lloyd maakt in verband met door haar vertegenwoordiger in Duitsland (Van Ameyde Germany AG) aan derden uitgekeerde schadevergoedingen aanspraak op bedragen van € 1.554,52 (trekker [nummer]) en, na vermindering van haar eis, € 24.118,90 (trekker [nummer]). Zij heeft deze schadeposten bij akte van 1 juni 2011 nader onderbouwd (prod. 26-28), waarna De Burgh haar verweer bij antwoordakte van 15 juni 2011 heeft ingetrokken. Dit betekent dat de bedragen zoals thans gevorderd voor toewijzing gereed liggen.
III. kosten Duitse advocaat
4.29. Nu Delta Lloyd haar vordering ten aanzien van deze schadepost heeft ingetrokken, behoeft daarop geen beslissing meer te worden genomen.
IV. kosten Duitse vertegenwoordiger
4.30. De vertegenwoordiger in Duitsland van Delta Lloyd, Van Ameyde Germany AG, heeft voor haar bemoeienissen met de afwikkeling van de branden in de trekkers van Verhoeven bedragen aan Delta Lloyd in rekening gebracht van € 232,00 (trekker [nummer], dgv. prod. 9a) en € 4.060,00 (trekker [nummer], dgv. prod. 9b en 9c). Delta Lloyd maakt aanspraak op vergoeding van deze kosten. De Burgh heeft hiertegen geen gemotiveerd verweer gevoerd, zodat beide bedragen voor toewijzing in aanmerking komen.
IV. taxatie- en expertisekosten
4.31. Tussen partijen is niet in geschil dat Delta Lloyd als gesubrogeerd verzekeraar het recht heeft om de door haar gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid te verhalen op De Burgh. Daarbij moet als uitgangspunt worden genomen dat de in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW genoemde kosten voor vergoeding in aanmerking komen indien en voor zover deze door de benadeelde zijn gemaakt, of, zo deze (zoals in het onderhavige geval) zijn gemaakt door de verzekeraar, zij onder deze bepaling zouden vallen indien zij door de benadeelde zelf zouden zijn gemaakt. Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen: de ‘dubbele redelijkheidstoets’. De rechtbank ziet, anders dan De Burgh, geen reden om bij het begroten van deze kosten een gesubrogeerd verhaalsrecht (zoals dat van Delta Lloyd) anders te behandelen dan een wettelijk regresrecht.
4.32. Delta Lloyd heeft ter zake van de kosten die zij heeft moeten maken om de schade aan de trekkers te laten beoordelen door schade-experts (taxatiekosten) aanspraak gemaakt op vergoeding van een bedrag van in totaal € 1.300,00 (€ 600,00 + € 350,00 + € 350,00). Zij heeft deze vordering onderbouwd met declaraties van haar expertiseteam Schade & Advies (dgv. prod. 11a t/m 11c). Daarnaast maakt zij aanspraak op een vergoeding van de kosten van de technische onderzoeken aan de trekkers van Verhoeven ter hoogte van € 650,00 (rapport 2003.0372, trekker [nummer], prod. 1) en € 4.565,50 (rapport 2005.261, trekker [nummer], prod. 19). De vordering ter zake van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid komt daarmee op een totaalbedrag van € 6.515,50.
4.33. De Burgh heeft niet betwist dat de door Delta Lloyd gestelde taxaties en onderzoeken zijn uitgevoerd en evenmin dat die onderzoeken ook redelijkerwijs noodzakelijk waren. Zij betoogt echter dat alleen de netto door Delta Lloyd gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de experts die de taxaties en de brandonderzoeken hebben uitgevoerd toch al bij haar op de loonlijst stonden. De rechtbank deelt deze zienswijze van De Burgh niet en zal – nu de door Delta Lloyd gevorderde bedragen met schriftelijke bescheiden zijn onderbouwd en zijdens De Burgh niet is betwist dat sprake is van een marktconform tarief – de kosten begroten op het door Delta Lloyd gevorderde bedrag. Begroting van de schade overeenkomstig de door De Burgh voorgestane berekeningswijze zou immers met zich meebrengen dat De Burgh, als aansprakelijke partij, zou profiteren van het feit dat de door haar aan Verhoeven toegebrachte schade is verplaatst naar Delta Lloyd. Als Verhoeven de taxatie- en onderzoekskosten zelf had moeten maken, had zij ter zake ook aanspraak gemaakt op vergoeding tegen een in de markt gebruikelijk tarief.
V. schade aan het MAUT-kastje (tolkastje trekker [nummer])
4.34. Delta Lloyd vordert ter zake van schade aan het tolkastje een bedrag van € 425,55, hetgeen zij heeft onderbouwd met een factuur van Toll Collect GmbH (dgv. prod.12). De Burgh heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen.
VI. bergingskosten (trekker [nummer])
4.35. Delta Lloyd vordert ter zake van de kosten voor de overbrenging van de vrachtwagencombinatie vanuit Duitsland naar Nederland een bedrag van € 5.216,91. Deze vordering heeft zij onderbouwd met een factuur van internationaal bergingsbedrijf Joh. v.d. Zand B.V. (dgv. prod. 6). De Burgh heeft deze schadepost niet betwist, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt.
VII. schade aan de loglift (trekker [nummer])
4.36. Delta Lloyd heeft ter zake van de door haar uitgekeerde cascoschade aanspraak gemaakt op een bedrag van € 6.050,00. Zij heeft dit onderbouwd met een taxatierapport (dgv. prod. 5), hetwelk door De Burgh niet is betwist. Het gevorderde zal derhalve worden toegewezen.
4.37. Verhoeven heeft ter zake van haar eigen risico voor de schade aan de loglift aanspraak gemaakt op een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 21 juni 2005. Ook deze, onbetwiste, vordering ligt voor toewijzing gereed.
VIII. buitengerechtelijke kosten
4.38. Delta Lloyd vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Zij stelt, onder verwijzing naar een urenspecificatie (dgv. prod. 16), dat zij voor een bedrag van in totaal € 16.894,00 aan kosten heeft moeten maken ter vaststelling van de oorzaak en het verhaal van in totaal vijf uitgebrande DAF-vrachtwagens die bij haar verzekerd waren. Omdat het niet goed mogelijk is deze kosten exact uit te splitsen naar de verschillende branden, maakt zij in de onderhavige zaak aanspraak op vergoeding van 2/5e deel van de in totaal door haar gemaakte kosten, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 6.757,60. Subsidiair maakt Delta Lloyd aanspraak op een vergoeding conform het rapport Voor-werk II ad € 2.842,00.
4.39. De rechtbank is van oordeel, gelet op de aard en omvang van de zaak en de stellingen van partijen, dat voldoende is komen vast te staan dat Delta Lloyd kosten heeft gemaakt die als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW moeten worden aangemerkt. Uit de door Delta Lloyd in het geding gebrachte urenspecificatie (dgv. prod. 16) kan echter niet worden afgeleid in hoeverre de gevorderde kosten mede betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De rechtbank zal de buitengerechtelijke kosten om die reden begroten op het in het rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire tarief.
conclusie, wettelijke rente
4.40. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank ter zake trekker [nummer] aan Delta Lloyd een bedrag toewijzen van € 29.995,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 1 oktober 2005. Voormeld bedrag is als volgt opgebouwd: cascoschade € 26.959,31, WA-schade € 1.554,52, kosten Duitse vertegenwoordiger € 232,00, taxatiekosten € 600,00, kosten technisch onderzoek € 650,00.
4.41. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank ter zake trekker [nummer] aan Delta Lloyd een bedrag toewijzen van € 97.541,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 1 december 2006. Voormeld bedrag is als volgt opgebouwd: cascoschade € 52.405,00, WA-schade € 24.118,90, kosten Duitse vertegenwoordiger € 4.060,00, taxatiekosten € 700,00, kosten technisch onderzoek € 4.565,50, tolkastje € 425,55, bergingskosten € 5.216,91, loglift € 6.050,00.
proceskosten
4.42. De Burgh zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Delta Lloyd c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 3.490,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 4.973,50 (3,5 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.537,39
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt De Burgh om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van € 127.537,69 (honderdzevenentwintigduizend vijfhonderdzevenendertig euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over:
- het bedrag van € 29.995,83 met ingang van 1 oktober 2005,
- het bedrag van € 97.541,86 met ingang van 1 december 2006,
telkens tot de dag van volledige betaling,
- 5.2. veroordeelt De Burgh om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van € 2.842,00 (tweeduizend achthonderdtweeënveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt De Burgh om aan Verhoeven te betalen een bedrag van € 1.735,00 (éénduizend zevenhonderdvijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 21 juni 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt De Burgh in de proceskosten, aan de zijde van Delta Lloyd c.s. tot op heden begroot op € 8.537,39 (achtduizend vijfhonderdzevenendertig euro en negenendertig eurocent),
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr I.L.P. Crombeen en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.