ECLI:NL:RBSHE:2012:BV1247

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/810014-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op dierenarts door zoon met psychische stoornis

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 januari 2012 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte, de zoon van het slachtoffer, zijn vader, een dierenarts, heeft vermoord. De feiten dateren van 28 januari 2011, toen de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zijn vader van het leven beroofde door hem meerdere keren met een hard voorwerp op het hoofd te slaan. Na de daad verstopte de verdachte het lichaam van zijn vader in de kruipruimte van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, gezien zijn psychische toestand, die gekenmerkt werd door schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met terbeschikkingstelling en dwangverpleging. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de vrouw van het slachtoffer, toegewezen, die materiële schadevergoeding eiste. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de doorzoeking van de woning van de verdachte bevestigd en de bewijsmiddelen die zijn verzameld tijdens het onderzoek als geldig beschouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, ondanks zijn psychische stoornis, verantwoordelijk is voor zijn daden, maar dat deze stoornis een significante rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het delict.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/810014-11
Datum uitspraak: 19 januari 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats, adres],
thans gedetineerd te: Maastricht PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 mei 2011, 4 augustus 2011, 19 oktober 2011 en 5 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 april 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2011 te Eindhoven opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn vader) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een (zwaar)(scherp) voorwerp (meermaals) tegen zijn hoofd en/of lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] voornoemd is overleden;
(artikel 289/287 van het Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Rechtmatigheid van de doorzoeking [adres] te Eindhoven.
De raadsman heeft allereerst betoogd dat de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te Eindhoven op 29 januari 2011 onrechtmatig is geweest en dat de resultaten van de doorzoeking dientengevolge van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het op pagina 151 van het dossier vermelde omtrent de toepassing van artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij hij stelt dat niet is voldaan aan de (wettelijke) vereisten ter zake.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 5 januari 2012 twee, door de rechter-commissaris ondertekende, stukken betreffende de doorzoeking van voornoemd pand overgelegd, te weten een beslissing doorzoeking en een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming.
In de beslissing doorzoeking is vermeld dat deze schriftelijke beslissing dient ter bevestiging van de mondeling gegeven beslissing tot doorzoeking d.d. 29 januari 2011.
In het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming heeft de rechter-commissaris vermeld: "Ik, rechter-commissaris, heb te 12.56 uur de tactische doorzoeking aangevangen nadat ik eerder, om 03.56 uur, de technische doorzoeking heb laten aanvangen (telefonisch)."
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en gezien ook het door de officier van justitie aangehaalde belang om in zaken als de onderhavige zoveel mogelijk te voorkomen dat, voor wat betreft het technisch deel van de doorzoeking, sporen worden verstoord door het betreden van het pand door anderen dan het forensisch team, de doorzoeking materieel juist heeft plaatsgevonden: er is een beslissing tot doorzoeking van de rechter-commissaris, die bij het tactisch deel van de doorzoeking ter plaatse is gekomen.
Dat daarbij - naar het oordeel van de rechtbank abusievelijk - blijkens het ter zake vermelde op pagina 151 van het dossier - artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering als grondslag voor het technisch deel van de doorzoeking lijkt te zijn gehanteerd, leidt niet tot een ander oordeel. Niet valt in te zien dat verdachte door voormelde gang van zaken in enig belang is geschaad.
Ook het verschil in (aanvangs)tijdstip zoals genoemd in het proces-verbaal van politie op pagina 151 van het dossier en het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de rechter-commissaris (03.28 uur versus 03.56 uur als aanvangstijdstip) maakt, ofschoon naar het oordeel van de rechtbank niet geheel zorgvuldig, de doorzoeking niet onrechtmatig. Dat geldt ook voor het in het proces-verbaal van de rechter-commissaris mogelijk abusievelijk gehanteerde tijdstip van 12.56 uur als zowel aanvangs- als beëindigingstijdstip van het tactisch deel van de doorzoeking.
Gelet op al het vorenstaande zal het verweer van de raadsman op dit punt worden verworpen. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen onregelmatigheden die tot bewijsuitsluiting moeten leiden.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn:
* het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche Eindhoven, met kenmerk PL 2233/2011.013953, afgesloten 17 juli 2011, aantal doorgenummerde bladzijden: 864 (hierna: PV);
* het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, divisie recherche, Forensisch Technische Ondersteuning, met kenmerk 2011013953 (ongenummerd) (hierna: PV FTO);
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt en ondertekend d.d. 7 maart 2011 door dr. B. Kubat (hierna: obductieverslag);
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, neuropathologisch onderzoek, opgemaakt en ondertekend d.d. 28 februari 2011 door dr. B. Kubat;
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Eindhoven op 28 januari 2011, opgemaakt en ondertekend d.d. 2 februari 2011 door drs. C. van Kooten;
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Eindhoven op 28 januari 2011, opgemaakt en ondertekend d.d. 23 maart 2011 door drs. C. van Kooten;
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt en ondertekend d.d. 25 mei 2011 door drs. C. van Kooten;
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, Een vergelijkend schoensporenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een dode man in de kruipruimte van een woning in Eindhoven op 28 januari 2011, opgemaakt en ondertekend d.d. 1 juni 2011 door R. Pieterman;
* het Forensisch DNA Rapport van Baseclear (DNA Contra-expertise, aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer], 28 januari 2011), opgemaakt d.d. 7 oktober 2011;
* het deskundigenrapport van The Maastricht Forensic Institute betreffende vergelijkend schoensporenonderzoek (hierna: MFI), opgemaakt en ondertekend d.d. 10 oktober 2011 door drs. E.J.E. Houben;
* de verklaring van verdachte zoals deze is afgelegd ter terechtzitting van 5 januari 2012;
* de verklaring van [persoon X] afgelegd op 6 oktober 2011 ten overstaan van de rechter-commissaris;
* de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] afgelegd op 13 oktober 2011 ten overstaan van de rechter-commissaris;
* de verklaring van [getuige 4] afgelegd op 22 november 2011 ten overstaan van de rechter-commissaris.
Daar waar de naam '[verdachte]' werd gebezigd, is deze in het hiernavolgende vervangen door 'verdachte'. Uit het verhandelde ter zitting is duidelijk gebleken dat met de persoon met de naam [verdachte], verdachte wordt bedoeld. De verdediging heeft dit ter zitting niet betwist.
De vaststaande feiten.
Inleiding.
Op vrijdag 28 januari 2011 om 22:01 uur meldt [vrouw slachtoffer]1 telefonisch bij de politie dat zij bij thuiskomst haar man niet in de woning [adres 1] te Eindhoven aantrof. Zij ziet bloed en bloedsporen en vindt bebloede handdoeken en een mat uit de gang in de container buiten. Zijn zoon [verdachte] (zijnde verdachte) zou bij haar man langskomen.2
Omstreeks 22:30 uur gaat de politie naar de woning [adres 1] te Eindhoven. Mevrouw [vrouw slachtoffer] vertelt dat ze op 28 januari 2011 omstreeks 21:30 uur op het adres [adres 1] arriveerde in de verwachting daar haar echtgenoot [slachtoffer ] aan te treffen. Zij mist vanuit de woning de voordeurmat, een portefeuille en papieren van haar echtgenoot. In de woning en in de praktijkruimte3 zijn bloedsporen te zien. In de container in de achtertuin liggen enkele bebloede handdoeken en de bebloede voordeurmat. Zij vertelt voorts dat haar echtgenoot uit een eerder huwelijk drie zonen heeft waaronder [verdachte]. [verdachte] zou psychiatrisch patiënt zijn en hij zou met regelmaat agressief, gewelddadig en onberekenbaar zijn. Deze agressie richtte zich ook op naaste familieleden. De agressie zou zijn oorzaak vinden in het feit dat hij al geruime tijd weigerde zijn medicatie in te nemen. Zij verklaart dat zij wist dat haar echtgenoot [slachtoffer] diens zoon [verdachte] in de loop van de avond wilde ontvangen. Het politiepersoneel heeft een nader onderzoek ingesteld waarbij zij ondermeer naar de woning van [verdachte] aan de [adres] te Eindhoven zijn gegaan.4
Op 28 januari 2011 om 23:05 uur wordt [verdachte] in zijn woning [adres] te Eindhoven als verdachte aangehouden.5 Het is dan nog onduidelijk waar [slachtoffer] zich bevindt en in welke toestand.
In de woning van verdachte wordt een in werking zijnde wasmachine aangetroffen, waarbij door de glazen deur van de wasmachine wordt gezien dat er papier/karton en een zwarte gymschoen in zit. In de badkamer wordt een waterdruppel gezien waarvan de kleur duidt op mogelijk vermenging met bloed.6
Op 29 januari 2011 omstreeks 00:10 uur wordt door politiepersoneel in de kruipruimte van de woning [adres 1] te Eindhoven het stoffelijk overschot aangetroffen van [slachtoffer].7
Het obductieverslag8 vermeldt als resultaten ondermeer:
1) links en rechts op het hoofd en in het gelaat links in totaal tien geringe rafelige huidperforaties met weefselbruggen en omgevende bloeduitstortingen; bloeduitstortingen in beide bovenoogleden
2) uitgebreide verbrijzeling van het schedeldak en breuken van de schedelbasis
3) verscheuring van en bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, bloederige weke hersenvliezen, beschadiging van het hersenoppervlak en kneuzingen van het hersenweefsel rechts zijwaarts en beschadiging van inwendige hersenstructuren met bloeding in de hersenkamers.
Interpretatie van de resultaten:
Bij de sectie waren er tekenen van inwerking van excessief, uitwendig, mechanisch, botsend, kantig geweld op het hoofd (1 t/m 3). Dit geweld heeft geleid tot zeer ernstige letsels aan de hersenen (3). Gezien het patroon van één van de letsels is het mogelijk dat dit letsel (mogelijk ook andere of alle letsels) zou kunnen zijn toegebracht door een vierhoekig voorwerp met de afmetingen van ongeveer 4-5 bij minimaal ongeveer 2 cm. Dit geweld was bij leven ontstaan en kan op zich het overlijden volledig verklaren door verlies van hersenfuncties.
Conclusie:
Het overlijden van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1947, wordt volledig verklaard door zeer ernstig schedel-hersentrauma.
De overwegingen met betrekking tot het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op zijn vader.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat, na uitsluiting van bewijsmiddelen die voortvloeien uit de onrechtmatige doorzoeking, onvoldoende bewijs overblijft voor het tenlastegelegde feit. Dit verweer is door de rechtbank hierboven reeds besproken en is daar verworpen.9
Verdachte heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij niet in de woning van zijn vader is geweest, maar op 28 januari 2011 de hele dag thuis is geweest in zijn woning aan de [adres] te Eindhoven.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat meerdere sporen niet zijn onderzocht. Zo zijn een groot aantal schoenafdrukken gevonden op de vloer van de praktijkruimte en de wachtkamer, waaronder schoenafdrukken in stof/gruis. Naar de stelling van de raadsman had onderzoek kunnen aantonen dat deze wellicht niet afkomstig waren van de schoenen die afdrukken hebben gezet op de houten afdekplaat. Ook zijn meerdere schoensporen op de onderste traptrede in de woning van het slachtoffer niet onderzocht. De raadsman heeft voorts ondermeer aangevoerd dat een bloedspoor- of bloedspattenpatroononderzoek niet is verricht, zodat niet vast staat of de samenvattende bevindingen van de forensische technische recherche dat het slachtoffer mogelijk liggend op de grond meerdere klappen op zijn hoofd heeft gehad, juist zijn. Door het achterwege laten van uitgebreider onderzoek kan niet worden uitgesloten dat er een andere of tweede dader is geweest. In geval van een tweede dader komt niet vast te staan welke handelingen verdachte heeft verricht.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat wegens het ontbreken van bewijs voor voorbedachten rade verdachte niet voor moord kan worden veroordeeld, maar hooguit voor doodslag.
Het oordeel van de rechtbank.
De dader van het delict.
[slachtoffer] is voor het laatst in leven gezien op 28 januari 2011 omstreeks 20:00 uur door zijn dierenartsassistente toen zij de praktijk verliet.10 De vrouw van het slachtoffer is omstreeks 21:30 uur thuisgekomen.11 Tussen die tijdstippen moet het slachtoffer om het leven zijn gebracht.
De echtgenote van het slachtoffer heeft bij de politie verklaard dat verdachte op 28 januari 2011 omstreeks kwart over vier met haar man heeft gebeld en dat verdachte had gezegd dat hij 's avonds na het sporten langs zou komen bij zijn vader.12 Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij die dag inderdaad telefonisch met zijn vader heeft gesproken en afgesproken dat hij die avond (misschien) bij zijn vader langs zou gaan.13
De computer van verdachte is onderzocht, waaruit is gebleken dat op 28 januari 2011 om 21:51 uur de bureaubladachtergrond is gewijzigd. Het is volgens de verbalisant aannemelijk dat deze wijziging door de gebruiker van de computer is verricht, omdat hem uit de op de computer verrichte handelingen niet is gebleken dat de wijziging geautomatiseerd is voortgekomen uit het systeem zelf. Tussen 18:38 uur en 21:51 uur hebben geen mutaties op de computer plaatsgevonden.14
Uit onderzoek van de mobiele telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte aan zijn ex-vriendin [persoon X] op 27 januari 2011 20:15 uur een sms-bericht heeft verzonden met de volgende tekst: "After this weekend you are safe,, i promise,, and i am maybe death,, but you will be safe, i love you,, bye [verdachte]".15
Tevens is gebleken dat verdachte aan zijn ex-vriendin [persoon X] op 28 januari 2011 om 20:59 uur een sms-bericht heeft verstuurd met de tekst: "Can you please talk to me i am home,, xxx".16
De forensische technische ondersteuning van de politie heeft een onderzoek ingesteld in de woning van het slachtoffer [adres 1] te Eindhoven. Zij heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat in de hal van de woning van het slachtoffer een incident heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer ernstige verwondingen heeft opgelopen aan zijn hoofd. Het slachtoffer is vervolgens naar de wachtruimte van de praktijk gebracht en in de kruipruimte neergelegd.17
De broer van verdachte, [broer verdachte], heeft verklaard dat hij samen met verdachte weleens heeft gespeeld in de kruipruimte.18 Verdachte heeft erkend dat hij van het bestaan van de kruipruimte wist en daar als kind wel eens in heeft gespeeld.19
Tijdens het onderzoek van de forensische technische ondersteuning van de politie in de woning van het slachtoffer werden diverse schoensporen aangetroffen en veiliggesteld. Op de houten plank/afdekplaat die toegang gaf tot de kruipruimte waar het slachtoffer lag, stonden schoenafdrukken die met bloed waren gezet.20 Uit resultaten van NFI-onderzoek blijkt dat het inderdaad gaat om bloed van het slachtoffer [slachtoffer].21 De schoensporen op de houten afdekplaat zijn vergeleken met de onder verdachte in beslag genomen schoenen. Deze schoenen werden op de betreffende avond aangetroffen in de draaiende wasmachine in verdachte zijn woning.22 Verdachte heeft verklaard dat hij deze wasmachine zelf heeft gevuld en aangezet. Hij denkt dat hij de wasmachine heeft aangezet toen het donker was.23
Het NFI concludeert dat een aantal schoensporen op de afdekplaat overeenkomt met de rechterschoen van verdachte en een schoenspoor overeenkomt met de linkerschoen van verdachte. Het resultaat van het NFI-onderzoek naar de schoensporen is dat de bevindingen van dat onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese juist is dat de schoensporen op de afdekplaat zijn veroorzaakt met de schoenen van verdachte dan wanneer de hypothese juist is dat die sporen veroorzaakt zijn met andere schoenen met overeenkomende maat en profiel.24
Uit de contra-expertise25 komt als resultaat dat de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn onder het scenario dat het schoenspoor op de houten afdekplaat afkomstig is van een schoen met type en maat zoals de schoen van verdachte dan onder het scenario dat het schoenspoor op de houten afdekplaat afkomstig is van een willekeurig ander type/maat schoen. Voorts zijn de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker wanneer het schoenspoor op de houten afdekplaat afkomstig is van de schoen van verdachte dan wanneer het schoenspoor op de houten afdekplaat afkomstig is van een schoen met type en maat zoals de schoen van verdachte.
Verdachte heeft geen redelijke verklaring kunnen geven voor het aantreffen van deze schoensporen in zijn vaders bloed op de houten afdekplaat waaronder zijn vader is aangetroffen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte eerst in het bloed van zijn vader moet hebben gestaan en vervolgens op de afdekplaat van de kruipruimte waaronder zijn vader werd aangetroffen.
In de woning van verdachte is een jas aangetroffen waarop vermoedelijk bloedsporen zaten. Op de onderste drukknoop trof de politie een rode substantie aan die niet volledig was opgedroogd.26 Verdachte heeft verklaard dat dit zijn jas betreft en dat hij deze zelf over de stoel in zijn woning heeft gehangen. Alleen hij draagt deze jas en hij leent de jas nooit uit.27
Het NFI28 heeft de substantie op de drukknoop van de jas bemonsterd. Van het DNA in de bemonstering van de drukknoop van de jas is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een man. Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] matcht met dit onvolledige DNA-profiel. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] matcht niet met dit onvolledige DNA-profiel. Dit betekent dat het bloed in de bemonstering van een drukknoop van een jas afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en niet afkomstig is van de verdachte [verdachte]. De berekende frequentie van het onvolledige DNA-profiel van het bloed in de bemonstering is ongeveer één op tweehonderdduizend. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit onvolledige DNA-profiel is ongeveer één op tweehonderdduizend.
Het NFI29 heeft de achterzijde van de rechtermanchet en de onderzijde van het rechtervoorpand van de jas van verdachte bemonsterd voor DNA-onderzoek. Van het DNA in deze bemonsteringen zijn DNA-profielen verkregen die met elkaar en met de DNA-profielen van het slachtoffer en verdachte zijn vergeleken.
Het NFI concludeert als volgt:
Van het DNA in de bemonsteringen van bloedsporen van de jas zijn DNA-profielen verkregen van een man. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer]. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht niet met deze DNA-profielen. Dit betekent dat het bloed in de bemonsteringen van de jas afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en niet afkomstig is van de verdachte [verdachte]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
Uit de contra-expertise30 blijkt dat de berekende frequentie van het DNA-profiel uit het bloed op de drukknoop kleiner is dan één op één miljard. Dit betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. Deze conclusie geldt ook voor diverse andere bemonsteringen van bloedvlekjes op de jas van verdachte.31
Verdachte heeft, zowel bij de politie als ter terechtzitting, geen verklaring kunnen geven voor het aantreffen van het bloed van zijn vader op zijn jas.
De verklaring van verdachte dat hij op 28 januari 2011 de gehele dag thuis is gebleven, acht de rechtbank, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, ongeloofwaardig.
Voor zover de raadsman heeft gesteld dat buiten de hiervoor genoemde onderzoeken nog nader onderzoek had dienen te worden verricht, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat indien de raadsman nader sporenonderzoek had willen laten verrichten, hij dit in een eerder stadium had kunnen verzoeken. Een concreet verzoek daartoe heeft de raadsman echter, behoudens de gehonoreerde verzoeken, in geen enkel stadium gedaan. De rechtbank acht de noodzaak daartoe ook niet aanwezig, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden die uit het dossier blijken.
De rechtbank komt, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die zijn vader om het leven heeft gebracht.
Moord of doodslag?
De vraag is of sprake is geweest van moord of doodslag. De rechtbank komt op grond van de hierna te noemen feiten en omstandigheden tot het oordeel dat sprake is van moord.
De ex-vriendin van verdachte, [persoon X] heeft verklaard dat zij vanaf ongeveer september 2010 een relatie met verdachte heeft gehad. Zij heeft voorts als volgt verklaard: "Ook heeft verdachte meerdere keren tegen mij gezegd dat hij mij zou doden en dat hij zijn vader moest doden. Hij vertelde nooit waarom hij zijn vader moest doden. (..) Verdachte heeft meer dan twee keer gezegd dat hij zijn vader moest doden."32 Verdachte zou dit tegen haar hebben gezegd tijdens een trip naar Litouwen, eind november, begin december 2010.33
Verdachte heeft in de periode van juli 2010 tot 27 oktober 2010 bij Ergon te Eindhoven gewerkt.34 Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op zijn werk bij Ergon, waar verdachte toen ook werkte, heeft horen zeggen dat verdachte gezegd zou hebben dat zijn vader eerst aan de beurt zou zijn.35 Getuige [getuige 2], ook werkzaam bij Ergon, heeft verklaard dat verdachte tegen een collega had verteld dat hij zijn stiefvader de dierenarts zag als de schuldige van alles wat er fout was gegaan in zijn leven. Verdachte had verteld dat deze daarvoor vroeg of laat aan de beurt zou komen.36
De broer van verdachte heeft verklaard dat verdachte ooit heeft gezegd dat hij het hele gezin te grazen zou nemen omdat zij hem allemaal hadden laten vallen.37
De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij van de vader van verdachte, het latere slachtoffer, heeft gehoord dat verdachte gezegd zou hebben dat hij zijn hele familie uit zou moorden.38
[getuige 4] heeft verklaard dat verdachte omstreeks 16 januari 2011 tegen hem heeft gezegd dat hij zijn vader wilde vermoorden.39
De rechtbank stelt vast dat diverse getuigen verklaard hebben dat verdachte in een relatief korte periode voorafgaand aan het feit uitlatingen tegen hen heeft gedaan dat verdachte zijn vader om het leven zou brengen. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt voorts van eerdere problemen tussen verdachte en zijn vader.40
Uit onderzoek van de mobiele telefoon van verdachte is, zoals hiervoor reeds vermeld, gebleken dat verdachte aan zijn ex-vriendin [persoon X] op 27 januari 2011 20:15 uur een sms-bericht heeft verzonden met de volgende tekst: "After this weekend you are safe,, i promise,, and i am maybe death,, but you will be safe, i love you,, bye [verdachte]".41
Verdachte heeft op 28 januari 2011 een afspraak gemaakt met zijn vader dat hij die dag 's avonds langs zou komen.42 Verdachte wist dus dat zijn vader thuis zou zijn op die bewuste avond.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld overeenkomstig een van tevoren gemaakt plan om zijn vader om het leven te brengen. Hiermee weerlegt de rechtbank tevens de stelling van de raadsman dat de uitlatingen van verdachte, waarin hij het voornemen uitsprak zijn vader te zullen doden, slechts grootspraak zouden zijn geweest.
Verdachte heeft zich naar de woning van zijn vader begeven en daar aangekomen binnen een relatief kort tijdsbestek zijn vader in (de hal van) de woning om het leven gebracht. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit en er heeft voor hem gelegenheid bestaan om over de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank acht derhalve voorbedachte raad en daarmee moord bewezen, zoals na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 28 januari 2011 te Eindhoven opzettelijk en met voorbedachten rade zijn vader [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een voorwerp meermaals tegen zijn hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] voornoemd is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van de deskundigenrapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) d.d. 23 september 2011 omtrent de geestvermogens van verdachte. Rapporteurs S. Labrijn GZ-psycholoog, M.J. van Haaren, psychiater in opleiding, onder supervisie van R.J.P. Rijnders, psychiater, hebben in deze rapportage onder meer, zakelijk weergegeven, het navolgende weergegeven:
"Betrokkene is een 28-jarige man van Nederlandse afkomst bij wie sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type. Betrokkene geeft blijk van bizarre wanen en van een zeer uitgewerkt psychotisch denkkader. De realiteitstoetsing is daarbij ernstig verstoord. (...) Vanwege de ontkenning van betrokkene en het ontbreken van getuigenverklaringen is het precieze verband tussen stoornis en tenlastegelegde niet onderzoekbaar. De verschillende denkbare scenario's zijn evenwel terug te brengen tot een drietal scenario's: het basisscenario waarin uitsluitend sprake is van een escalerend reëel conflict, het scenario waarin deze escalatie de resultante is van een wisselwerking tussen het conflict en aspecten van de schizofrenie, en het scenario waarin geen sprake is van een reëel conflict en het tenlastegelegde uitsluitend en volledig voortvloeit uit de schizofrenie. Het eerste type scenario - met uitsluitend een reëel conflict, zonder wisselwerking met de stoornis - is uiterst onwaarschijnlijk. Betrokkene is immers te beschouwen als een inmiddels chronisch schizofrene man met een verhoogde paranoïde prikkelbaarheid en grootheidswanen, gekenmerkt door een in sterk misantrope overtuigingen gekaderde vaderhaat. Tegen deze achtergrond is het ook zeer onaannemelijk dat zijn eerdere uitspraken dat hij zijn vader iets aan wilde doen, los zouden staan van zijn stoornis.
Ondergetekenden overwegen voorts dat voorafgaande aan het tenlastegelegde enkele gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die wellicht stressvol voor betrokkene zijn geweest. Zo was er sprake van relatieproblemen tussen betrokkene en zijn toenmalige vriendin en werd er overlegd over een gedwongen heropname. Hier ligt een inhoudelijk verband met het psychotisch denkkader voor de hand, gezien de door deze gebeurtenissen bij betrokkene wellicht geïnduceerde krenkende en dus woedend makende machteloosheid. (...) Vooral echter is het waarschijnlijk dat deze gebeurtenissen, inherent aan betrokkenes gevoeligheid voor spanningen, hem in een toestand van verhoogde geprikkeldheid hebben gebracht met een navenante vermindering van zijn vermogen om zijn (agressieve) impulsen te reguleren. Op grond van het voorgaande menen ondergetekenden derhalve dat louter een conflict zonder een wisselwerking met de ziekelijke stoornis als een uiterst onwaarschijnlijk scenario dient te worden gekenschetst.
Met betrekking tot de andere twee scenario's kan het volgende worden gezegd. Blijkens het dossier had betrokkene regelmatig conflictueuze discussies met het slachtoffer. Zo zou betrokkene zijn vader herhaaldelijk hebben gemanipuleerd dan wel bedreigd om aan geld te komen. Het is niet uitgesloten dat voorafgaande aan het tenlastegelegde een dergelijke discussie heeft plaatsgevonden. Ook is het volgens ondergetekenden voorstelbaar dat een andere discussie heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld dat het slachtoffer bij betrokkene heeft aangedrongen op (medicamenteuze) behandeling en opname en hem daarmee (ex- danwel impliciet) betitelde als psychiatrisch patiënt, hetgeen haaks stond op betrokkenes paranoïd psychotisch denken met grootheidswanen. Van welk conflict dan ook sprake mag zijn geweest, vaststaat dat de hieraan inherente gevoelens van machteloosheid op gespannen voet staan met zijn grootheidswanen en zijn woede zullen hebben gewekt; woede die hij door zijn verhoogde prikkelbaarheid niet goed zal kunnen hebben reguleren.
In het derde scenario, ten slotte, is het mogelijk dat er geen sprake is geweest van een reëel conflict en betrokkene uitsluitend heeft gehandeld vanuit zijn paranoïde wanen (dat wil zeggen vanuit zijn psychotische vaderhaat).
Ondergetekenden concluderen dat kan worden gesteld dat in de scenario's (met of zonder reëel conflict) een doorwerking van betrokkenes ziekelijke stoornis in het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden. De aspecten daarvan zijn: het psychotische denkkader (met daarin de reeds jarenlange bestaande - vanuit zijn grootheidswaandenken geïnitieerde - haat jegens de mensheid en zijn familie in het algemeen en zijn vader in het bijzonder) alsmede de paranoïde prikkelbaarheid. Ondergetekenden menen dat, zelfs als er sprake is geweest van een reëel conflict tussen betrokkene en het slachtoffer, dan nog de lang bestaande psychose met, onder andere, grootheidsgevoelens en verhoogde prikkelbaarheid, het tenlastegelegde heeft gefaciliteerd en in aanzienlijke mate in het tenlastgelegde heeft doorgewerkt."
De rechtbank constateert dat de rapporteurs voorts aangeven dat zij, het geheel overziend, menen dat verdachtes ziekelijke stoornis in de aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde zo evident en overweldigend aanwezig was dat, zelfs in het geval van een reëel conflict tussen verdachte en het slachtoffer, deze ziekelijke stoornis dusdanig heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde, dat verdachte ten minste verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Zij voegen hieraan toe dat bij afwezigheid van een reëel conflict het goed voorstelbaar is dat slechts psychotische motieven aan het tenlastegelegde ten grondslag hebben gelegen en een veel sterkere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid denkbaar is.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op het in het PBC-rapport vermelde, aannemelijk is dat de bij verdachte vastgestelde ziekelijke stoornis verband houdt met het door verdachte gepleegde delict, zoals hiervoor bewezen is verklaard.
De rechtbank stelt alles afwegende, in navolging van de officier van justitie en de raadsman van verdachte, vast dat het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Er zijn overigens geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom, met inachtneming van het vorenstaande, strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van moord het volgende geëist:
* een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
* terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege;
* toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [vrouw slachtoffer] van €4.381,49 met wettelijke rente en daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring ermee rekening gehouden dient te worden dat de nadruk moet liggen op een eventuele behandeling en niet op een langdurige gevangenisstraf. Voorts heeft de raadsman primair bepleit dat gelet op het gevoerde vrijspraakverweer de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Bij een eventuele bewezenverklaring heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening houden met het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op zijn vader. Het door verdachte gepleegde feit betreft één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Met zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie zijn eigen familieleden, onherstelbaar leed berokkend. Bovendien heeft verdachte nimmer openheid van zaken gegeven, waardoor het voor de nabestaanden onduidelijk blijft waarom en hoe precies hun geliefde familielid om het leven is gebracht. Bovendien hebben enkele familieleden aangegeven vrees te hebben dat verdachte ook hen iets aan zal doen. Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft dan ook beroering en gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht bij deze personen. Daarnaast worden door een dergelijk feit algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving aangewakkerd. De rechtsorde is geschokt door dit zeer gewelddadige feit. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 23 november 2011, eerder tot gevangenisstraf is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. In 2009 is verdachte voorts nog voor, onder meer, bedreiging van zijn vader één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst.
De rechtbank zal in strafmatigende zin rekening houden met de omstandigheid dat, zoals hiervoor overwogen onder het kopje "De strafbaarheid van verdachte", het feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf nu de gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van vier jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Op 23 september 2011 hebben S. Labrijn, GZ-psycholoog en M.J. van Haaren, psychiater in opleiding onder supervisie van R.J.P. Rijnders, psychiater, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie luidt als volgt, zakelijk weergegeven:
"Betrokkene is een 28-jarige man van Nederlandse afkomst bij wie sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type. Betrokkene geeft blijk van bizarre wanen en van een zeer uitgewerkt psychotisch denkkader. De realiteitstoetsing is daarbij ernstig verstoord.
Twee elementen van deze stoornis kenmerken betrokkenes functioneren: ten eerste het psychotisch denkkader. Betrokkene heeft in dit denkkader een Messiasachtige overtuiging. Hij meent dat hij met zijn bovennatuurlijke krachten de mensheid moet beschermen tegen ziektes en andere gebreken. Hij zegt daarbij dat gebrekkigen en zieken desnoods moeten worden uitgeroeid en dat geweld daarbij is geoorloofd, geweld wordt zelfs verheerlijkt. Ten tweede bestaat bij betrokkene een paranoïde prikkelbaarheid. Hierdoor kan hij gemakkelijk (en schijnbaar vanuit het niets) geagiteerd raken, waarbij zijn (dreigende) agressie snel wordt gemobiliseerd.
Inherent aan deze voornoemde elementen komen de navolgende gedragskenmerken voor: impulsiviteit, onvoorspelbaarheid en een sterk onvermogen om agressieve impulsen te reguleren. Het vermogen tot ziekte-inzicht of ziektebesef is volledig verstoord. (...)
Betrokkenes ziekelijke stoornis was ook aanwezig voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde. De ziekte schizofrenie is reeds in 2008 vastgesteld. Deze ziekelijke stoornis is niet te genezen, maar de symptomen kunnen wel worden gecontroleerd met behulp van therapie, waaronder medicatie. Sinds de zomer van 2010, tijdens zijn verblijf in een begeleid wonenproject van de GGzE, nam betrokkene op eigen initiatief en tegen medisch advies in geen antipsychotische medicatie (Risperidon) meer in. Hij meende deze medicatie niet meer nodig te hebben. Later sprak hij erover dat hij door de medicatie werd vergiftigd. Vijftien dagen voor het tenlastegelegde werd door de GGzE een hernieuwd paranoïd psychotisch toestandsbeeld geconstateerd. Eén dag voor het tenlastegelegde signaleerde zijn moeder een psychotische decompensatie.
In het voorgeleidingsconsult dat anderhalve week na het tenlastegelegde plaatsvond, werd gesproken van oninvoelbaarheid en van een vlak affect, maar imponeerde betrokkene niet als floride psychotisch. In het onderhavige onderzoek is duidelijk geworden dat betrokkene in staat is om zich tijdens korte onderzoekscontacten te structureren, waardoor hij (kortdurend) niet floride psychotisch over kan komen."
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid hebben de rapporteurs aangeven dat zij, het geheel overziend, menen dat verdachtes ziekelijke stoornis in de aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde zo evident en overweldigend aanwezig was dat, zelfs in het geval van een reëel conflict tussen verdachte en het slachtoffer, deze ziekelijke stoornis dusdanig heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde, dat verdachte ten minste verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Zij voegen hieraan toe dat bij afwezigheid van een reëel conflict het goed voorstelbaar is dat slechts psychotische motieven aan het tenlastegelegde ten grondslag hebben gelegen en een veel sterkere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid denkbaar is. Zoals hiervoor overwogen gaat de rechtbank uit van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De deskundigen rapporteren voorts als volgt.
"Er is sprake van een psychotisch denkkader waarin betrokkene zich superieur voelt aan de mensheid en meent dat hij het 'ziekmakende' gedrag van mensen moet rechtzetten en/of vernietigen. Geweld wordt daarbij geïdealiseerd. De realiteitstoetsing is ernstig verstoord. Betrokkene reageert op paranoïde psychotische impulsen waarbij agressie gemakkelijk en snel gemobiliseerd kan worden.
Betrokkene ageert al langer tegen zijn familie. Het is zeker niet uit te sluiten dat in de toekomst andere familieleden gevaar zullen lopen, zeker gezien betrokkenes eerder geuite dreigingen. Ook kan zijn agressie zich richten op andere personen die zich niet gedragen conform betrokkene, vanuit zijn psychotisch denkkader, meent dat passend is. (...) Betrokkene staat aversief tegen medicatie, die hij als gif beleeft. Verder meent hij vanuit een volledig afwezig ziektebesef en ziekte-inzicht dat een psychiatrische behandeling niet is geïndiceerd.
Deze factoren en condities beïnvloeden elkaar negatief. Het is bekend dat de prognose van een onbehandelde psychose in het kader van schizofrenie zeer slecht is en de psychotische denkbeelden verder kunnen uitbreiden. Nu het meer dan aannemelijk is dat betrokkenes agressie voortvloeit uit c.q. gebaseerd is op zijn psychotische toestand volgt hieruit dat de kans op recidive van aan het tenlastegelegde gelijkwaardige feiten vanuit de ziekelijke stoornis hoog is.
Deze klinische inschatting van het risico hebben ondergetekenden getoetst aan de hand van het risicotaxatie-instrument HCR-20, dat overigens geen voorspellende waarde heeft wat betreft de ernst en omvang van het geweld. Als simulatie is gekozen 'buiten behandelingssituatie'. Betrokkene scoort hooggemiddeld in het basisrisico (historische items). De klinische items worden vooral bepaald door betrokkenes psychotische toestand met gebrek aan zelfinzicht, niet door antisociale aspecten. Met betrekking tot de toekomst (risicohanteringsitems) scoort hij vrijwel maximaal. Op grond van de HCR-20 wordt het recidiverisico, buiten behandelingssituatie, als 'hoog' ingeschat. Het gebruik van SAPROF, een taxatielijst van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag, leert dat betrokkene ook daarop ongunstig (zeer laag) scoort in de drie protectieve categorieën. Het geheel van de taxatie-instrumenten SAPROF en de HCR-20 overziend is het recidiverisico 'hoog'.
Inzichtelijk is geworden dat er sprake is van een ernstige stoornis, waarbij er sprake is van doorwerking van de problematiek ten tijde van het tenlastegelegde en een hoog recidivegevaar. Een langdurige klinische behandeling is noodzakelijk om het ziektebeeld te kunnen beïnvloeden en daarmee het recidivegevaar te minimaliseren. Gezien het feit dat er eerder gepoogd is een behandeltraject op te starten, waarbij betrokkene zich al snel aan de behandeling onttrok, is een gedwongen behandelingskader noodzakelijk. Tevens is een hoog beveiligingsniveau vereist vanwege de verhoogde vlucht- en beheersgevaarlijkheid. Er is geen sprake van ziektebesef, laat staan van ziekte-inzicht, waardoor betrokkene zich, versterkt door het paranoïde psychotische denkkader, verzet tegen behandeling.
Op grond van het voorgaande menen ondergetekenden de rechtbank te moeten adviseren betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen."
De rechtbank neemt deze conclusie en de gronden waarop zij berust over en maakt deze tot de hare. De rechtbank komt derhalve met inachtneming van de hierboven weergegeven rapportage tot het oordeel dat bij verdachte tijdens het plegen van het feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat zij verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar verklaart en hiermee bij het opleggen van de straf rekening houdt.
De rechtbank overweegt voorts dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is dus voldaan.
Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer een ernstig geweldsdelict pleegt, acht de rechtbank het in het belang van de veiligheid van derden noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld. Omdat, zoals de deskundigen stellen, er eerder gepoogd is een behandeltraject op te starten, waarbij verdachte zich al snel aan de behandeling onttrok, is een gedwongen behandelingskader noodzakelijk. Tevens is een hoog beveiligingsniveau vereist vanwege de verhoogde vlucht- en beheersgevaarlijkheid. Omdat bij verdachte geen sprake is van ziektebesef of ziekte-inzicht, waardoor betrokkene zich, versterkt door het paranoïde psychotische denkkader, verzet tegen behandeling, zal de rechtbank bepalen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De vordering van de benadeelde partij [vrouw slachtoffer].
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte voorts veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
moord
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
* Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
* Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging
* Maatregel van schadevergoeding van EUR 4381,49 subsidiair 53 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [vrouw slachtoffer] van een bedrag van EUR 4381,49 (zegge: vierduizenddriehonderdeenentachtig euro en negenenveertig cent), ter zake geleden materiële schade (kosten uitvaart), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [vrouw slachtoffer], van een bedrag van EUR 4381,49 (zegge: vierduizenddriehonderdeenentachtig euro en negenenveertig cent), te weten materiële schadevergoeding (posten kosten uitvaart en nagekomen kosten uitvaart).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. M. Senden en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 19 januari 2012.
1 In het strafdossier ook vermeld als [vrouw slachtoffer], hierna: mevrouw [vrouw slachtoffer]
2 PV, proces-verbaal van bevindingen, p. 124-126.
3 [slachtoffer] woont op het adres [adres 1] te Eindhoven en houdt aldaar tevens praktijk als dierenarts.
4 Samengevat opgenomen in het loop-proces-verbaal, PV, p. 10-11, proces-verbaal van bevindingen, p. 138-140 en proces-verbaal van bevindingen, p. 160-162.
5 PV, proces-verbaal, p. 67-68.
6 PV, proces-verbaal van bevindingen, p. 153-155.
7 PV FTO, proces-verbaal sporenonderzoek, A1 en PV, proces-verbaal van bevindingen, p. 127.
8 Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt en ondertekend d.d. 7 maart 2011 door dr. B. Kubat.
9 Zie hiervoor de overwegingen met betrekking tot de rechtmatigheid van de doorzoeking [adres] te Eindhoven.
10 PV, verklaring [persoon 1], p. 512-518.
11 PV, verklaring [vrouw slachtoffer], p. 456-462, met name p. 459.
12 PV, verklaring [vrouw slachtoffer], p. 456-462, met name p. 459.
13 PV, p. 708 en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting op 5 januari 2012.
14 PV, p. 236-240, met bijlagen.
15 PV, p. 261-282 en p. 285-288.
16 PV, p. 261-282, met name p. 280, en p. 285-288.
17 PV FTO, proces-verbaal sporenonderzoek, A1.
18 PV, verklaring [broer verdachte], p. 429-437, met name p. 435.
19 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting op 5 januari 2012.
20 PV FTO, proces-verbaal sporenonderzoek, A1.
21 PV FTO, Rapport Nederlands Forensisch Instituut, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Eindhoven op 28 januari 2011, opgemaakt en ondertekend d.d. 6 juli 2011 door drs. C. van Kooten, C13.
22 PV, proces-verbaal van bevindingen, p. 153-155 en PV FTO, proces-verbaal sporenonderzoek, B2.
23 PV, verklaring verdachte, p. 723-725.
24 Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, Een vergelijkend schoensporenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een dode man in de kruipruimte van een woning in Eindhoven op 28 januari 2011, opgemaakt en ondertekend d.d. 1 juni 2011 door R. Pieterman.
25 Deskundigenrapport van The Maastricht Forensic Institute betreffende vergelijkend schoensporenonderzoek (hierna: MFI), opgemaakt en ondertekend d.d. 10 oktober 2011 door drs. E.J.E. Houben.
26 PV FTO, proces-verbaal sporenonderzoek, B2.
27 PV, verklaring verdachte, p. 723-725.
28 PV FTO, Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Eindhoven op 28 januari 2011, opgemaakt en ondertekend d.d. 2 februari 2011 door drs. C. van Kooten, C3.
29 PV FTO, Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Eindhoven op 28 januari 2011, opgemaakt en ondertekend d.d. 23 maart 2011 door drs. C. van Kooten, C6.
30 Forensisch DNA Rapport van Baseclear (DNA Contra-expertise, aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer], 28 januari 2011), opgemaakt d.d. 7 oktober 2011.
31 PV FTO, Rapport Nederlands Forensisch Instituut, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Eindhoven op 28 januari 2011 d.d. 25 mei 2011, C8 en Forensisch DNA Rapport van Baseclear (DNA Contra-expertise, aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer], 28 januari 2011), opgemaakt d.d. 7 oktober 2011.
32 Verklaring van [persoon X] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 6 oktober 2011.
33 PV, verklaring [persoon X], p. 484-491.
34 PV, verklaring [getuige 2], p. 553-557, met name p. 554.
35 Zie de verklaring van [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegd op 13 oktober 2011.
36 PV, verklaring [getuige 2], p. 553-557, met name p. 555 en de verklaring van [getuige 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2011.
37 PV, verklaring [broer verdachte], p. 429-437, met name p. 432.
38 PV, verklaring [getuige 3] p. 441-445, met name p. 445.
39 PV, verklaring [getuige 4], p. 561-563 en de verklaring van Van Nunen afgelegd bij de rechter-commissaris op 22 november 2011.
40 Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 november 2011 betreffende verdachte .
41 PV, p. 261-282 en p. 285-288.
42 PV, verklaring [vrouw slachtoffer], p. 456-462, met name p. 459 en verklaring verdachte, p. 708 en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting op 5 januari 2012.