RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2011
[verzoeker],
te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. H.J.M. Winkelhuijzen,
de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. P.W.G.M. Christophe.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet het pand aan de [adres] (kadastraal bekend [kadastergegevens]), met ingang 21 november 2011 omstreeks 13.30 uur voor de duur van één jaar gesloten.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 11 november 2011 bezwaar gemaakt.
Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 13 december 2011, waar verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. Naar aanleiding van een melding van een medewerker van de politie Brabant Noord op 3 augustus 2011 is bij het hennepteam het vermoeden van de aanwezigheid van een hennepkwekerij aan de [weg] te ’s-Hertogenbosch ontstaan. Door Enexis B.V. is een netwerkmeting verricht waaruit is gebleken dat ter plaatse een bovenmatig stroomverbruik was met een specifiek patroon zoals gebruikelijk bij een hennepkwekerij. Uit een op 6 september 2011 ter plaatse gehouden onderzoek bleek de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het bedrijfspand van verzoeker aan de [adres] te [plaats]. Dit pand bestaat uit twee verdiepingen en de eerste verdieping is via een vaste trap te bereiken. Voor deze trap is een toegangsdeur geplaatst. In het slot van deze toegangsdeur stak de sleutel. Op de eerste verdieping van het pand werd in twee ruimten een in gebruik zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De hennepplanten in beide ruimten waren reeds geoogst. Op de assimilatielampen in een ruimte werden twee volgroeide hennepplanten aangetroffen. Onder toezicht van de rapporteur werd de hennepkwekerij ontmanteld waarbij de navolgende goederen in beslag zijn genomen: 4 temperatuurregelaars, 90 assimilatielampen met kappen, 4 dompelpompen, 2 hennepplanten, 8 inbouwventilatoren, 8 ventilatoren (tafelmodel), 90 transformatoren, 1 schakelbord met tijdschakelaar en 8 elektrische kachels. Uit onderzoek is gebleken dat de verzegeling van de elektriciteitsmeter was verbroken en dat er een illegale aansluiting was aangelegd. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat verzoeker de bovenverdieping van het pand sinds 1 april 2011 heeft verhuurd aan [huurder], wonende te [plaats]. In het proces-verbaal heeft de rapporteur tot slot een aantal opmerkingen geplaatst. Zo is opgemerkt dat er op de begane grond op elkaar gestapelde zakken met potgrond werden aangetroffen van hetzelfde merk als bij de hennepkwekerij waren aangetroffen, in het huurcontract niet expliciet is vermeld welke ruimte is verhuurd, verzoeker een verklaring heeft verstrekt waarin staat vermeld dat hij de verhuurde ruimte op 1augustus 2011 heeft gecontroleerd en dat er toen niets aan de hand was. Verder acht de rapporteur het onmogelijk dat er op 1 augustus 2011 niets aan de hand was, omdat voor de bouw van een hennepkwekerij en een oogst minimaal 10 weken nodig is. Ten slotte heeft de rapporteur opgemerkt dat verzoeker de bouw van de kwekerij had moeten opmerken omdat verzoeker heeft verklaard dat hij twee keer per week in het pand komt.
4. Bij primair besluit van 3 november 2011 heeft verweerder met inachtneming van het “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente ’s-Hertogenbosch oktober 2008” op grond van artikel 13b Opiumwet het betreffende bedrijfspand voor de duur van een jaar gesloten.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet niet relevant is of een persoon een (strafrechtelijk) verwijt valt te maken. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de werking van artikel 13b van de Opiumwet object gericht is en er toe strekt een overtreding op grond van dit artikel te beëindigen en te voorkomen. Op grond van de aangetroffen professionele apparatuur, de volgroeide en afgeknipte hennepplanten en de sporen van de vorige oogst, concludeert verweerder dat er bedrijfsmatig hennep werd geproduceerd. Verweerder acht zich bevoegd om op te treden vanwege de aanwezigheid in het betreffende pand van hennep, zijnde een middel als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking. Daarbij gaat verweerder uit van de juistheid van de door de politie op ambtseed opgemaakte rapportage. Volgens verweerder zijn er geen omstandigheden aanwezig die aanleiding geven om van de in het betreffende beleid aangegeven sluitingsduur van één jaar af te wijken. De financiële gevolgen voor verzoeker bij de sluiting van zijn bedrijfspand zijn voor verweerder evenmin aanleiding de sluitingsduur te beperken en worden volgens verweerder geacht te zijn meegewogen bij het vastgestelde beleid. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid. Het niet volgen van dit beleid zou leiden tot ongewenste precedentwerking.
6. Verzoeker heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat er reeds hennepplanten geoogst zijn. De twee aangetroffen hennepplanten vormen geen handelsvoorraad die daar aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. In verband hiermee wijst verzoeker er op dat de huurder heeft verklaard dat hij nog niet geteeld had. Volgens verzoeker is verweerder niet bevoegd om op te treden, omdat de verkoop van hennep niet is vastgesteld. Toepassing van het Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente ’s-Hertogenbosch 2008 is in dit geval onredelijk. Verweerders besluit is in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteits, motiverings- en rechtszekerheidsbeginsel.
7. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
8. De voorzieningrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om tot sluiting over te gaan. Niet in geschil is dat de aangetroffen hennepplanten kunnen worden aangemerkt als een middel als bedoeld in lijst II. Evenmin is in geschil dat het pand kan worden aangemerkt als een lokaal in de zin van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er hennepplanten in de lokalen zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn geweest in de zin van deze bepaling.
9. Vast staat dat voorafgaande aan de controle bovenmatig stroomverbruik is gemeten betreffende de panden [weg] [nummer] tot en met [nummer] en [weg] [nummer] tot en met [nummer]. en dat in het bedrijfspand van verzoeker apparatuur is aangetroffen geschikt om grote hoeveelheden hennepplanten te telen. Hoewel op grond hiervan aannemelijk wordt dat er in het pand [adres] daadwerkelijk hennep is geteeld en geoogst, kan de voorzieningenrechter er niet aan voorbijgaan dat tijdens de controle slechts twee hennepplanten zijn aangetroffen.
10. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet zondermeer kan worden aangenomen dat sprake is van het verboden middel hennep dat wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, danwel daartoe aanwezig was, als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. De aangetroffen hoeveelheid van twee hennepplanten is dusdanig klein dat sprake zou kunnen zijn van een hoeveelheid voor eigen gebruik. De vraag die dan rijst is of verweerder gelet op de aangetroffen kwekerij en illegale stroomaftap in onderhavige zaak bevoegd is om het bedrijfspand van verzoeker te sluiten.
11. De voorzieningenrechter acht onderhavige procedure, waarbij slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven, niet geschikt voor het beantwoorden van de vraag of de wetgever zo'n ruime interpretatie van artikel 13b van de Opiumwet voor ogen heeft gehad. Alvorens hierover ten gronde kan worden geoordeeld zal verweerder aan dit punt bij het te nemen besluit op bezwaar nader aandacht dienen te besteden. Verweerder dient nader te motiveren of op grond van de feiten in redelijkheid kan worden aangenomen dat er een handelshoeveelheid hennep in de loods aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt.
12. Gelet op het voorgaande kan het besluit naar alle waarschijnlijkheid niet ongewijzigd worden gehandhaafd.
13. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit te schorsen tot en met zes weken na de dag van de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
14. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
15. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat door verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 zal worden vergoed.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit van 3 november 2011 tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00;
- gelast dat het door verzoeker gestorte griffierecht ter hoogte van € 152,00 door verweerder aan verzoeker wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. H.J. van der Meiden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011.
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>