ECLI:NL:RBSHE:2011:BU8800

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825441-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk met een auto een terras oprijden met mensen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 6 augustus 2011 met zijn auto opzettelijk een terras opreed waar zich mensen bevonden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord c.q. doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn auto achteruit het terras opreed, waarbij hij terrasmeubilair raakte en mensen moest wegspringen om niet onder de auto te komen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood, maar dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en kreeg een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor 12 maanden. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan een van de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825441-11
Datum uitspraak: 22 december 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 december 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 november 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade zich op het terras van café Oers Gezellig bevindende perso(o)n(en), waaronder
[slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto achteruit rijdend met hoge snelheid, althans met aanmerkelijke snelheid, in elk geval met een te hoge snelheid gelet op de situatie ter plaatse, op voornoemde perso(o)n(en) is ingereden, althans in de richting van voornoemde perso(o)n(en) is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht];
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zich op het terras va café Oers Gezellig bevindende perso(o)n(en), waaronder [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto achteruit rijdend met hoge snelheid, althans met aanmerkelijke snelheid, in elk geval met een te hoge snelheid gelet op de situatie ter plaatse, op voornoemde perso(o)n(en) is ingereden, althans in de richting van voornoemde perso(o)n(en) is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 303/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op 6 augustus 2011 is verdachte met zijn auto achteruit het terras van het café Oers Gezellig gelegen aan de Oude Kerkstraat te Veldhoven opgereden waar zich op dat moment mensen bevonden. Hij ontkent dat hij dat opzettelijk heeft gedaan. Zijn verklaring daarover is wisselend. Uit de getuigenverklaringen kan echter worden afgeleid dat verdachte opzettelijk op de mensen op het terras is ingereden. Opzet op de dood kan niet worden bewezen. Verzocht wordt om verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde, poging moord/doodslag.
Gelet op de aard van het handelen van verdachte, het op korte afstand inrijden op personen en alle omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat de personen die zich op het terras bevonden zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. In de onderhavige zaak heeft verdachte tevens de gelegenheid gehad zich te bezinnen. Hij heeft zijn auto voor het terras geparkeerd, is uitgestapt, weer ingestapt, een stuk naar voren gereden en vervolgens achteruit het terras opgereden. De subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer2] en [slachtoffer3] kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft dom gehandeld, maar betwist dat hij opzet heeft gehad zoals ten laste is gelegd. Hij was in paniek en heeft op dat moment een foute handeling verricht waardoor de auto in plaats van vooruit, achteruit reed. Met name de verklaring van zijn bijrijder, [persoon1], is van belang bij de beoordeling van het opzet aangezien hij in de auto zat en dus de gemoedstoestand van verdachte heeft waargenomen. Hij heeft verklaard dat verdachte niet opzettelijk achteruit reed. Overige getuigen hebben slechts aan de hand van de bewegingen/manoeuvres geconcludeerd dat sprake is van opzet. Deze verklaringen zijn echter onvoldoende om daarop opzet te baseren dan wel worden niet ondersteund door de overige getuigenverklaringen. Voorts is het de vraag of de door diverse getuigen getrokken conclusie dat sprake is van opzet niet voor een groot deel uit emotie wordt verklaard. De getuigen zijn bekenden van elkaar dan wel familie en niet ondenkbaar is dat daarom emotie een grote rol heeft gespeeld bij het trekken van conclusies. Veel waarde moet worden gehecht aan de verklaring van getuige [getuige1] aangezien dat een onafhankelijke getuige is. Die verklaring komt in hoofdlijnen overeen met de overige verklaringen én hij heeft verklaard dat de auto met een schok, als ware de bestuurder van de koppeling afschoot, achteruit reed. Dit sluit aan bij de verklaring van verdachte dat hij de verkeerde versnellingstand van de automaat koos.
Nu opzet niet kan worden bewezen, dient verdachte te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Evenmin (subsidiair) is sprake van voorbedachte raad; er was geen sprake van een moment van kalm beraad en rustig overleg. De getuigen hebben ook verklaard dat alles erg snel ging.
Meer subsidiair geldt dat de term "de zich op het terras bevindende personen" te vaag is. Alleen de bij naam genoemde personen zijn voldoende concreet. Er is onvoldoende bewijs voor de poging moord/doodslag dan wel poging zware mishandeling van [slachtoffer1].
Inleiding
De navolgende feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en zullen door de rechtbank bij de beoordeling van de bewijsmiddelen tot uitgangspunt worden genomen.
Op 6 augustus 2011 waren verdachte en zijn kennis [persoon1] in het café Oers Gezellig gelegen aan de Oude Kerkstraat1 te Veldhoven.2 Verdachte heeft die avond meerdere alcoholhoudende drankjes genuttigd.3 Hij kreeg ruzie met een aantal andere gasten in het café.4 Hij en [persoon1] zijn onder andere door de uitbater [slachtoffer1] (hierna: de uitbater) naar buiten begeleid.5 [persoon2] rende vanuit het café naar buiten. Hij was kwaad op verdachte. [slachtoffer2] (hierna: [slachtoffer2]), [slachtoffer3] (hierna: [slachtoffer3]), de moeder van [persoon2] en [persoon3] (hierna: [persoon3]) waren ook buiten. Er ontstond wederom een ruzieachtige sfeer. [persoon2] werd ervan weerhouden verdachte aan te vliegen.6 Verdachte stapte vervolgens in een personenauto (merk BMW, type 5) welke stond geparkeerd op de Zittardsestraat.7 [persoon1] zat op de bijrijdersstoel.8 Verdachte reed vervolgens achteruit over de Zittardsestraat richting de Oude Kerkstraat.9 Daarna heeft verdachte met een lompe beweging zijn auto gekeerd10, met de achterkant in de richting van terras, dat voor het café was gelegen.11 Hierdoor stond de auto dwars op de weg, dwars op/tegen de trottoirband.12 Verdachte reed op enig moment met de auto achteruit het terras op en raakte daarbij terrasmeubilair. Vervolgens reed verdachte vooruit de Oude Kerkstraat in.13
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank dient te beoordelen wat er is voorgevallen, nadat verdachte de auto dwars op de weg, dwars op/tegen de trottoirband had geplaatst. Verdachte heeft verklaard dat hij op het moment dat hij de auto op de stoep of tegen de stoeprand aan had gezet over de Oude Kerkstraat richting Veldhoven wilde rijden, dat hij merkte dat de auto nog in zijn achteruit stond en dat hij daardoor per ongeluk achteruit het terras op reed.14 Hij heeft in paniek en in de hectiek zijn auto, een automaat, in de verkeerde stand (namelijk in zijn achteruit) gezet. Hij is zich er niet van bewust geweest dat de auto eerst een stukje naar voren gereden/gerold is, maar kan zulks niet uitsluiten, aldus verdachte.15 De uitbater, [slachtoffer2] en [persoon3] hebben allen verklaard dat verdachte alvorens achteruit te rijden eerst een stukje vooruit reed.16 De uitbater heeft daarbij nog verklaard dat hij zag dat verdachte de auto in zijn achteruit zette doordat het achteruitrijlicht ging branden.17
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte nadat hij vooruit is gereden de auto in zijn achteruit heeft gezet en vervolgens achteruit is gereden.
Uit de "Inleiding" volgt dat ervan uit kan worden gegaan dat verdachte met de auto het terras is opgereden en daarbij het terrasmeubilair heeft geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 4 meter het terras was opgereden.18 Zowel de uitbater, als [slachtoffer2] en [persoon3] hebben - zakelijk weergegeven - verklaard dat de mensen die zich op het terras bevonden, moesten wegspringen om niet onder de auto te komen.19 [slachtoffer3] heeft verklaard dat hij niet goed weg kon komen doordat op het terras tafels en stoelen stonden. Hij voelde dat zijn rechter knie door de auto werd geraakt en hij heeft verklaard dat hij heeft kunnen voorkomen dat hij onder de auto terecht kwam door zichzelf af te zetten tegen de auto.20
Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte ongeveer 4 meter het terras was opgereden en dat de mensen, die op het terras stonden, hebben moeten wegspringen om niet door de auto te worden geraakt.
Ten aanzien van de positie van de personen die zich op het terras bevonden, heeft verdachte verklaard dat tijdens het achteruit rijden een dreigende situatie ontstond, omdat de mensen die op het terras stonden allemaal op zijn auto stonden te rammen.21 De uitbater heeft daarover verklaard dat hij een klap hoorde en dat hij vermoedt dat iemand tegen de auto sloeg of schopte en dat achter de auto een groep mensen stond. Hij is er zeker van dat verdachte de groep mensen heeft gezien, omdat verdachte naar hem en de groep mensen heeft geroepen dat "zij" (de rechtbank begrijpt: verdachte en [persoon1]) maar met zijn tweeën waren. Vervolgens reed verdachte een stukje vooruit en zette verdachte de auto in zijn achteruit, aldus de uitbater.22 Ook [slachtoffer2] heeft verklaard dat onder andere hij en [slachtoffer3] direct achter de auto stonden en dat verdachte toen eerst vooruit reed alvorens achteruit te rijden.23
Op basis van voornoemde verklaringen staat voor de rechtbank vast dat verdachte wist dat, voordat hij de auto achteruit reed, op het terras in de nabijheid van zijn auto zich mensen, waaronder [slachtoffer2] en [slachtoffer3] bevonden.
Tevens acht de rechtbank het volgende van belang. [slachtoffer2] en [slachtoffer3] hebben verklaard dat op het moment dat verdachte zijn auto dwars op de weg had geplaatst, hij gelegenheid had om weg te rijden.24 Dit vindt ook steun in het feit dat verdachte nadat hij de auto het terras op had gereden, direct weg kon rijden.
Op grond van het bovenstaande kan wettig en overtuigend worden bewezen verklaard dat verdachte opzettelijk het terras is opgereden. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op de dood van de mensen op het terras. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verschillend is verklaard over de snelheid waarmee achteruit is gereden en dat de auto uit stilstand is opgetrokken, op een beperkte afstand van de personen die zich tussen de tafels en stoelen op het terras bevonden. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Over de snelheid waarmee achteruit is gereden, verklaren de betrokkenen zoals gezegd wisselend. De uitbater heeft verklaard dat verdachte heeft versneld25, [slachtoffer2] heeft verklaard dat verdachte vol gas achteruit reed26, [slachtoffer3] heeft het over een flinke snelheid van ongeveer vijfentwintig kilometer per uur27 en [persoon3] heeft verklaard dat het achteruit rijden met een vlot tempo ging28. In aanmerking genomen dat de auto vier meter het terras is opgereden en daarbij terrasmeubilair heeft geraakt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte met een aanzienlijke snelheid achteruit is gereden. Verdachte is op korte afstand met een grote auto, namelijk een BMW type 5, op een groep mensen ingereden die tussen het meubilair op het terras stond. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat een aanmerkelijk kans bestond op zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte die wetenschap ook had en dat hij welbewust, door op deze manier te handelen onder deze omstandigheden, die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij dient het volgende tot uitgangspunt te worden genomen. Om voorbedachte raad bewezen te verklaren, dient vast te staan dat "het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven". Het gaat er om dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken dan wel zich rekenschap te geven van zijn voorgenomen handelen.
Weliswaar heeft verdachte achteruitgereden en is hij vier meter het terras opgereden, maar niet valt uit te sluiten dat verdachte heeft gehandeld in het kader van een plotselinge gemoedsopwelling. Daarbij neemt de rechtbank met name in ogenschouw dat zich op het terras enige personen bevonden waarmee verdachte kort te voren ruzie had gehad in het café, dat deze mensen na verdachte naar buiten zijn gelopen en dat kort voordat verdachte achteruitreed in elk geval een woordenwisseling tussen verdachte en deze personen heeft plaatsgehad. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Subsidiair.
op 06 augustus 2011 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zich op het terras van café Oers Gezellig bevindende personen, onder wie [slachtoffer2] en [slachtoffer3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto achteruit rijdend met aanmerkelijke snelheid, op voornoemde personen is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken.
De officier van justitie eist ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
• een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde het meldingsgebod en dat verdachte zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland;
• een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden;
• gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de voorwaarden heeft gehouden. De verdediging heeft verzocht er rekening mee te houden dat verdachte geen relevante recente documentatie heeft. Verder is verzocht rekening te houden met de inhoud van het reclasseringsrapport en het advies van de reclassering. De verdediging heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie fors en niet in lijn met het advies van de reclassering is. De verdediging is van mening dat de geëiste straf een hele zware straf is omdat verdachte dan opnieuw in detentie zal moeten verblijven. De verdediging heeft verzocht een straf gelijk aan de duur van het voorarrest en een forse voorwaardelijke straf op te leggen.
De verdediging heeft ook verzocht de ontzegging van de rijbevoegdheid te beperken tot de duur van circa 4 maanden, zijnde de tijd dat het rijbewijs reeds is ingevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging het navolgende aangevoerd. De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat zij een vrijspraak heeft bepleit en dat de benadeelde partij, indien een vrijspraak volgt, niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat niet duidelijk is op welke wijze de telefoon beschadigd zou zijn geraakt. Verder is aangevoerd dat de benadeelde partij pas lange tijd na het voorval een psycholoog heeft bezocht en dat niet duidelijk is wat het causaal verband hiermee met het ten laste gelegde is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank neemt de hiervoor bewezen verklaarde handelingen tot uitgangspunt. Verdachte is met een auto welbewust met aanzienlijke snelheid achteruit op de groep mensen die zich op het terras bevond ingereden. De mensen die zich op het terras bevonden moesten wegspringen om niet door de auto te worden geraakt, hetgeen werd bemoeilijkt door de tafels en stoelen die zich op het terras bevonden. De hele situatie moet zeer bedreigend en beangstigend voor de personen, die zich op het terras bevonden zijn geweest, hetgeen ook wel uit hun verklaringen blijkt.
De rechtbank houdt er voorts ten bezware van verdachte rekening mee dat hij reeds eerder is veroordeeld wegens het rijden onder invloed en het besturen van een motorrijtuig gedurende de schorsing van zijn rijbewijs.
De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, de recidive en in verband met een juiste normhandhaving, van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en de impact dat het heeft gehad op de slachtoffers niet met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 11 dagen, kan worden volstaan. De rechtbank zal dan ook een hogere gevangenisstraf opleggen. Met betrekking tot een deel van die op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lichtere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van hierna te melden duur passend en geboden.
De rechtbank is oordeel dat daarnaast een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als bijkomende straf dient te worden opgelegd, nu de ernst van het begane delict dit rechtvaardigt en verdachte eerder wegens het rijden onder is veroordeeld.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3].
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaard feit zeer bedreigend en beangstigend is geweest voor [slachtoffer3]. Zij acht, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, € 500,- toewijsbaar (immateriële schadevergoeding), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de verdediging heeft betwist dat deze schade is geleden en een nadere bewijslevering door de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 302
Wegenverkeerswet 1994 art. 179, 179a.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
subsidiair
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en maatregel.
T.a.v. subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf straf, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. subsidiair:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3] van een bedrag van EUR 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer3], van een bedrag van EUR 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te weten als immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.P.M. Rousseau, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. C. Schollen-den Besten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2011.
1 Pagina 3 van een op 14 september 2011 opgemaakt ambtsedig eindproces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost (dossiernummer: 2011116329). Indien hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina's van voornoemd eindproces-verbaal.
2 Verklaring van [persoon1], p. 115.
3 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 december 2011.
4 Verklaring van [persoon1], p. 115.
5 Aangifte van de uitbater, p. 75.
6 Aangifte [slachtoffer2], p. 83-84; aangifte [slachtoffer3], p. 92.
7 Aangifte van de uitbater, p. 76; aangifte [slachtoffer2], p. 84.
8 Aangifte van de uitbater, p. 76.
9 Verklaring verdachte, p. 148; aangifte [slachtoffer2], p. 84.
10 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 december 2011.
11 Aangifte van de uitbater, p. 76; aangifte [slachtoffer2], p. 84.
12 Aangifte verdachte, p. 151; aangifte van de uitbater, p. 76; verklaring [persoon3], p. 105; aangifte [slachtoffer2], p. 84; zie ook situatieschets, p. 132.
13 Verklaring verdachte, p. 148; bekentenis verdachte ter terechtzitting van 8 december 2011.
14 Verklaring verdachte, p. 148.
15 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 december 2011.
16 Aangifte uitbater, p. 76; aangifte [slachtoffer2], p. 84; verklaring [persoon3], p. 106.
17 Aangifte uitbater, p. 76.
18 Verklaring verdachte bij de rechter-commissaris op 25 augustus 2011.
19 Aangifte uitbater, p. 77; aangifte [slachtoffer2], p. 84; verklaring [persoon3], p. 106.
20 Aangifte [slachtoffer3], p. 93.
21 Verklaring verdachte, p. 148.
22 Aangifte uitbater, p. 76.
23 Aangifte [slachtoffer2], p. 84.
24 Aangifte [slachtoffer2], 84-85; aangifte [slachtoffer3], p. 92.
25 Aangifte uitbater, p. 76.
26 Aangifte [slachtoffer2], p. 84.
27 Aangifte [slachtoffer3], p. 92
28 Verklaring [persoon3], p. 106.