ECLI:NL:RBSHE:2011:BU6164

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825255-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens vechtpartij op Koninginnedag 2011 in Eindhoven

Op 30 april 2011 vond in Eindhoven een vechtpartij plaats waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], ernstig letsel opliep. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt, terwijl het slachtoffer al op de grond lag. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, omdat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer zou overlijden door het geweld. De verdediging voerde aan dat de media de onschuldpresumptie had geschonden en dat getuigenverklaringen beïnvloed waren door mediaberichten. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de getuigenverklaringen betrouwbaar waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van EUR 9.233,08 aan het slachtoffer betalen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de omstanders, die getuige waren van het geweld. De verdachte had eerder al een strafbaar feit gepleegd en was nog onder voorwaarden van een eerdere veroordeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825255-11
Parketnummer vordering: 01/057419-09
Datum uitspraak: 29 november 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2011, 28 september 2011 en 15 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij voorlopige dagvaarding ex artikel 261 lid 3 Sv. van 27 juni 2011. De voorlopige tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 15 november 2011aangepast conform het bepaalde in artikel 314a Sv.
Met inachtneming van deze aanpassing is aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2011 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet (met kracht) tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 jo. 45 SR)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2011 te Eindhoven aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk en/of gehoorschade), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet (met kracht) tegen het hoofd en/of lichaam te schoppen/trappen en/of meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist(en) tegen het hoofd en/of lichaam te slaan;
(art. 303/302 SR)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2011 te Eindhoven, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer] , opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet (met kracht) tegen het hoofd en/of lichaam heeft geschopt/ getrapt en/of meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist(en) tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te
weten een schedelbreuk en/of gehoorschade;
(Art. 301/300 Sr)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/057419-09 is aangebracht bij vordering van de officier van justitie en is op 10 november 2011 bij de strafgriffie binnengekomen. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 26 januari 2010.
(bijlage 1)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie de regionale pers eenzijdig heeft ingelicht en daarmee de onschuldpresumptie heeft geschonden. Voor zover de politie of het openbaar ministerie kort na het incident aan de media heeft bericht dat het slachtoffer tegen het hoofd is getrapt, zonder daarbij te vermelden dat de verdachte dit heeft ontkend, kan dit worden aangemerkt als een onzorgvuldige handelwijze. Er is de rechtbank echter niet gebleken van een welbewuste en grove schending van beginselen van behoorlijke procesorde - waaronder het beginsel van de onschuldpresumptie - door of namens de officier van justitie. De wijze waarop in deze strafzaak de media zijn geïnformeerd, is dus geen grond voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Voor het overige zijn er ook geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Ook zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Inleiding
Op 30 april 2011 heeft [slachtoffer] (hierna: aangever) in het centrum van Eindhoven letsel opgelopen.1 In het ziekenhuis is onder meer een schedelbreuk geconstateerd en een epiduraal hematoom (een bloeding tussen hersenen en schedel), ontstaan door uitwendig trauma.2 Aangever heeft verklaard zich niets van het incident te kunnen herinneren. Verdachte heeft erkend aangever in het gezicht te hebben geslagen, waarna deze op de grond is gevallen, maar heeft ontkend hem te hebben getrapt of geschopt.
Standpunt van de officier van justitie
Vast staat dat verdachte aangever heeft geslagen en dat hij aangever tegen het hoofd heeft geschopt toen deze op de grond lag. Dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt, blijkt uit de verklaringen van enkele onafhankelijke getuigen. De officier van justitie acht hun verklaringen betrouwbaar. Door tegen het hoofd van aangever te schoppen of te trappen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg daarvan zou overlijden. Dergelijk geweld kan leiden tot schedelfracturen, bloedingen of ander letsel met dodelijke afloop. De primair ten laste gelegde poging doodslag dient dan ook bewezen te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Justitie heeft gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie, een onherstelbaar vormverzuim. Op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient dit primair te leiden tot bewijsuitsluiting van de getuigenverklaringen die zijn afgelegd op en na de eerste dag dat de regionale pers over het incident heeft bericht.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de getuigenverklaringen zijn beïnvloed door de berichtgeving in de media. De verklaringen lopen bovendien op essentiële onderdelen teveel uiteen om als bewijsmiddel te kunnen worden gebruikt.
Bovendien valt niet uit te sluiten dat een ander dan verdachte heeft getrapt tegen aangever, nadat verdachte de plaats delict al had verlaten. Daarbij heeft de verdediging met name gewezen op de getuigen verklaringen van [getuige1], [getuige2] en [getuige3]. Volgens [getuige1] had degene die aangever in het gezicht trapte donkere schoenen aan en droeg hij een getailleerde blouse met een kraag. Verdachte droeg echter een t-shirt en had witte sportschoenen aan. [getuige2] heeft verklaard dat er iemand kwam die aangever trapte tegen het hoofd. [getuige3] spreekt over een man die ineens achterlangs aangever liep en hem ter hoogte van het hoofd gekomen een trap gaf. Deze verklaringen sluiten geweldshandelingen door een derde niet uit.
Er kan, aldus de verdediging, enkel worden vastgesteld dat verdachte aangever heeft geslagen in het gezicht. Niet kan worden bewezen dat het letsel van aangever daadwerkelijk is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling dient vrijspraak te volgen van de voorbedachte raad.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsuitsluiting van de getuigenverklaringen?
De rechtbank volgt de verdediging niet, waar deze de door haar gestelde schending van het beginsel van de onschuldpresumptie aanmerkt als een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het beginsel van de onschuldpresumptie is een beginsel van behoorlijke procesorde en kan dermate ernstig zijn geschonden, dat niet langer kan worden gesproken van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Is dat laatste het geval, dan dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen bij de bespreking van de formele voorvragen.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de getuigenverklaringen, afgelegd na de eerste berichten over deze strafzaak, zijn beïnvloed door deze berichtgeving. De verdediging verbindt hieraan in de pleitnota niet met zoveel woorden de consequentie, dat deze getuigenverklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank merkt ten overvloede op, dat het gaat om verklaringen van omstanders op de plaats delict die in detail uit eigen waarneming hebben verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding op voorhand de getuigenverklaringen vanwege de berichtgeving in de media als onbetrouwbaar en voor het bewijs onbruikbaar aan te merken.
Verdachte heeft aangever geslagen.
Verdachte heeft erkend dat hij aangever in het gezicht heeft geslagen. Tegenover de politie heeft hij verklaard dat hij hem twee keer met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen. 3 Ter zitting heeft hij verklaard dat hij hem meermalen heeft geslagen.
Omstanders hebben bevestigd dat verdachte aangever heeft geslagen.
Getuige [getuige5] zag dat verdachte aangever "een enorme klap" heeft gegeven.4 Getuige [getuige1] zag "een jongen het slachtoffer vol in het gezicht slaan. Ik zag dat hij meteen hierna direct met zijn linkervuist tegen het gezicht van slachtoffer sloeg en daarna zag ik dat hij direct met zijn rechtervuist in het gezicht van het slachtoffer sloeg. (...) De jongen ging echt los." 5 Getuige [getuige4] heeft het over "forse tikken". 6Getuige [getuige7] heeft verklaard dat "de dader met zijn vuist erg hard tegen het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen".7 Aan zijn vader heeft verdachte kort na het incident verteld, dat hij aangever hard had geslagen. 8
Heeft verdachte aangever tegen het hoofd geschopt of getrapt?
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij aangever heeft geschopt of getrapt. Sommige omstanders (de getuigen [getuige5], [getuige6], [getuige7], [getuige8] en [getuige9]) hebben enkel verklaard over het slaan van aangever.9 Andere omstanders hebben echter verklaard te hebben gezien dat verdachte trappende bewegingen heeft gemaakt in de richting van of tegen aangever.
Getuige [getuige10] heeft verklaard dat in haar "beleving" aangever meermalen "op zijn hoofd is geslagen en geschopt".10 Getuige [getuige11] zag dat "de jongen met de zonnebril twee maal een trappende beweging maakte richting de jongen die op de grond lag. Ik zag dat de eerste trap richting de buik was ".11 Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij tijdens het incident een zonnebril op had. Getuige [getuige1] zag dat de jongen die had geslagen "met zijn rechterbeen vooruit trapte richting het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat het slachtoffer werd geraakt door de voet van de jongen. (...) Door de eerste trap (...) was het gezicht van het slachtoffer naar boven gedraaid. De jongen die eerder had geslagen en getrapt (...) trapte met kracht met zijn hak op het voorhoofd en boven op het hoofd van het slachtoffer. (...) Ik zag dat er bloed uit zijn oren kwam."12 Getuige [getuige4] heeft verklaard, dat degene die aangever heeft geslagen (de dader) het slachtoffer twee trappen gaf "in de bovenzijde van de rug. (...) Ik zag dat de dader met zijn wreef, de voorkant van zijn voet, het slachtoffer trapte."13
Getuige [getuige2] zag dat een man een klap op zijn gezicht kreeg met een vuist. "Toen kwam er iemand die nog een keer goed natrapte op zijn hoofd. Zover ik weet heb ik één trap gezien. (...) Het was tegen de zijkant van het hoofd, want ik zag het hoofd meebewegen." 14 Getuige [getuige3] zag iemand op de grond vallen. "Ik zag dat er een jongen gewond was. (...) Ineens zag ik achterlangs die jongen die op de grond lag, een man lopen die ter hoogte van het hoofd gekomen een trap gaf. (...) Ik zag hem met de onderkant van zijn voet stampen op het hoofd van die jongen. Ik zag hem één keer stampen." 15
Op basis van de bovenstaande getuigenverklaringen van [getuige1], [getuige2] en [getuige3] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met kracht tegen het hoofd heeft getrapt. Dat dit met kracht is gebeurd, baseert de rechtbank op de verklaring van getuige [getuige1] dat verdachte "met kracht" trapte en op de verklaring van [getuige2] dat verdachte "goed natrapte".
Ten aanzien van de overige getuigen overweegt de rechtbank het volgende.
In tegenstelling tot de belastende getuige [getuige10] (vriendin van aangever) en de ontlastende getuigen [getuige8] (vriendin van verdachte) en [getuige9] (vriend van verdachte), zijn [getuige1], [getuige2] en [getuige3] onafhankelijke getuigen. Laatstgenoemden bevonden zich op of nabij de plaats delict en hebben in detail verklaard op basis van eigen waarneming.
Getuige [getuige5] zag alleen dat verdachte aangever sloeg, maar zij is na het slaan weggerend van de plaats delict.16 Ook getuige [getuige6] zag alleen het slaan door verdachte, maar hij is met [getuige5] (zijn vriendin) meegerend.17
Naar het oordeel van de rechtbank sluiten de verklaringen van [getuige4] en [getuige11] niet uit dat aangever (ook) tegen het hoofd is getrapt. Getuige [getuige11] heeft verklaard over twee trappende bewegingen richting aangever, waarvan de eerste trap richting de buik. Ten aanzien van de tweede trappende beweging heeft hij verklaard dat verdachte langs het hoofd van aangever werd weggetrokken en dat zijn benen toen nog richting aangever gingen.18 Getuige [getuige4] heeft verklaard over twee trappen in de bovenzijde van de rug. Uit het feit dat hij diens hoofd niet zag bewegen, maakte hij op dat het hoofd niet was geraakt. Getuige [getuige2] heeft echter verklaard, wel te te hebben gezien dat het hoofd meebewoog met de trappende beweging van de dader. Ook [getuige1] heeft verklaard dat het hoofd van aangever was gedraaid door het trappen tegen het hoofd.
Heeft een ander dan verdachte tegen aangever geschopt/getrapt?
De rechtbank acht de door de verdediging genoemde mogelijkheid dat een derde tegen het hoofd van aangever heeft geschopt, niet aannemelijk geworden. Geen enkele getuige heeft verklaard te hebben gezien, dat een ander persoon dan degene die aangever heeft geslagen tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij de enige was die geweld heeft gebruikt.19 Tegen zijn vader heeft hij gezegd dat hij had gezien dat er bij aangever bloed uit het oor kwam.20 Dat betekent dat hij de plaats delict pas heeft verlaten, nadat het letsel was ontstaan.
De rechtbank miskent ten aanzien van getuige [getuige1] niet dat deze een signalement van de dader heeft gegeven dat op onderdelen niet past bij verdachte. Volgens verdachte en zijn vriendin droeg hij immers witte sportschoenen en een zwart t-shirt.21 Daar staat echter tegenover dat [getuige1] degene die trapte tegen het hoofd van aangever omschrijft als "de jongen die had geslagen".22 Hij heeft het dus over een en dezelfde persoon. Uit de getuigenverklaring van [getuige2] kan niet worden opgemaakt dat degene die aangever in het gezicht sloeg een andere persoon was dan degene die trapte. Hij heeft van degene die sloeg alleen een arm gezien. "Ik kan alleen zeggen dat degene die trapte uit dezelfde richting kwam als de arm die ik heb zien slaan", aldus [getuige2].23 [getuige3] arriveerde op de plaats delict toen hij iemand op de grond zag vallen. Hij heeft blijkbaar niet gezien dat aangever werd geslagen en kon dus ook niet zeggen of degene die sloeg dezelfde is als degene die trapte. Het signalement dat [getuige3] van de dader geeft, strookt slechts op een enkel onderdeel niet met dat van verdachte (lichtgekleurde kleding in plaats van een zwart t-shirt).
Conclusie: poging tot doodslag.
De rechtbank acht op grond van de voorgaande overwegingen bewezen dat verdachte meermalen met kracht tegen het hoofd van aangever heeft geschopt/getrapt. Aangever was toen al door verdachte meermalen met kracht tegen het gezicht geslagen en daardoor ten val gekomen. Door in die omstandigheden met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd van aangever te trappen/te schoppen, heeft verdachte naar algemene ervaringsregels en naar uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat aangever zodanig letsel zou oplopen, dat hij als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Gelet daarop acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(primair)
op 30 april 2011 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] meermalen met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie. (bijlage 2)
Een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan voorwaardelijk 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft een aanzienlijk lagere straf bepleit dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Dit gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraken alsmede op de persoon-lijke omstandigheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Hij heeft in de publieke ruimte onder het oog van toevallig aanwezige omstanders fors geweld gebruikt tegen aangever. Deze heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. Het moet voor de omstanders een schokkende ervaring zijn geweest daarvan getuige te zijn. De rechtbank wijst in dat verband op de verklaringen van getuige [getuige5] (die in paniek wegrende, bang dat verdachte aangever nog meer zou aandoen) en van getuige [getuige3] (die verklaarde de hele dag misselijk ervan te zijn geweest).
Voorts weegt de rechtbank nog de volgende omstandigheden mee in het nadeel van verdachte:
- hij werd ter zake van een strafbaar feit soortgelijk aan het door hem gepleegde feit (bedreiging) blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie reeds eerder veroordeeld;
- verdachte heeft het onderhavige strafbare feit gepleegd kort na een eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit.
- verdachte heeft het onderhavige strafbare feit gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf, welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dit deel van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
De officier van justitie heeft de integrale toewijzing van de vordering gevorderd met daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, omdat de vordering te complex is voor behandeling in dit strafgeding.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding van 5.000 euro en materiële schadevergoeding van 4.233,08 euro.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de beoordeling daarvan nader onderzoek behoeft. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op 1.782,62 euro terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatie-tarief. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Beslag.
De rechtbank zal, conform de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/057419-09.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van 2 weken gevangenisstraf gevorderd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen indien de rechtbank een lagere vrijheidsstraf oplegt dan de duur van
het ondergane voorarrest. Bij een hogere strafoplegging dient de vordering te worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat de vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45 en 287.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. primair:
poging tot doodslag.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
t.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht. Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
t.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van 9.233,08 euro subsidiair 81 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], van een bedrag van EUR 9.233,08 (zegge: negenduizend-tweehonderddrieëndertig euro en acht eurocent ), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 81 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 5.000,-- euro immateriële schadevergoeding en 4.233,08 euro materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van 9.233,08 euro (zegge: negenduizendtweehonderddrieëndertig euro en acht eurocent), te weten 5.000,-- euro immateriële schadevergoeding en 4.233,08 euro materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op 1.782,62 euro ter zake kosten rechtsbijstand. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. beslag:
De rechtbank gelast de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, te weten kleding aan de veroordeelde.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 26 januari 2010, gewezen onder parketnummer 01/057419-09, te weten: een gevangenisstraf van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van D. Demirdas, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2011.
1 Aangifte [slachtoffer], eind proces-verbaal, p. 76. Waar in volgende voetnoten wordt volstaan met een verwijzing naar een paginanummer, wordt een pagina uit dit eind proces-verbaal bedoeld.
2Formulier medische informatie, 2 mei 2011, p. 79.
3Verklaring verdachte, p. 57 en p. 65.
4Verklaring [getuige5], p. 90.
5Verklaring [getuige1], p. 98.
6Verklaring [getuige4], p. 101.
7Verklaring [getuige7], p. 107.
8Verklaring [persoon1], p. 112.
9Verklaring [getuige5], p. 89-91, verklaring [getuige6], p. 92-93, verklaring [getuige7], p. 106-110, verklaring [getuige8], p. 117, verklaring [getuige9], p. 118-121.
10Verklaring [getuige10], p. 83.
11Verklaring [getuige11], p. 95.
12Verklaring [getuige1], p. 98 en p-v van bevindingen p. 100.
13Verklaring [getuige4], p. 102.
14Verklaring [getuige2], verhoor bij de rechter-commissaris, d.d. 19 september 2011.
15Verklaring [getuige3], verhoor bij de rechter-commissaris, d.d. 19 september 2011.
16 Verklaring [getuige5], p. 90.
17 Verklaring [getuige6], p. 93.
18 Verklaring [getuige11], p. 95.
19 Verklaring verdachte bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris, d.d. 4 mei 2011, en verklaring verdachte ter zitting.
20 Verklaring [persoon1], p. 112.
21 Verklaring verdachte, p. 56, en verklaring [getuige8], p. 116.
22 Verklaring [getuige1], p. 98.
23 Verklaring [getuige2], verhoor bij de rechter-commissaris, d.d. 19 september 2011.
??
??
12
Parketnummer: 01/825255-11
Parketnummer vordering: 01/057419-09
[verdachte]