ECLI:NL:RBSHE:2011:BU5788

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3245 en 10/3246
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.H.B.M. Potters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toevoegingsaanvragen voor rechtspersoon in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 november 2011 uitspraak gedaan over de afwijzing van twee toevoegingsaanvragen door de Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom. De aanvragen waren gedaan voor rechtsbijstand in een geschil met het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen op basis van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Dit artikel bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend aan rechtspersonen die zijn opgericht met het doel om een gerechtelijke procedure te voeren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de statuten van de eiseres aangeven dat het voeren van procedures slechts één van de middelen is om haar doel te bereiken, namelijk het verbeteren en instandhouden van de leefbaarheid in de binnenstad van Bergen op Zoom. De rechtbank oordeelt dat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen het doel van de rechtspersoon en de procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd. Hierdoor komt de eiseres niet in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.

De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van de eiseres verworpen, omdat verweerder niet verplicht is om eerdere fouten te herhalen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de toevoegingsaanvragen terecht is en verklaart de beroepen ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 10/3245
AWB 10/3246
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2011
inzake
Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom,
te Bergen op Zoom,
eiseres,
gemachtigde mr. S.C.M. Asselbergs,
tegen
de Raad voor Rechtsbijstand,
te 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. R.B. van Dijken.
<b>Procesverloop</b>
Bij besluiten van 7 juli 2010 heeft verweerder geweigerd aan eiseres toevoegingen te verlenen terzake van het indienen van een beroepschrift bij de bestuursrechter en van een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter.
De hiertegen gemaakte bezwaren zijn door verweerder bij besluiten van 23 augustus 2010 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 11 november 2011, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
<b>Overwegingen</b>
1. Aan de orde is de vraag of verweerder bij de bestreden besluiten op bezwaar de afwijzing van de toevoegingsaanvragen terecht en op goede gronden heeft gehandhaafd onder ongegrondverklaring van de bezwaren.
2. De rechtbank gaat uit van de navolgende relevante feiten en omstandigheden.
Namens eiseres zijn twee toevoegingen gevraagd voor de behandeling van een geschil met het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Het gaat daarbij om een beroep bij de rechtbank Breda tegen een besluit van dit college en om een aan deze bodemprocedure connex verzoek om een voorlopige voorziening. Die procedures zijn inmiddels geëindigd met een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, waarbij het met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep ongegrond is verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Bij de thans voorliggende primaire besluiten heeft verweerder de beide toevoegingsaanvragen voor deze procedures bij de rechtbank Breda afgewezen.
3. Bij de bestreden besluiten op bezwaar heeft verweerder de afwijzing van de toevoegingsaanvragen gehandhaafd, dit conform het advies van de Commissie voor bezwaar van 16 augustus 2010. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en naar zijn beleid zoals opgenomen in het Handboek Toevoegen, op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde toevoegingen, omdat een van de doelen van eiseres is het voeren van procedures. Dit wordt niet anders doordat aan eiseres eerder wel toevoegingen zijn verstrekt. Verweerder is immers niet gehouden om kennelijke misslagen te blijven voortzetten. Het opgewekte vertrouwen kan er niet toe leiden dat in strijd met de wettelijke bepalingen voor deze zaken een toevoeging moet worden verleend.
4. Eiseres kan zich niet met de besluiten op bezwaar verenigen. Zij betwist dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb op haar toevoegingsaanvragen van toepassing is. Volgens haar statuten is één van de middelen om haar doelen te bereiken ‘het indienen van verzoekschriften en het aantekenen van beroep tegen beslissingen’. Eiseres acht het onjuist om onder verwijzing naar dit middel de toevoegingsaanvragen af te wijzen. Uit de statuten blijkt dat dit slechts één van de middelen, en als laatste opgenoemd, is, terwijl de opname van dit middel in de statuten voortvloeit uit de kritische jurisprudentie in de jaren ’70 en ’80 van de bestuursrechter omtrent de ontvankelijkheid van bezwaren en beroepen van rechtspersonen. De advocaat heeft in het vertrouwen dat beide toevoegingen zouden worden verleend werkzaamheden verricht. Door de niet te verwachten en niet te voorziene afwijzingen van de aanvragen is het vertrouwensbeginsel geschonden. Eiseres is niet in staat tot betaling van deze werkzaamheden op basis van uurtariefdeclaratie.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wrb wordt rechtsbijstand uitsluitend verleend ter zake van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen aan natuurlijke en rechtspersonen wier financiële draagkracht de in artikel 34 genoemde bedragen niet overschrijdt.
7. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend, indien de daartoe strekkende aanvraag wordt gedaan door een rechtspersoon die is opgericht met het doel om een gerechtelijke procedure te voeren.
8. Verweerders beleid is opgenomen in het Handboek Toevoegen. Daar is in aantekening 7 bij artikel 12 van de Wrb terzake van Rechtspersonen, voor zover hier van belang, het navolgende vermeld:
“Rechtspersonen kunnen ingevolge artikel 36 Wrb slechts bij hoge uitzondering in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Ingevolge artikel 12 lid 2 sub d wordt bepaald dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien de daartoe strekkende aanvraag wordt gedaan door een rechtspersoon die is opgericht met het doel een gerechtelijke procedure te voeren.”
9. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders beleid niet kennelijk onredelijk en evenmin in strijd met de wettelijke voorschriften. Verweerder mocht zijn besluitvorming dan ook mede baseren op dit beleid.
10. De rechtbank stelt vast dat uit de statuten blijkt eiseres tot doel heeft “het verbeteren en instandhouden van de leefbaarheid en de belevingswaarde in de binnenstad van Bergen op Zoom en het aangrenzend terrein met onmiddellijke en voortdurende inachtname van de cultuurhistorische waarden”. Uit de statuten blijkt voorts dat eiseres tracht haar doel te bereiken met diverse middelen, waaronder “het indienen van verzoekschriften en het aantekenen van beroep tegen beslissingen”.
11. Vastgesteld moet worden dat blijkens de statuten het voeren van een gerechtelijke procedure op zichzelf bezien niet het doel is van eiseres. Immers, eiseres stelt zich – kort samengevat – ten doel het behoud van de historische binnenstad van Bergen op Zoom. Een van de middelen om dit doel te bereiken is het voeren van gerechtelijke procedures.
12. Echter, naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb met zich dat geen toevoeging wordt verleend voor het voeren van een gerechtelijke procedure, indien deze procedure strekt ter verwezenlijking van het doel waarvoor een rechtspersoon is opgericht. In die situatie is er immers sprake van een onlosmakelijk verband tussen enerzijds het doel waarvoor de rechtspersoon is opgericht en anderzijds het voeren van een gerechtelijke procedure. De rechtbank begrijpt artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb aldus dat deze bepaling er toe strekt om in een dergelijke situatie geen gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen. De rechtbank merkt in dit verband op dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb blijkt dat een rechtspersoon slechts bij uitzondering aanspraak kan maken op van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand. Als voorbeeld is in dat verband genoemd het verstrekken van een toevoeging, indien het gaat om een zelfstandige die zijn beroep of bedrijf uitoefent in de vorm van een rechtspersoon en waar het voortbestaan van de rechtspersoon in het geding is (Kamerstukken II 1991-1992, 22609, nr. 3, blz. 17). Naar het oordeel van de rechtbank is er in casu geen sprake van een hiermee vergelijkbare uitzonderingssituatie op de hoofdregel van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb.
13. In verband met het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb zich verzet tegen verlening van de door eiseres gevraagde toevoegingen.
14. Dit wordt niet anders doordat eiseres een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Met verweerder moet worden geoordeeld dat de werking van het vertrouwensbeginsel niet zo ver gaat dat verweerder een in het verleden gemaakte fout dient te blijven herhalen.
15. Eerst bij schrijven van 9 november 2011 zijn er beroepsgronden aangevoerd met betrekking tot de samenstelling van de Commissie voor bezwaar en met betrekking tot een tweetal toevoegingen die in andere latere zaken wel aan eiseres zijn verleend. Deze gronden zijn ter zitting van de rechtbank herhaald. De rechtbank zal deze beroepsgronden niet in haar beoordeling betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank moet het in strijd met de goede procesorde worden geacht dat deze beroepsgronden pas in een zeer laat stadium van de procedure worden ingebracht, terwijl niet valt in te zien dat dit in redelijkheid niet eerder had kunnen geschieden. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres in dat verband ter zitting slechts opgemerkt dat het daar niet eerder van gekomen is.
16. Op grond van het vorenoverwogene concludeert de rechtbank tot ongegrondverklaring van de beroepen.
17. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling en evenmin voor vergoeding van het griffierecht.
18. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hooghuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: