ECLI:NL:RBSHE:2011:BU5129

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845148-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldige nalatigheid in medische hulpverlening leidend tot overlijden echtgenoot

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw wiens echtgenoot is overleden na een val. De verdachte heeft niet adequaat gehandeld door haar echtgenoot, die na de val in een hulpeloze toestand verkeerde, niet tijdig medische hulp te verlenen. De feiten dateren van 25 tot en met 27 maart 2010, toen de verdachte en haar echtgenoot wijn dronken en de echtgenoot ten val kwam. Ondanks dat hij hoofdpijn en een hoofdwond had, heeft de verdachte nagelaten om hulp in te roepen. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van opzettelijk iemand in een hulpeloze toestand laten, wat heeft geleid tot het overlijden van haar echtgenoot op 27 maart 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door haar nalaten het risico op overlijden van haar echtgenoot heeft vergroot. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was en dat er geen causaal verband was tussen het nalaten van hulp en het overlijden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich bewust was van de noodzaak van medische hulp, maar niet heeft gehandeld. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf, waarbij de rechtbank rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het delict.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845148-10
Datum uitspraak: 22 november 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 oktober 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 25 maart 2010 tot en met 27 maart 2010 te Nijnsel, gemeente Sint-Oedenrode, opzettelijk [slachtoffer] (verdachtes echtgenoot) in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, immers heeft verdachte met dat opzet (in de periode van 25 maart 2010 tot en met 26 maart 2010)
(nadat die [slachtoffer] (op zijn hoofd) was gevallen, althans zijn hoofd (hard) had gestoten en had aangegeven hoofdpijn te hebben en/of (daarbij) een (bloedende) hoofdwond had opgelopen)
- opzettelijk nagelaten die [slachtoffer] hulp te verlenen en/of
-(vervolgens) opzettelijk nagelaten aan de hulpdienst(en) en/of opsporingsambtena(a)r(en) te melden dat die [slachtoffer] gewond was geraakt en/of
- opzettelijk nagelaten te melden dat die [slachtoffer] medische hulp/verzorging nodig had, althans opzettelijk heeft nagelaten tijdig adequate medische hulp te geven en/of te vragen aan de hulpdiensten
(mede), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 27 maart 2010 te Nijmegen is overleden;
(artikel 255 / 257 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 25 maart 2010 tot en met 27 maart 2010 te Nijnsel, gemeente Sint-Oedenrode, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt: verdachte heeft (nadat die [slachtoffer] (op zijn hoofd) was gevallen, althans zijn hoofd (hard) had gestoten en had aangegeven hoofdpijn te hebben en/of (daarbij) een (bloedende) hoofdwond had opgelopen)
- nagelaten die [slachtoffer] hulp te verlenen en/of
- (vervolgens) nagelaten aan de hulpdienst(en) en/of opsporingsambtena(a)r(en) te melden dat die [slachtoffer] gewond was geraakt en/of
- nagelaten te melden dat die [slachtoffer] medische hulp/verzorging nodig had, althans heeft nagelaten tijdig adequate medische hulp te geven en/of te vragen aan de hulpdiensten
waardoor het (mede) aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] (verdachtes echtgenoot, verder te noemen [slachtoffer]) zodanig letsel, te weten hersenfunctiestoornissen, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is
overleden op 27 maart 2010 te Nijmegen is overleden;
(artikel 307 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Verdachte en haar echtgenoot [slachtoffer] hebben op 25 maart 2010 vanaf circa 16.00 uur in hun woonhuis aan de [adres] wijn genuttigd. Rond 22.00 uur is [slachtoffer] naar boven gegaan.1 Verdachte heeft om 22.30 uur een knal gehoord en is naar boven gegaan. Verdachte trof [slachtoffer] liggend op de overloop aan. Verdachte heeft [slachtoffer] paracetamol gegeven, een kussen onder zijn hoofd gedaan en een deken over hem heen gelegd. Vervolgens is verdachte gaan slapen. Op 26 maart 2011 heeft verdachte [slachtoffer] rond 09.30 uur op zijn rug op dezelfde plek zien liggen2. Op 26 maart 2010 om 14.08 uur heeft verdachte gebeld met het ziekenhuis Bernhoven te Veghel3. Vervolgens is [slachtoffer] door de hulpdiensten opgehaald en overgebracht naar het ziekenhuis Bernhoven te Veghel. Op 27 maart 2011 om 14.29 uur is aldaar de dood van [slachtoffer] vastgesteld. [slachtoffer] is komen te overlijden aan een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies met daarbij als verwikkelingen tekenen van herseninklemming4.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen met dien verstande dat sprake is van het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van de heer [slachtoffer] en dat dit (mede) heeft geleid tot zijn overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte voor het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte. Voorts ontbreekt het causaal verband tussen het in hulpeloze toestand laten van [slachtoffer] (het nalaten te melden dat [slachtoffer] medische hulp of verzorging nodig had) en diens overlijden. Verdachte heeft [slachtoffer] niet opzettelijk in een hulpeloze toestand gelaten aangezien verdachte zich nooit bewust is geweest in welk gevaar [slachtoffer] verkeerde. Door de raadsman wordt hierbij verwezen naar de levensstijl van verdachte en haar man en de gebeurtenissen binnen hun relatie in de periode voorafgaand aan 25 maart 2011.
Oordeel ven de rechtbank.
Voor de vereiste causaliteit moet vastgesteld worden, dat verdachte door haar nalaten het gevaar dat [slachtoffer] zou komen te overlijden in zodanige mate heeft vergroot, dat het overlijden redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend.
Uit de omstandigheden leidt de rechtbank af, dat verdachte uiterlijk op 26 maart 2010, toen zij om half tien was opgestaan en [slachtoffer] nog steeds liggend op de overloop aantrof er van op de hoogte moet zijn geweest dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Ze had de avond ervoor een harde klap gehoord en had [slachtoffer] daarop liggend aangetroffen op de overloop, die was voorzien van (harde) laminaat5 vloerbedekking. [slachtoffer] voelde zich al dagen niet goed. [slachtoffer] klaagde over hoofdpijn, was duizelig en kon niet overeind komen. Zij wist dat hij veel wijn had gedronken en onder invloed was van alcohol.6 Die avond reageerde [slachtoffer], op de overloop liggend, nog door ondermeer tegen verdachte te zeggen hem met rust te laten. Verdachte is daarna naar bed gegaan. De volgende ochtend om 9.30 uur lag [slachtoffer] nog steeds met zijn rug op de grond en reageerde niet meer op aanspreken, aanroepen en aanraken of knijpen in zijn wang. Zijn toestand was toen ten opzichte van de vorige avond nog verslechterd.
Gelet op het vorenstaande en het tijdsverloop is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet alles heeft gedaan om met wat in haar vermogen lag er voor te zorgen dat haar echtgenoot tijdig de noodzakelijke medische hulp zou krijgen. Zij heeft - hoewel ze zich blijkens het herhaaldelijk aanroepen en knijpen in de wang van [slachtoffer] zonder dat er enige reactie volgde, bewust was dat de situatie niet in orde was - feitelijk niets ondernomen en pas rond 13.00 uur haar moeder gebeld om te bespreken wat te doen. Vervolgens heeft zij om 14.00 uur het Bernhoven ziekenhuis gebeld en kwam hulpverlening op gang. [slachtoffer] is na orgaandonatie op 27 maart 2011 overleden.
De rechtbank leidt uit de schriftelijke verklaring van de forensisch arts, Oude Grotebevelsborg, af dat - hoewel het sterftepercentage in soortgelijke gevallen aanzienlijk is - eerder medisch ingrijpen bij [slachtoffer] mogelijk het overlijden had kunnen voorkomen7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door op 26 maart 2011 pas om 14.00 uur medische hulp in te roepen het gevaar dat [slachtoffer] zou komen te overlijden vergroot en bestaat er daarmee oorzakelijk verband tussen het in hulpeloze toestand laten van [slachtoffer] en het overlijden.
Verdachte heeft in de gegeven omstandigheden door niet eerder hulp in te roepen de aanzienlijke kans aanvaard dat medisch ingrijpen voor [slachtoffer] te laat zou komen en hij zou overlijden. Dat het verdachte aan ieder besef over het in hulpeloze toestand laten van [slachtoffer] heeft ontbroken is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet gebleken en onaannemelijk. Daarom is redelijkerwijs (mede) aan verdachte toe te rekenen dat [slachtoffer] is overleden.
De bewijsmiddelen.
- een dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, Districtelijke Opsporing, met kenmerk PL21XO 2010032631, afgesloten d.d. 17 juni 2010;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 november 2011.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
in de periode van 25 maart 2010 tot en met 27 maart 2010 in de gemeente Sint-Oedenrode, opzettelijk [slachtoffer] (verdachtes echtgenoot) in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers heeft verdachte met dat opzet (in de periode van 25 maart 2010 tot en met 26 maart 2010)(nadat die [slachtoffer] was gevallen en had aangegeven hoofdpijn te hebben)
- opzettelijk nagelaten aan de hulpdienst(en) en/of opsporingsambtena(a)r(en) te melden dat die [slachtoffer] gewond was geraakt en/of
- opzettelijk nagelaten te melden dat die [slachtoffer] medische hulp/verzorging nodig had (mede), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 27 maart 2010 te Nijmegen is overleden
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht verdachte al voldoende gestraft door het verlies van haar man. Verdachte worstelt nog steeds met schuldgevoel. Strafoplegging om duidelijk te maken dat zij bij een eventuele herhaling anders dient te handelen is dan ook niet op zijn plaats. De raadsman acht toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht hier dan ook meer op zijn plaats.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de vraag of een straf en, zo ja, welke straf aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank zal in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden:
- verdachte werd terzake strafbare feiten soortgelijk aan het door haar gepleegde strafbare feit niet eerder tot straf veroordeeld;
- verdachte kampte met problematiek waaronder haar alcoholverslaving;
- uit het door de reclassering omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport blijkt, dat na het aan het licht komen van het door verdachte gepleegde strafbare feit haar persoonlijke omstandigheden zich zodanig hebben gewijzigd dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat het gedrag van verdachte zich ten goede heeft gekeerd en ook gekeerd zal kunnen blijven;
- verdachte is zelf getroffen door de gevolgen van het door haar gepleegde strafbare feit in die zin dat haar echtgenoot is komen te overlijden en dat ze nog dagelijks met dit verdriet om dient te gaan.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een ernstig delict, door de gevolgen waarvan niet alleen verdachte, maar ook andere nabestaanden zijn getroffen. De rechtbank heeft echter voor de wijze van afdoening van deze zaak met name gelet op de positieve wending die verdachte aan haar leven lijkt te willen geven, alsmede op het feit dat zij dagelijks te kampen heeft met het verdriet om het gemis van haar echtgenoot. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat in dit geval van een straf geen preventieve werking zal uitgaan. Alles overwegend acht de rechtbank in dit geval een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel aangewezen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9a, 255, 257.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud hij verplicht is in hulpeloze toestand laten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. N.M. Spelt en mr. E.W. van den Heuvel, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 22 november 2011.
1 Verklaring verdachte ter zitting van 8 november 2011;
2 Proces-verbaal verhoor verdachte (blz. 134 t/m 138);
3 Verkeersgegevens vaste telefoon verdachte (blz. 114);
4 Rapport van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, d.d. 27 mei 2010;
5 Proces-verbaal van verhoor verdachte (blz. 135) en verklaring verdachte ter zitting van 8 november 2011;
6 Verklaring verdachte ter zitting van 8 november 2011;
7 Aanvullende rapportage van B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG, d.d. 20 juli 2011.