ECLI:NL:RBSHE:2011:BU4984
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen en de gelijkstelling met ouderdomspensioen
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 10 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een gewezen militair, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser ontving een uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM) en had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling bij het Ministerie van Defensie. De Uwv weigerde de WW-uitkering met het argument dat de UGM-uitkering gelijkgesteld moest worden met een ouderdomspensioen, waardoor de WW-uitkering in mindering zou worden gebracht. Eiser was van mening dat deze gelijkstelling onterecht was, aangezien hij nog steeds actief was op de arbeidsmarkt en de leeftijd van 55 jaar niet als een einde van het arbeidsleven kan worden beschouwd.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser was van 1 oktober 1994 tot 1 april 2006 werkzaam als militair en ontving sindsdien een UGM-uitkering van € 2.730,61 per maand. Na zijn militaire loopbaan had hij tijdelijk als burger gewerkt bij het Ministerie van Defensie. De rechtbank oordeelde dat de UGM-uitkering niet gelijkgesteld kon worden met een ouderdomspensioen, omdat eiser na zijn functioneel leeftijdsontslag zijn loopbaan had voortgezet. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de Uwv op een onjuiste wettelijke grondslag berustte en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het besluit van de Uwv en droeg hen op een nieuw besluit te nemen, waarbij de door eiser gemaakte proceskosten werden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van de context van de uitkering en de actieve deelname aan de arbeidsmarkt, en stelt dat de UGM-uitkering niet kan worden beschouwd als een einde van het arbeidsleven van eiser. De rechtbank heeft ook de proceskosten vastgesteld op € 874,00, die door de Uwv vergoed moeten worden. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.