vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/839441-11
Parketnummer vordering: 01/821317-09
Datum uitspraak: 16 november 2011
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
verblijvende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 oktober 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Eindhoven en/of elders in Nederland (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans (telkens) met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] , (telkens) rechtstreeks en/of telefonisch en/of middels tussenkomst van familieleden, althans van derden, (telkens) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je kapot" en/of "Als ik [slachtoffer] zie rijden, rij ik haar klem, gooi ik benzine over haar heen en steek haar aan een mes of ik schiet haar kapot" en/of "ze kan nog 2 maanden of 5 maanden bij jullie blijven, maar ooit gaat ze hier weg en dan pak ik haar" en/of "[slachtoffer] heeft me acht maanden in de bak laten zitten en daar knap ik haar voor op, hoe lang het ook duurt. Het maakt mij niet meer uit om dan weer terug de gevangenis in te moeten want dan heb ik haar tenminste te pakken", "het is dat ik niets bij me had anders had ik ze allebei kapot geschoten althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij in op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Eindhoven en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte;
- veelvuldig telefonisch contact opgenomen en gezocht met voornoemde [slachtoffer] en/of
- (met zijn auto) voor/bij de woning van die [slachtoffer] en/of haar familieleden gestaan/gepost en/of
- langs de woning van die [slachtoffer] en/of haar familieleden gereden en/of
- die [slachtoffer] met zijn auto achtervolgd en/of
- gesprekken gevoerd/met door die [slachtoffer] afgeluisterd en/of
- (een) ste(e)n(en) door de/een ruit(en) van de woning van die [slachtoffer] gegooid en/of
- middels tussenkomst van derden contact gelegd met die [slachtoffer] en/of
- dreigende teksten geuit naar [slachtoffer] en/of haar familieleden en/of
- informatie ingewonnen inzake sociale contacten welke door die [slachtoffer] werden onderhouden en/of gelegd;
(artikel 285b Wetboek van Strafrecht);
3.
hij op of omstreeks 20 juli 2011 te Eindhoven (in een/zijn woning) voorhanden heeft gehad 10 kogelpatronen (kaliber 9mm), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie II en/of III;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/821317-09 is aangebracht bij vordering van 5 oktober 2011. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 3 juni 2010. Een kopie van de vordering is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de bedreiging gepleegd op 5 juni 2011 te Eindhoven, welke bedreiging in de tenlastelegging onder feit 1 is ten laste gelegd met de zinsnede “Ik maak je kapot”, nu deze bedreiging door de politie, namens het openbaar ministerie, is geseponeerd.
De officier van justitie heeft zich bij repliek bij dit standpunt aangesloten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Onder verwijzing naar de brief van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost van 6 juni 2011 overweegt de rechtbank dat het openbaar ministerie heeft besloten om genoemde bedreiging gepleegd op 5 juni 2011 te Eindhoven te seponeren. Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat de officier van justitie in verband met deze sepotbeslissing niet ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het betreft de onder 1 als bedreiging ten laste gelegde zinsnede “Ik maak je kapot”.
Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aan de vervolging van de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten in de weg zouden staan, kan de officier van justitie ten aanzien van die feiten in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettig bewijs niet kan worden bewezen verklaard hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van de aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde bedreigingen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat slechts getuige [getuige1] heeft verklaard over de vermeende bedreigingen door verdachte jegens [slachtoffer] geuit op 28 juni 2011 in het gesprek tussen genoemde getuige en verdachte. Voorts heeft de verdediging ten aanzien van de ten laste gelegde telefonische bedreigingen van verdachte aangevoerd dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte in die gesprekken [slachtoffer] heeft bedreigd en dat zij daadwerkelijk kennis heeft gekregen van die bedreigingen. Voor zover kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] wetenschap had van de telefonische bedreigingen door verdachte, heeft de verdediging zich subsidiair op het standpunt gesteld dat die bedreigingen in dat geval bewezen kunnen worden verklaard.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van een tapgesprek van 26 juni 2011 te 20.12 uur (tapgespreknummer 278856783) gevoerd tussen verdachte en [zus slachtoffer] bewezen dat verdachte, [slachtoffer], met de dood heeft bedreigd door haar de woorden toe te voegen: ‘het is dat ik niets bij me had anders had ik ze allebei kapot geschoten’.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij in telefoongesprekken kwade dingen heeft gezegd over [slachtoffer]. De rechtbank acht ook bewezen dat [slachtoffer] van deze bedreiging op de hoogte is geraakt. De rechtbank baseert haar standpunt met name op de inhoud van het tapgesprek van 17 juli 2011 te 13.29 uur (tapgespreknummer 278935560) tussen [zus slachtoffer] en [slachtoffer]. In dit tapgesprek heeft [zus slachtoffer] aan [slachtoffer] bevestigd dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd door te zeggen dat verdachte [slachtoffer] kapot zou maken als ze niet bij hem komt.
De rechtbank zal verdachte bij gebrek aan voldoende wettig bewijs vrijspreken van de overige onder feit 1 aan verdachte verweten bedreigingen. De rechtbank overweegt dat slechts getuige [getuige1] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] verbaal heeft bedreigd in een gesprek met [getuige1] op 28 juni 2011 in een brandgang achter de [straat] in Eindhoven. Deze verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant1] van 29 juni 2011, voor zover inhoudende het relaas dat hij door [getuige1] is gebeld met het bericht dat verdachte in een gesprek met hem in een brandgang op 28 juni 2011 bedreigingen tegen [slachtoffer] heeft geuit kan niet als ondersteunend bewijs worden gezien omdat het in dit proces-verbaal aangedragen feitenrelaas is terug te voeren op de enige persoon die omtrent de aan verdachte verweten uitlatingen heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 2.
De verdediging heeft betwist dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan belaging. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Verdachte heeft daarbij nog de wederrechtelijkheid van zijn handelen betwist, omdat hij telkens met het doel om informatie te verkrijgen over ‘zijn’ dochter telefonisch contact heeft opgenomen met genoemde [slachtoffer] en haar familieleden en haar achterna is gereden met zijn auto. Gelet op het voorgaande heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt het volgende.
De verdachte heeft in een tijdspanne van ruim anderhalve maand 23 keer telefonisch contact gezocht met [slachtoffer] en haar familieleden, terwijl [slachtoffer] eerder duidelijk en ondubbelzinnig kenbaar had gemaakt dat de relatie tussen haar en verdachte voorbij was en dat zij geen contact meer wenste met verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij regelmatig heeft gebeld naar [slachtoffer] en haar familie waarbij hij kwade dingen over [slachtoffer] heeft verteld. Ook heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] en haar moeder een keer met zijn auto heeft achtervolgd en hen toen al toeterend en signalerend tot stoppen wilde manen. Uit getuigenverklaringen is voorts gebleken dat verdachte in genoemde periode regelmatig met zijn auto bij de woning van [slachtoffer] en/of haar familieleden heeft gestaan/gepost en dat hij langs die woning is gereden. Ook heeft verdachte een gesprek dat door [slac[slachtoffer] werd gevoerd in haar tuin afgeluisterd en heeft hij getracht via-via informatie te achterhalen omtrent de sociale contacten van [slac[slachtoffer].
Gelet op de aard, intensiteit en frequentie van de hierboven beschreven gedragingen van verdachte, alsmede de onmiskenbaar negatieve invloed daarvan op de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer], oordeelt de rechtbank dat verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
Anders dan de verdediging acht de rechtbank het stelselmatig inbreuk maken door verdachte op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] wederrechtelijk. De rechtbank overweegt in dat kader dat [slachtoffer] geruime tijd vóór juni 2011 de relatie tussen haar en verdachte had beëindigd en verdachte te kennen had gegeven geen contact meer met hem te willen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in juni 2011 wist dat hun relatie was beëindigd. Nu verdachte desondanks toch contact is blijven zoeken met [slachtoffer] acht de rechtbank genoegzaam bewezen dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Daarbij komt nog dat verdachte in 2009 eerder voor belaging van [slachtoffer] is veroordeeld en hij aldus op zijn minst redelijkerwijs kon vermoeden dat zij het contact van verdachte niet (meer) op prijs stelde. De omstandigheid dat verdachte telkens informatie wilde inwinnen over de toestand van ‘zijn’ dochter, voor zover aannemelijk, doet aan het oordeel van de rechtbank niets af. Daargelaten of verdachte een rechtmatig belang had om zich te informeren over het wel en wee van ‘zijn’ dochter (van een familierechtelijke betrekking lijkt immers geen sprake te zijn) legitimeerde dat belang in elk geval niet de ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer].
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 26 juni 2011 in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] middels tussenkomst van een familielid dreigend de woorden toegevoegd: “het is dat ik niets bij me had anders had ik ze allebei kapot geschoten,” althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Eindhoven en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- veelvuldig telefonisch contact opgenomen en gezocht met voornoemde [slachtoffer] en
- (met zijn auto) voor/bij de woning van die [slachtoffer] en/of haar familieleden gestaan/gepost en
- langs de woning van die [slachtoffer] en haar familieleden gereden en
- die [slachtoffer] met zijn auto achtervolgd en
- een gesprek gevoerd door die [slachtoffer] afgeluisterd en
- middels tussenkomst van derden contact gelegd met die [slachtoffer] en
- dreigende teksten geuit naar [slachtoffer] en haar familieleden en
- informatie ingewonnen inzake sociale contacten welke door die [slachtoffer] werden onderhouden en/of gelegd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich gedurende genoemde proeftijd zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook indien dat inhoudt dat verdachte een behandeling zal volgen bij het DOK te Tilburg, of een andere daartoe geschikte forensische zorginstelling;
- dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal hebben met [slachtoffer], [persoon1], [persoon2], [getuig1] en [zus slachtoffer];
- dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal ophouden in de directe nabijheid van de woning [adres1] te Eindhoven.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd onttrekking aan het verkeer van de hierna in het dictum onder de letters a. tot en met c. nader te noemen inbeslaggenomen goederen en teruggave aan verdachte van de hierna in het dictum onder de letters d. tot en met i. nader te noemen inbeslaggenomen goederen.
De officier van justitie heeft voorts gepersisteerd bij de vordering in de zaak met parketnummer 01/821317-09, strekkende tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn intimiderende gedrag gedurende een periode van ruim anderhalve maand het leven van zijn ex-vriendin en enkele van haar familieleden op een uiterst indringende en ingrijpende wijze heeft beheerst. Hij heeft daarbij in het geheel geen rekening gehouden met de nadelige gevolgen die dat gedrag heeft (gehad) voor hen.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte blijkens de stukken en het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie reeds eerder ter zake van belaging van hetzelfde slachtoffer werd veroordeeld. Ook is verdachte veelvuldig tot forse gevangenisstraffen veroordeeld voor onder meer vermogens- en geweldsdelicten.
De rechtbank komt tot een lichtere straf opleggen dan die, welke de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank verdachte ten aanzien van feit 1 partieel en ten aanzien van feit 3 integraal zal vrijspreken en de rechtbank voorts van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Verder is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Als bijzondere voorwaarde bij deze gevangenisstraf zal worden bepaald, dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dat inhoudt dat verdachte een behandeling zal volgen bij het DOK te Tilburg, of een andere daartoe geschikte forensische zorginstelling, zoals door de reclassering in haar adviesrapportage van 31 oktober 2011 is geadviseerd.
Voorts zal de rechtbank, conform genoemde adviesrapportage van de reclassering, als bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen een contactverbod met [slachtoffer], [persoon1], [persoon2], [getuig1] en [zus slachtoffer], zodat deze gedurende de hierna te noemen proeftijd niet meer tegen hun wil met verdachte hoeven te worden geconfronteerd, alsmede een locatieverbod met betrekking tot de woning van [slachtoffer] aan het [adres1] te Eindhoven.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd aan de voorwaarden houdt. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Met betrekking tot de proeftijd zal de rechtbank, gelijk de vordering van de officier van justitie, bepalen dat deze 3 jaren zal bedragen, omdat er, mede gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van verdachte, zoals beschreven in genoemde adviesrapportage van de reclassering, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zoals bedoeld in artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Met de lange proeftijd beoogt de rechtbank het belang van de maatschappij maximaal te beschermen.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Motivering ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum onder de letters a. tot en met c. nader te noemen inbeslaggenomen goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat –zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn van een zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum onder de letters d. tot en met i. nader te noemen inbeslaggenomen goederen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 01/821317-09.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk ten aanzien van het onderdeel van de tenlastelegging onder feit 1 dat betrekking heeft op de zinsnede “Ik maak je kapot”;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
belaging;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te
noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dat inhoudt dat veroordeelde een behandeling zal volgen bij het DOK te Tilburg, of een andere daartoe geschikte forensische zorginstelling;
dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met de in deze strafzaak genoemde en aan verdachte bekende, bij een algeheel contactverbod belang hebbende personen, te weten [slachtoffer], [persoon1], [persoon2], [getuig1] en [zus slachtoffer], een en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat van verdachte met genoemde personen;
dat veroordeelde gedurende de proeftijd zich niet zal ophouden in de directe nabijheid - te weten binnen een straal van driehonderd meter - van de woning [adres1] te Eindhoven;
verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen goederen, te weten
a. 10 stuks munitie, kleur koper, kaliber 9mm (goednr. 398618);
b. munitie, kleur koper, kaliber 9mm, aantal onbekend (goednr. 398620);
c. vijf pillen (goednr. 398610);
gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
d. een muts, kleur zwart (goednr. 398624);
e. twee telefoonkaarten, merk Vodafone (goednr. 398627);
f. een mobiele telefoon, merk Samsung, type GT E1170, kleur zwart (goednr.
398636);
g. een jerrycan, kleur zwart (goednr. 398618);
h. twee flessen (goednr. 398607);
i. een telefoonkaart, merk Vodafone (goednr. 398613),
beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 3 juni 2010, gewezen onder parketnummer 01/821317-09, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. W.M. Weerkamp, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 16 november 2011.
Mr. W. Schoorlemmer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.